246 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 November 1927.
aangegaan en het is mogelijk dat men van meening is
tegen een rente van 4% a pari zooals hier
onder andere voorwaarden te kunnen leenen, die even
gunstig en goed zijn, maar spreker acht dat niet mo
gelijk; dat is bewezen door een door Rotterdam ge
plaatste leening tegen een rente van 4'/2 maar tegen
een koers van 9714, waar de onkosten dan nog bij
komen. Spreker meent dan ook dat wij met deze lee
ningen zeer voordeelig geslaagd zijn en hij meent den
Raad gerust te kunnen adviseeren tot de voorgestelde
wijze van aflossing te besluiten.
De heer Vromen heeft er geen oogenblik aan gedacht
-- de wethouder doet, alsof dat wèl het geval is -om
den Raad voor te stellen deze leeningen niet te accep
teeren. Daar gaat het niet om. De geldschieters, die ze
aanbieden zij het ook na ons verzoek stellen geen
eischen dat blijkt althans niet uit de stukken ten
opzichte van de wijze van aflossing. Alleen is er een
schrijven van de Levensverzekering-Maatschappij
„Utrecht", dat de aflossingsvoorwaarden te hunnen
genoegen moeten zijn en dat, mocht de Raad deze voor
waarden niet te hunnen genoegen vaststellen, zij zich
dan het recht voorbehouden om daarover later nog te
onderhandelen. Noch echter het Pensioenfonds, noch
de Spaarbank te Leeuwarden heeft te dien opzichte
eenige eisch gesteld. Dat spreker dus met zijn rede
neering deze voorstellen in gevaar zou brengen, is den
wethouder niet gelukt aan te toonen, tenzij de wet
houder aan de geldschieters een belofte heeft gedaan,
iets, wat spreker echter niet kan aannemen.
De wethouder beroept zich op bijlage 31 van 1926,
de kwestie van de leening, die het vorig jaar is aan
gegaan. Spreker heeft dat ook wel gezien en hij heeft
ook wel gezien dat de vorige wethouder van Financiën,
de voorganger van dezen wethouder, deze theorie heeft
opgesteld en aan den Raad heeft voorgelegd. Spreker
heeft zoopas een medisch beeld gebruikt, maar hij moet
nu zeggen dat deze wethouder een buitengewoon slecht
leerling is van den vorigen wethouder. Het recept,
door dezen gegeven, is wel juist, maar men moet het
ook aan den juisten patiënt toedienen. Nu kan deze
wethouder wel dat recept overnemen, maar hij moet
dan toch eerst een goede diagnose maken en dat doet
hij niet; hij geeft het recept aan den verkeerden patiënt.
Van de oorspronkelijke leening, groot 2.200.000.
spreker zal niet te veel cijfers noemen, omdat hjj
den indruk heeft gekregen dat deze Raad niet van cijfers
houdt heeft spreker tot een bedrag van 1.950.000.
objecten genoemd, waarvan niemand kan ontkennen
dat de leeningen daarvoor over een zeer langen duur
mogen worden afgelost, bij wijze van annuïteitsleening.
Spreker heeft zich de moeite getroost, niet alleen de
theorie, die in bijlage 31 wordt ontwikkeld, te onder
zoeken, maar hij heeft ook in de Handelingen meenen
te moeten nazoeken voor welke bedragen is geleend
bij de leening, die het vorig jaar is geconverteerd en
waarop die bedragen betrekking hadden. Hij is toen
tot de conclusie gekomen, dat het daar heel andere
objecten betrof, waaromtrent het dikwijls de vraag was
of het zelfs wel goed was dat er voor was geleend,
objecten, die niet tot blijvend nut waren gesticht en
meestal niet objecten waarvoor men überhaupt gewoon
is te leenen. Dat waren dus heel andere dingen.
De wethouder heeft nog een ander argument ge
noemd, n.l. dat het niet zoo erg is voor de gemeente-
begrooting, omdat de hoofdzaak van de verzwaarde
aflossingen komt ten laste van de bedrijfsbegrootingen.
Spreker vindt dat wel een heel eigenaardig argument.
Wanneer spreker een zaak heeft met veel filialen, maakt
het dan eenig verschil of een last drukt op een of meer
der filialen, dan wel of de hoofdadministratie daarmee
wordt belast Waarin zit dan dat verschil Spreker
meent toch dat het saldo winst of verlies van de be
drijven ten bate of ten laste komt van de gemeente-
begrooting en het maakt dus geen verschil of wij de
gemeentebegrooting meer belasten of dat wij den rente
last van de bedrijven verzwaren. Dat is precies het
zelfde.
Spreker ziet dan ook geen enkele reden, waarom men
het oude systeem van aflossen zou verlaten. Zijn voor
stel, om de bedragen, genoemd onder de punten 30
van de Ontwerpen I, II en III, te veranderen en daar
voor te nemen bedragen, die ongeveer overeenkomen
met de aflossingen van een annuïteitsleening, moet hij,
ook na de toelichting van den wethouder, handhaven.
Hij heeft dat voorstel schriftelijk ingediend, de Voor
zitter zal daarvan straks wel even lezing willen doen.
De Voorzitter: De heer Vromen stelt voor
„Ondergeteekende stelt voor de sub 3 Ontwerpen
1, II en III gestelde aflossingsbedragen te wijzigen
in bedragen, gelijkstaande in rente en aflossing, te
zamen ongeveer gelijk zijnde aan een annuïteits
aflossing."
Dit voorstel maakt tevens een punt van bespreking uit.
De heer IJ. de Vries merkt op, dat wij hier een heel
eigenaardige kwestie hebben. Hij heeft het stuk van
Burgemeester en Wethouders ook met belangstelling
gelezen en hij heeft ook gevoeld dat dit voorloopig
voor de eerste jaren zal beteekenen een zwaardere
aflossing voor de gemeente, dus een meerdere opbrengst
voor aflossingen en in de toekomst, voor het nageslacht,
een verlichting van aflossing en rente, dus een dubbele
verlichting. Spreker vindt dat systeem heel goed en
hij kan daar ook in meegaan.
Hij vindt hierin echter wel een eigenaardigheid.
Spreker heeft even de begrootingsstukken ingezien, maar
hij heeft onmogelijk de juistheid kunnen controleeren van
de cijfers, welke de heer Vromen geeft en die beweert
dat bijna het geheele bedrag der leening drukt op ob
jecten, die wij ook wel op de verre toekomst
De heer Vromen: Het lag bij de stukken.
De heer IJ. de Vries kunnen laten drukken.
Waar nu de wethouder van Financiën meedeelt dat
alles drukt op de bedrijven, kunnen beide instellingen
elkaar misschien precies dekken. De een zegt dat de
verhoogde aflossing het eerste jaar 24.000.meer
zal bedragen en de ander dat in het vervolg de meer
noodige opbrengst geheel op de bedrijven zal drukken,
maar het is best mogelijk dat beide stellingen, zoowel
die van den wethouder als die van den heer Vromen,
elkaar precies dekken, zoodat wij dus hiervoor niet
meer geld uit de belastingen zullen behoeven te halen.
Wanneer die last echter zal drukken op bedrijven als
het Woningbedrijf en het Grondbedrijf, waardoor de
winst van die bedrijven zal worden verkleind of liever,
het verlies zal worden vergroot, dan zal het toch uit
de gemeentekas moeten worden betaald. Of wanneer
de last zal moeten worden betaald door gas- of electri-
citeitbedrijf, waardoor de winst van die bedrijven zal
worden verlaagd, dan zal, waar van beide bedrijven de
winst ten goede komt aan de gemeentekas, dit betee
kenen, dat niet de inkomstenbelasting behoeft te
worden verhoogd, maar dat wij een verlaging van de
winst op die bedrijven krijgen. Wij hebben hier op die
manier een heel eigenaardige kwestie en spreker voor
zich vraagt zich op het oogenblik af, welke houding
wij zullen moeten aannemen. Hij wil ook met alle ge
noegen deze leeningen laten doorgaan, maar hij vraagt,
wat daarvan de uitkomsten zullen zijn en het is op
deze gronden dat hij nadere inlichtingen van den wet
houder van Financiën zou willen hebben. Naar zijn
meening is het niet duidelijk wat de gevolgen zullen
zijn: verhooging van belasting of verlies van winst op
de verschillende bedrijven.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 November 1927. 247
De heer Botke is het met den heer Oosterhoff eens
dat de voorbereiding van de behandeling van deze
kwestie in de Financiëele Commissie heel kort is ge
weest; een halven dag voor de vergadering hadden de
leden het stuk thuis en van een ernstige studie van de
kwestie was dus geen sprake. Er zijn aan den voor
zitter van de Financiëele Commissie verschillende
vragen gesteld en er is toen ook gevraagd hoeveel het
verschil bedroeg tusschen de aflossingen bij de nieuwe
leening en die van de vorige leening. De wethouder
heeft toen hetzelfde antwoord gegeven als zoopas, dat
het de eerste jaren een verschil opleverde van
18.000.maar dat een groot deel daarvan, n.l.
80 door de bedrijven zou worden opgebracht
en dat slechts een klein deel of 20 zou komen
voor rekening van de gemeentekas. Alzoo een klein
bedrag. Waar de commissie ook meende dat deze manier
van aflossen beteekende een goede financiëele politiek,
en waar het bedrag, dat voor rekening komt van de
gemeentekas, zoo klein was, kon de commissie wel met
dit voorstel meegaan.
Waar de wethouder heeft gezegd dat een deel van
den last komt te rusten op de bedrijven, heeft de heer
Vromen dat bestreden en gezegd dat dit precies het
zelfde is. Spreker is dat niet met hem eens de be
drijven houden er toch een dubbele boekhouding op
na, en als een bedrijf een schuld heeft van 100.000.
en men lost in een jaar 10.000.meer af dan be
hoeft, dan wordt het bedrijf daar niets armer door
wel zullen de kasmiddelen verminderen, maar de schuld
vermindert ook en de winst blijft gelijk. Als spreker
een schuld heeft van 100.000.en 20.000.in
kas en hij behoeft maar 10.000.af te lossen, dan
zal hij, als hij 10.000.betaalt, ook 10.000.in
kas houden en zal zijn schuld verminderen tot
90.000.Lost hij echter 20.000.af, dan houdt
hij niets in kas, maar vermindert de schuld tot
80.000.de uitkomst blijft er echter precies gelijk
om. Zoo heeft spreker de zaak gezien. Waar door een
meerdere aflossing door de bedrijven, die echter geen
verandering zal brengen in de winst, de druk op de
gemeentekas betrekkelijk gering zal zijn en waar de
commissie bovendien van oordeel was dat dit ging in
de lijn van een goede financiëele politiek, meende zij
met dit voorstel wel accoord te kunnen gaan.
De heer Westra had na de woorden van den heer
Botke bijna van het woord willen afzien, had hij niet
gezien dat de heer Vromen nog schudde dat hij het
niet begreep, dat ten opzichte van hetzelfde onderwerp
het niet gelijk is of dit ten laste wordt gebracht van
het bedrijf dan wel van de gemeentebegrooting. Spreker
wil, zich aansluitende bij den heer Botke, dit verklaren,
dat er op het oogenblik bij verschillende bedrijven geld
in kas blijft, wat die bedrijven eigenlijk niet noodig
hebben en dat dit geld in het vervolg voor aflossing
zal worden besteed. Men heeft bij de bedrijven een
afschrijvingspolitiek, waarbij de aflossing kleiner is dan
het bedrag der afschrijving en zoodoende wordt het
overblijvende geld in kas gehouden en zitten die be
drijven extra ruim in hun kasgeld. Die gelden worden
nu gereserveerd, maar wanneer die in het vervolg voor
aflossing worden gebruikt, zullen die bedragen de
gemeenterekening niet drukken. Dat is het verschil
tusschen aflossing door de bedrijven en aflossing op
de gemeentebegrooting.
De heer Vromen vraagt het woord en blijft zijn voor
stel handhaven.
DeVoorzitter zou den heer Ritmeester eerst het woord
willen geven om in tweede instantie te antwoorden.
De heer Ritmeester (wethouder) zal op 't oogenblik
maar even een voorbeeld noemen van een van onze
gemeentebedrijven. Flet Openbaar Slachthuis schrijft in
1928 af voor een bedrag van 9554.75 en lost aan
schuld af aan de gemeente 5556.51, dus ongeveer
40OO.minder. Dat is conform de verordening op al
onze bedrijven, n.l. dat zij aan ons moeten aflossen wat
wij zelf moeten aflossen. Wanneer wij dus een grootere
aflossing tot stand brengen, ligt het in den aard der
zaak, dat er bij de bedrijven ook een grootere aflossing
wordt bereikt. Waar nu het Slachthuis, ook volgens de
verordening, zelf 4000.meer afschrijft dan wij be
talen, wat is er dan logischer dat wij de aflossing ver-
hoogen? Dat is toch in ons voordeel?
In de tweede plaats zou spreker volgens den heer
Vromen een slecht leerling zijn van den vorigen wet
houder van Financiën. Spreker zal even de punten op
noemen, waarvoor de leening is gesloten, waarvan de
conversie verleden, jaar heeft plaats gehad en die iti
1921 het eerst is aangegaan
„Inrichting gemeentelijke drukkerij 3.347.-
telefooninstallatie gemeen
tehuis 5.407.44
centrale verwarming ge
meentehuis 1.794.465
Diversen1.682.64
Aanschaffing motorbrandspuiten 34.099.215
Bijdrage a fonds perdu bouw midden
standswoningen 34.474.85
Idem66.432.335
Afgraven gracht bij de gevangenis 81.06
Straataanleg Groningerstraatweg 9.000.
Kassierskantoortje veemarkt 3.874.205
Telegraafkantoortje veemarkt 2.247.26
Verbetering plein Vrouwenpoort 24.001.335
Hek Oostzijde Rengerspark 3.589.19
Inrichting exercitieveld tot vliegterrein 726.95
Verharding Wilhelminaplein 2.853.94
Bermafgraving Stienserweg 7.039.32
Verbetering watertoevoer Rijksopvoe
dingsgesticht (sloot) 1.942.805
Verbetering bestrating Beursplein 6.069.70
Zuiderplein 6.141.96
Diversen21.564.095
Stichting schoollokalen 3.474.195
Inrichting sportterrein Fonteinstraat 4.840.54
perceel Ossekop 11 tot zus
terhuis 57.287.375
Verbouw Arbeidsbeurs1.525.22"
enz.
De Voorzitter zou willen voorstellen om, nadat de
heer Vromen nog het woord heeft gehad, de discussies
te sluiten.
De heer Vromen heeft nog twee punten waarop hij
zou willen antwoorden, in de eerste plaats naar aan
leiding van de zeer mooie lijst, die de wethouder van
Financiën heeft voorgelezen en die spreker eigenlijk
stom verbaasd heeft aangehoord, omdat hij niet weet,
wat de wethouder daarmee bedoelt. Spreker heeft juist
den Raad gespaard en niet al die cijfers gelezen; be
doelde de wethouder nu den Raad aan te toonen dat spr.
gelijk had? Spreker heeft immers zelf betoogd, dat er
bij de conversieleening, die het vorig jaar is aangegaan
dat was oorspronkelijk de leening van 1921 alle
reden was om een ander aflossingssysteem toe te pas
sen, omdat het daarbij allemaal objecten betrof waar
voor het zeer noodig was zeer spoedig af te lossen. Spr.
weet dan ook eigenlijk niet wat de wethouder met het
voorlezen van die lijst bedoelt. Hij is den wethouder
echter dankbaar dat deze die lijst heeft voorgelezen.
Hij wil er nog even op wijzen, dat bij de vorige leening
ook nog een ander motief gold voor een snellere aflos
sing hoewel dat motief niet in de stukken is opge
nomen Het gold toen n.l. de conversie van een