216 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 18 October 1927.
De heer Vromen beaamt dit, hij was daartoe ook niet
verplicht.
Spreker komt tot deze becijfering. Over het belasting
jaar 1927/28 blijft, bij een raming van 1.45C.G00.
voor het dienstjaar 1927, gezien wat er noodig is voor
1927, bij een heffingspercentage van 5.3, voor 1928
over een bedrag van 486.000.Aannemende dat er
geen accres is in het cijfer van aanslag en dit dus voor
het belastingjaar 1928/29 ook 27J4 millioen is, komt
spreker voor dat belastingjaar op een totale aanslag van
1.457.500.zijnde voor het dienstjaar 1928 2/3 <Jee'
daarvan is 971.600.wat in totaal met de
486.000.- van het belastingjaar 1927/28 vormt een
opbrengst over 1928 van 1.457.600.welk bedrag
hooger is dan de totale inkomstenbelasting over 1927.
En dan wordt nog niet eens rekening gehouden met
bezuinigingen, dit percentage zou zelfs kunnen als wij
tot géén bezuiniging overgaan en men is dan niet eens
verplicht over 1928 de geheele winst van de Gasfabriek
in de gewone uitgaven op te nemen.
Tegenover deze cijfers al kan de wethouder
heel gemakkelijk tegen den Raad zeggen geloof
den heer Vromen niet zou spreker eenvoudig andere
cijfers willen hebben en hij behoudt zich dan ook nog
het recht voor om met een voorstel te komen, tenzij de
wethouder van Financiën en Burgemeester en Wethou
ders genegen zijn sprekers cijfers serieus onder de oogen
te zien. Spreker zal zelfs voor het voorstel van Burge
meester en Wethouders willen stemmen; de heer Rit
meester heeft wel gezegd dat de leden van den Vrij
heidsbond dit voorstel met beide handen moesten aan
grijpen, maar spreker heeft toch dadelijk gezegd dat
hij dankbaar is, maar niet voldaan. Hij heeft er absoluut
niet over gedacht om tegen dit voorstel te stemmen,
maar hij heeft Burgemeester en Wethouders in ernstige
overweging gegeven het percentage thans niet voor
goed vast te stellen op 5.6. Het behoeft zoo lang niet
te duren om die zaak onder de oogen te zien en om na
te gaan of verlaging van het percentage mogelijk is.
Spreker wil daarom nogmaals aan Burgemeester en
Wethouders vragen deze vraag onder de oogen te zien.
Zijn zij daartoe niet bereid en hoort spreker daarvoor
géén andere argumenten dan hij tot nu toe uit den mond
van den wethouder van Financiën heeft vernomen, dan
zal hij waarschijnlijk zoo vrij zijn een voorstel in die
richting te doen.
De heer Ritmeester (wethouder) merkt op, dat de
heer Vromen is begonnen met het opzetten van een
berekening, waarbij hij kwam tot een bedrag van
1.450.000.De heer Vromen heeft daarbij echter
berekend een bedrag van 59.000.die daarin nog
zaten wegens belasting van vorige jaren
De heer Vromen schudt ontkennend.
De heer Ritmeester (wethouder) Ja, zoo is de
toestand, die 59.000.die daarin zaten wegens be
lasting van vorige jaren
De heer Vromen: U hebt mij niet verstaan.
De heer Ritmeester (wethouder) Ja, als ik U
niet begrijp ik zeg, dat U er bij hebt genomen die
59.000.belasting, die het vorig jaar de oninbare
posten uitmaakten. De kwestie is, dat wij thans de zaak
op precies dezelfde wijze hebben opgezet, dus men
komt tot hetzelfde resultaat.
De heer Vromen zegt verder, dat hij zich niet kan
indenken dat Burgemeester en Wethouders nog niet
precies op de hoogte zijn van de opbrengst der belas
ting over 1926/27. Daaruit blijkt alleen, dat de heer
Vromen zelf nog weinig serieus de zaken nagaat en
daardoor het antwoord van den wethouder als weinig
serieus aanvaardt omdat dit belastingjaar nog lang
niet is afgesloten; het loopt nog steeds en steeds door,
het cijfer 27.500.000 is nog steeds een voorloopig cijfer.
Dit kan nog best vermeerderen, maar daartegenover
staat, dat de reclames nog lang niet zijn afgewerkt,
zoodat dus ook verschillende aanslagen nog zullen
moeten worden verminderd. Hoe ver men is, weet men
dus nog niet precies en wij moeten ons dus zeer zeker
nog op de ruimte houden. Daar komt in de practijk alles
op neer.
Ik meen, aldus spreker, nog alleen hierop te moeten
attenteeren, dat, wanneer U zegt dat de toestand hier
niet in orde is, dit verwijt dan niet mij treft, die hier
pas 11/2 maand zit, maar den vertegenwoordiger van
Uw partij, die hier langer heeft gezeten. Ik meen dan
ook dat door U hier niet dergelijke woorden moeten
worden gesproken en dat die op een geheel verkeerde
plaats zijn gezegd.
De heer Vromen (het voorstel van Burgemeester en
Wethouders omhoog houdende): Dit is toch van U?
De heer Visser zou nog een kort woord willen zeggen.
Wij hebben hier nu de discussies tusschen den heer
Vromen en den wethouder van Financiën gehoord en
spreker wil wel zeggen dat hij zich als raadslid momen
teel niet competent acht te beoordeelen, wie van beide
heeren gelijk heeft. De gang van zaken in den Raad is,
als wij een belangrijk onderwerp als dit te behandelen
kiijgen, dat gepoogd wordt cijfermateriaal bijeen te
brengen. Nu wil spreker absoluut niet twijfelen aan de
oprechtheid van den heer Vromen bij het samenstellen
van zijn cijfermateriaal, maar wij kunnen op grond van
die cijfers toch zeer moeilijk een beschouwing houden.
Daarom spreker meent dat de Voorzitter hem dat
niet kwalijk kan nemen zou spr. den wensch willen
uitspreken of de Voorzitter deze discussies niet stop
kan zetten, omdat zij voor den Raad weinig waarde
hebben. Of zou men ze niet kunnen uitstellen tot een
volgende vergadering, opdat de Raad dan vooraf kennis
kan nemen van de cijfers van den heer Vromen met
het commentaar daarop van den wethouder van Finan
ciën. Die cijfers toch kunnen de raadsleden thans niet
beoordeelen of naar waarde schatten, evenmin als het
cijfermateriaal, dat de wethouder van Financiën als
debat op het betoog van den heer Vromen heeft gegeven.
Wij zijn hier voor een groote moeilijkheid geplaatst.
Spreker staat in principe nog op hetzelfde standpunt
als voorheen, n.l. dat hij niet is voor een verscherpte
progressie, als die niet absoluut noodzakelijk is
De heer IJ. de Vries: Die is nooit noodzakelijk.
De heer Visser wil daar ook wel even op reageeren.
Waar de heer IJ. de Vries straks naar voren heeft ge
bracht en op een heel onwelvoeglijke manier te kennen
heeft gegeven dat het halen was, als men stemde voor
een verscherpte progressie, daar wil spreker den heer
IJ. de Vries even in herinnering brengen, dat de regeling,
die deze verscherpte progressie mogelijk maakt, is ge
troffen door een rechtsche, een christelijke Regeering,
waarmee hij dus onder de aandacht van den heer IJ.
de Vries wil brengen, dat er van geen stelen of graaien
sprake is, als het door een rechtsche Regeering wordt
geoorloofd.
Spreker vraagt nogmaals of de discussie hierover
thans niet kan worden gesloten. Hij acht zich niet com
petent en zoo zal het wel met meer raadsleden gaan
om te beoordeelen datgene, wat hier naar voren is
gebracht. Wil men het positief aan de orde stellen, laat
men het dan uitstellen en het wederom in bespreking
biengen bij de begrooting, opdat de raadsleden het
kunnen beoordeelen. Spreker kan dat momenteel niet
doen.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 18 October 1927. 217
De Voorzitter stelt voor tot stemming over te gaan.
De heer Vromen heeft daar een klein bezwaar tegen...
De Voorzitter: Mijnheer Vromen, U hebt reeds eenige
keeren het woord gehad.
De heer M. Molenaar meent, dat hier eigenlijk twee
zaken aan de orde komen. De eene zaak is belichaamd
in het voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
intrekking van de verscherpte progressie en spreker
gelooft dat daar geen enkele stem tegen is opgegaan,
of dat daar slechts één stem tegen is opgegaan. Maar
de heer Vromen heeft daarbij in debat gebracht de
kwestie van de mogelijkheid van verlaging van het
percentage.
Spreker schroomt eigenlijk te treden in de discussies,
die er plaats hebben gehad tusschen den heer Vromen
en den wethouder van Financiën, maar hij gelooft dat
daarbij een misverstand bestaat. De heer Vromen zegt,
dat het cijfer van aanslag netto is en niet bruto, de wet
houder zegt echter dat het bruto is en de heer Vromen
wil dat niet aannemen. Spreker gelooft dat het zoo is,
dat het cijfer van 26 millioen, waarvan dit voorjaar
sprake was, wel degelijk het bruto cijfer was; hij meent
daarop toen nog wel degelijk de aandacht te hebben
gevestigd en te hebben gezegd, dat wij er met een hef
fingspercentage van 4.75 dan nóg niet zouden komen,
juist omdat die 26 millioen door den toenmaligen wet
houder van Financiën als een bruto cijfer was genoemd.
Spreker heeft nog gezegd dan trek ik voor mij daar
1 millioen af, dan is het cijfer dus eigenlijk 25 millioen.
Daarom meent spreker dat het thans gegeven cijfer
ook het bruto cijfer is en dan loopt dus hier het verschil
niet tusschen 26 en 2iy2 millioen, maar tusschen 25 en
26'/2 millioen.
Ais het cijfer onverhoopt 26 millioen was gebleven,
dan was de achterstand grooter geworden, maar nu het
zoo is geloopen, komen we er eenigszins. Dat moeten
wij voor oogen houden. Spr. wil er echter voor waar
schuwen het heffingspercentage nog te verlagen, omdat,
waar hij meent dat die kwestie toch van middag niet
zal kunnen worden uitgemaakt, dit opnieuw stagnatie
zou brengen in de heffing. Wij moeten opschieten, om
dat iedere dag wachten schadelijk is voor de gemeente;
de wethouder zegt zeer terecht: de aanslagen moeten
de deur uit, want anders lijdt de gemeente schade.
Bovendien, wanneer het verschil tusschen het bruto
en het netto cijfer meevalt, waardoor ook de opbrengst
meevalt, zou er een klein overschot zijn, maar dat be
hoeven wij op het oogenblik heusch niet te veronacht
zamen, omdat het dienstjaar 1926 oorspronkelijk met
nul zou sluiten. Door een toevalligheid zooals spr.
is medegedeeld belooft het saldo van 1926 nu
34.000.te worden, maar in vergelijking met het
vorig jaar, toen het 150.000.was, is dit een factor
van weinig beteekenis. Indien er nog meevallers komen,
zouden die ten goede komen aan 1928
De heer Vromen: Neen, aan 1929, het saldo van 1927
komt ten goede aan 1929.
De heer M. Molenaar Maar daar moeten wij
voor het belastingjaar 1928/29 rekening mee houden en
daarvoor is het noodig dat wij het cijfer niet verlagen,
opdat wij mogelijk de beschikking zullen krijgen over
een klein saldo.
De Voorzitter is het met den heer Molenaar eens, dat
hier twee zaken naast elkaar staan. De eerste is het
voorstel van Burgemeester en Wethouders tot intrek
king van de verhoogde progressie en daarnaast is mis
schien een van de raadsleden van meening, nadat hij
de toelichting dienaangaande heeft gehoord, dat hij een
verzoek aan Burgemeester en Wethouders moet doen
of er een voorstel van moet maken om het heffingsper
centage te verlagen. Indien hij dit echter wil doen, moet
dat voorstel, naar sprekers meening, thans ook inkomen.
Anders zal spreker het voorstel van Burgemeester en
Wethouders in stemming brengen; er is nu al zooveel
over gesproken.
De heer Vromen wil dan het voorstel doen om het
heffingspercentage van 5.6 te wijzigen in 5.3 en hij heeft
er geen bezwaar tegen dat dit voorstel in handen van
Burgemeester en Wethouders wordt gesteld om prae-
advies. Er is over geklaagd dat men sprekers cijfers niet
kon volgen, maar aan wie de schuld? Er is bij de stuk
ken van Burgemeester en Wethouders ook geen becij
fering gegeven, daar ontbreekt ten eenen male iedere
becijfering.
Spreker zal op de verdere argumenten, die hem in
tweede instantie van den wethouder zijn gebleken, niet
meer ingaan, om den Voorzitter ter wille te zijn en ter
wille van den tijd.
Spreker had gedacht dat zijn voorstel een prettig
voorstel zou zijn, omdat bij het ontwerp tot intrekking
van de verscherpte progressie alleen gebaat is de finan-
ciëele upper ten, terwijl een verlaging van het percen
tage voor alle belastingbetalers aangenaam moet zijn.
Spreker begrijpt dan ook niet dat daar van verschillende
kanten zulke ernstige bezwaren tegen zijn hij be
schouwt het integendeel als een verrasing voor klein
en groot.
Wanneer wordt besloten zijn voorstel in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen om praeadvies,
zal "spreker gaarne zijn cijfers ter beschikking stellen
van Burgemeester en Wethouders. Hij doet bij dezen
dus zijn voorstel.
De heer IJ. de Vries zou een kleine opmerking willen
maken over het voorstel-Vromen.
De Voorzitter wil opmerken, dat dit voorstel nog niet
in behandeling is. De Raad zal eerst moeten overwegen
of dit voorstel in behandeling zal worden genomen en
indien wordt besloten het in behandeling te nemen, zou
spreker willen voorstellen het in handen van Burge
meester en Wethouders te stellen om praeadvies. Er
dient dus eerst te worden uitgemaakt of het voorstel-
Vromen in behandeling zal worden genomen, ja of neen.
Spreker zal eerst in stemming brengen het voorstel
van Burgemeester en Wethouders.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt
met 23 stemmen tegen 1 stem aangenomen.
Vóór stemmen: mevrouw BuismanBlok Wijbrandi,
de heeren M. Molenaar, Van der Veen, Tiemersma,
Westerhuis, Tamminga, B. Molenaar, Peletier, Botke,
Feitsma, Feddema, Muller, Vromen, Blanson Henke-
mans, IJ. de Vries, Ritmeester, H. de Boer, J. de Boer.
Hooiring, Lautenbach, O. F. de Vries, Hofstra en Visser.
Tegen stemt de heer Dijkstra.
De Voorzitter wil thans in stemming brengen of het
voorstel-Vromen al dan niet in behandeling zal worden
genomen.
De heer Visser vraagt het woord.
De Voorzitter staat er zoo onder, dat de Raad zich
op dit standpunt kan stellen, dit voorstel niet in behan
deling te willen nemen, omdat de belastingheffing geen
uitstel meer lijdt.
De heer Visser: Zou het niet kunnen om praeadvies
De Voorzitter: Laten wij nu eerst maar stemmen of
de Raad het in behandeling zal nemen. Indien de Raad