248 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 November 1927.
6V2 leening in een 5 leening, waardoor men dus
een minderen rentelast kreeg van l/2 welke /2
men dus ten bate kon brengen van de aflossing. Daar
was toen alle reden voor.
Waar het hier echter gaat over de motieven, die in
den raadsbrief worden genoemd, n.l. dat dat systeem de
voorkeur verdient, dat rekening houdt met den levens
duur der objecten, meent spreker te hebben aangetoond
en hij is daarbij krachtig door den wethouder on
dersteund door het voorlezen van die lange lijst dat
er den vorigen keer wèl reden waren om dat motief in
toepassing te brengen, maar nó niet. Het andere motief,
dat de geldschieters eischen stellen, geldt hier ook niet,
want die eischen dit systeem van aflossen niet. Wij
hebben dus alle vrijheid om in dit geval het oude aflos
singssysteem te behouden en ook alle recht, omdat de
theorie, die door den voorganger van dezen wethouder
is gesteld, hiervoor niet is gemaakt.
Wat de kwestie van de bedrijven betreft, spreker heeft
geen bedrijfsboekhouding, maar hij zou toch graag
willen dat de heeren hem dat kunstje eens leerden, de
boekhouding zoo in deelen te splitsen, dat, wanneer
men aan den eenen kant een uitgaaf doet, deze dan aan
den anderen kant ten goede komt. Want wat is de
kwestie? De heeren vergeten dat, wanneer de aflossing
van de bedrijven op de begrooting wordt gezet, aan
datgene, wat niet wordt afgelost, een andere bestem
ming wordt gegeven, doordat het óf op de reserve
wordt gebracht het moet toch ergens blijven óf
voor herstellingen of bijzondere uitgaven wordt gebe
zigd. Wat meer wordt afgelost moet dus, waar geld,
dat op de eene manier wordt uitgegeven, op geen
andere manier meer kan wordt gebruikt, het verlies of
de winst of het geheel beïnvloeden en spreker is tot op
dit oogenblik niet overtuigd, dat dit niet zoo is.
Spreker wijst er bovendien op, dat dit argument ten
slotte ook in den geheelen raadsbrief niet is te vinden.
De motieven, die voor dit systeem in den raadsbrief zijn
te vinden en waar wij op het oogenblik dus alleen mee
hebben te maken, gelden voor deze leening niethet
zijn alle motieven om dit systeem niet te aanvaarden.
De heer Botke zal nog eens trachten den heer Vro
men duidelijk te maken hoe hij het zoopas heeft be
doeld; hij gelooft, dat hem dat nu wel zal gelukken.
Gesteld dat de heer Vromen een schuld heeft van
200.spreker noemt maar een heel klein beetje
en dat de heer Vromen in kas heeft een bedrag van
400.Wanneer hij nu over die luttele bedragen
van 400.kas en 200.schuld de balans opmaakt,
dan blijkt, dat hij 200.overhoudt
De heer Vromen: Ik heb het niet over den kapitaal-
dienst, maar over de exploitatierekening.
De heer Botke Als de heer Vromen nu die
200.schuld betaalt, heeft hij geen schuld meer,
maar houdt hij precies 200.in kas over en wanneer
hij dan weer de balans opmaakt, blijkt dat de uitkomst
piecies gelijk is als voor de betaling.
Zoo is het ook met een bedrijf. Als dit een schuld
heeft van 100.000.en het heeft 20.000.in kas
laten wij eens aannemen dat slechts die beide ob
jecten bij het bedrijf bestaan dan blijkt bij het op
maken van de balans, dat er een tekortsaldo is van
80.000.—. Betaalt het bedrijf echter die 20.000.
af op de schuld, dan heeft men niets meer in kas, maar
dan is de schuld 80.000.en dan is de balans weer
gelijk. Zoo ziet men dat het afbetalen van schuld geen
verschil in uitkomst tengevolge heeft; deze blijft precies
gelijk.
De Voorzitter zou duidelijkheidshalve nog dit willen
zeggen. Jaarlijks gaan bij de bedrijven de gelden, die
rworden afgeschreven, in een fonds en uit dat fonds
worden de aflossingen betaald. Nu zijn over het alge
meen de gelden, die in dat fonds worden gestort, meer
dan de bedragen, die worden afgelost. Op de begrooting
van het Electriciteitbedrijf staat b.v. onder Kapitaal-
dienst aan den eenen kant onder Inkomsten Een ont
vangst uit de exploitatie ten laste van den gewonen
dienst ten bedrage van de afschrijvingen, ruim
56.000.en aan den anderen kant onder Lasten
Een schuldaflossing aan de gemeente, ruim 8600.
Of nu dat bedrijf 8600.aflost of 10.600.dus
2000.— meer, uit de exploitatie van dat bedrijf wordt
tóch het bedrag genomen dat noodig is voor afschrij
ving, of er dus 18.000.wordt afgelost of 8000.
uit de gewone exploitatie wordt toch 56.000.ge
haald voor afschrijvingen en dus zullen de aflossingen,
zoolang zij maar niet gaan boven de 56.000.de
exploitatie niet beïnvloeden.
Er komt echter nog iets anders bij, waarom dat niet
zou kunnen. Wij zouden in het jaar 1927, dus op de
loopende begrooting, wel 56.000.hebben kunnen
aflossen, want er is in het afschrijvingsfonds 56.000.
bestemd voor aflossing, maar de aflossingen en afschrij
vingen gaan, wat den tijd aangaat, niet gelijk op. Als
een object in 40 jaar wordt afgeschreven en in 40 jaar
wordt afgelost, dan gaat de zaak precies op, maar zoo
is de berekening niet. De berekening moet zoo zijn, dat,
wanneer na verloop van tijd het geheele object weg is,
het ook totaal moet zijn afgelost en nu is het zeer wel
mogelijk het volgend jaar méér af te lossen op het Elec
triciteitbedrijf de aflossing daar hangt van het aflos
singssysteem van de gemeente af maar na 40 jaar
moeten de aflossingen allebei gelijk zijn.
Oogenschijnlijk gelooft spieker echter dat wij voor-
loopig wel méér kunnen aflossen, mits wij die aflossing
krijgen van de bedrijven. Men zal zien, dat bij alle be
drijven de ontvangst uit de exploitatie ten laste van den
gewonen dienst ten bedrage van de afschrijvingen hoo-
ger is dan de schuldaflossing aan de gemeente
De heer Vromen: Waar blijft dan dat hoogere In
de reserve
De Voorzitter: In de reserve of in het bedrijf, maar
het komt niet ten bate van de exploitatie, m. a. w. winst
en verlies worden er niet door beheerscht.
De heer Vromen: Dan wordt de reserve daar toch
minder door en daaruit volgt, dat het eenig juiste mo
tief is: te kijken naar den levensduur van het object.
De Voorzitter: Als dat theoretisch juist is, dan is
het toch practisch niet uitvoerbaar.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het amendement-Vromen wordt met 23 tegen 4
stemmen verworpen.
Vóór stemmen: de heeren Vromen, Oosterhoff, Pele-
tier en Blanson Henkemans.
Tegen stemmen: de heeren Lautenbach, Visser, Dijk
stra, J. de Boer, Fransen, Feitsma, O. F. de Vries, Botke,
H. de Boer, Van der Veen, Ritmeester, B. Molenaar,
Feddema, Tiemersma, Muller, Hooiring, Westerhuis,
M. Molenaar, Hofstra, Tamminga, IJ. de Vries, mevrouw
BuismanBlok Wijbrandi en de heer Westra.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig de voorstellen van Burgemeester en Wethou
ders sub lo en 2°.
13 (Agenda no. 14). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot het aannemen van een motie in zake
het behoud van autobuslijnen in de provincie Friesland.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 November 1927.
249
Dit voorstel luidt als volgt
Het zal U bekend zijn, dat ingevolge artikel 2 der
Wet Openbare Vervoermiddelen, zooals die laatstelijk
is gewijzigd, voor het in werking brengen van autobus
diensten in deze provincie vergunning van de Gedepu
teerde Staten vereischt is. Dit College heeft bereids een
groot aantal van dergelijke vergunningen verleend en
daarmede blijk gegeven een open oog te hebben voor
de vervoerbehoeften in dit gewest. Van verscheidene
der desbetreffende beslissingen zijn echter de directies
der Nederlandsche Spoorwegen, Noord-Friesche Lo
kaalspoorweg Maatschappij en Nederlandsche Tram
weg Maatschappij bij de Kroon in beroep gekomen,
waardoor de mogelijkheid is geschapen, dat de be
trokken autobusdiensten niet in exploitatie zullen kun
nen blijven. Dat dit laatste niet alleen voor het platte
land, maar ook voor de gemeente Leeuwarden vérstrek
kende nadeelige gevolgen zoude hebben en derhalve,
zoo eenigszins mogelijk, voorkomen dient te worden,
behoeven wij hier wel niet nader te betoogen, overtuigd
als wij er van zijn, dat ook Uwe Vergadering het groote
belang erkent van het bestaan van autobuslijnen, die
het platteland van Friesland met de provinciale hoofd
stad verbinden.
Het wil ons voorkomen, dat een uitspraak van Uwen
Raad op dit punt bevorderlijk kan zijn aan het behoud
van de vele autobuslijnen, die op Leeuwarden rijden
en dat daarmede het gemeentebelang zal worden
gediend.
Mitsdien geven wij U, met verwijzing naar den inhoud
daarvan,"in overweging de in ontwerp hierachter af
gedrukte motie aan te nemen.
MOTIE.
De Raad der gemeente Leeuwarden;
Overwegende, dat tegen verscheidene door Gedepu
teerde Staten van Friesland ingevolge art. 2 der laat
stelijk bij de wet van 30 Juli 1926 (Staatsblad no. 250)
gewijzigde wet van 23 April 1880 (Staatsblad no. 67)
verleende vergunningen voor het in werking brengen
van autobusdiensten door beheerders van openbare
ondernemingen van vervoer (n.l. de Directie der Neder
landsche Spoorwegen, den Directeur der Noord-Friesche
Lokaal-Spoorwegmaatschappij en den Directeur der
Nederlandsche Tramweg-Maatschappij) beroep bij de
Kroon is ingesteld;
Overwegende, dat Gedeputeerde Staten, alvorens een
beslissing te nemen op ingediende verzoeken, zich in
het algemeen hebben doen voorlichten door een com
missie, waarin zitting hadden vertegenwoordigers van
Gedeputeerde Staten van Friesland,
den Provincialen Waterstaat,
de afdeeling Friesland der Vereeniging van Neder
landsche gemeenten,
het gemeentebestuur van Leeuwarden,
de Nederlandsche Spoorwegen,
de Nederlandsche Tramweg-Maatschappij,
den Bond van Bedrijfsautohouders,
den Nederlandschen bond van Autobusdienstonder-
nemers,
de Friesche Maatschappij van Landbouw,
de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Friesland;
Overwegende, dat Gedeputeerde Staten zich op de
hoogte hebben kunnen stellen, zoowel van de meeningen
der individueele leden van de commissie als van de
conclusie waartoe hare vergadering is gekomen;
Overwegende, dat Gedeputeerde Staten bovendien
eerst beslissingen hebben genomen, nadat de aanvragen
voor vrijwel alle toen bestaande autobuslijnen waren
ingediend en al deze in openbare zittingen, als bedoeld
in de 5e alinea van art. 2 der wet, waren behandeld
en dat daarna door dit College streeksgewijze naar de
beste oplossing is gezocht;
Overwegende, dat Gedeputeerde Staten derhalve zich
op het eenig juiste standpunt hebben gesteld, dat een
regelaar der „verkeersoeconomie" zijn taak slechts naar
behooren kan vervullen, indien hij het geheel volkomen
kan overzien en waarvan dan ook het gevolg is geweest,
dat aangevraagde vergunningen zoowel verleend als
geweigerd zijn;
Overwegende voorts, dat toch het denkbeeld van den
wetgever zal geweest zijn, dat slechts in sporadische
gevallen beroep zou worden ingesteld - anders ware het
eenvoudiger geweest de bevoegdheid tot het verieenen
van een vergunning terstond maar aan de Kroon toe te
kennen en dat, nu tegen zeer vele verleende vergun
ningen door spoor- of tramdirectie, hoe weinig contact
er soms ook bestaat tusschen een bestaande spoor- of
tramlijn en de vergunning verkregen hebbende autobus
lijn, beroep is aangeteekend, uitsluitend de oeconomie
van het eigen bedrijf met geheele terzijde stelling van
de door de wet bedoelde rationeele voorziening in de
verkeersbehoeften de drijfveer van het beroep is
geweest;
Overwegende, dat niet alleen, nu tegen minstens de
helft van ongeveer 180 verleende vergunningen beroep
is ingesteld en ieder beroep een „zaak" is geworden,
het systeem van het geheel te overzien zal verloren
gaan,'doch dat bovendien thans geadviseerd zal worden
over het al of niet verieenen van een vergunning door
verschillende personen, die hoewel naar beste weten
oordeelend, uitteraard onmogelijk in staat zijn provin
ciale en plaatselijke toestanden te beoordeelen, noch
een denkbeeld kunnen hebben van de vervoerbehoefte
van het platteland van Friesland;
Overwegende, dat deze vervoerbehoefte een andere is
gebleken dan waarin spoor of train ooit hebben of zullen
kunnen voorzien, ondanks het vrij uitgebreide net van
spoor- en tramwegen, waar door een onderzoek is komen
vast te staan, dat deze vervoerbehoefte reeds lang be
stond maar niet zoo groot was om de moeite van het
zich begeven naar een spoor- of tramstation of halte te
overwinnen, doch dat de autobus door het rijden door op
eenigen afstand van tram- of spoorhalte gelegen streken,
zelfs door het rijden langs en stoppen bij aan een tram
lijn gelegen woningen die moeite zoo klein gemaakt
heeft, dat men zich liet vervoeren, niettegenstaande de
noodzakelijkheid van dat vervoer zoo gering was, dat
men bij grootere moeite, speciaal bij slecht weer of
vuile wegen, thuis zou gebleven zijn;
Overwegende, dat centrumsteden en in het bijzonder
deze gemeente zeer groot belang er bij hebben, dat de
autobuslijnen, waarvoor door Gedeputeerde Staten ver
gunning is verleend, blijven bestaan, waar een zeer
groot percentage der reizigers, die zij aanvoeren, bij
het verdwijnen dier lijnen niet vervoerd zal worden en
zulks derhalve spoor of tram toch niet ten goede zou
komen;
Overwegende, dat hoe hier de belangen van stad en
platteland hand aan hand gaan, moge blijken uit de
volgende cijfers
bijna dagelijks is Leeuwarden verbonden met een
groot deel van het platteland van Friesland door 52
autobuslijnen, de stad binnenrijdend met 250 wagens,
welk aantal op den marktdag (Vrijdag) stijgt tot 91
lijnen en 520 wagens. (Hierin zijn de ongeregelde bus
lijnen op Leeuwarden niet begrepen.)
Onderscheidene lijnen in de provincie hebben
vervoercijfers van 40.000 a 60.000 personen per jaar
andere van 80.000 en voor sommige loopt dit cijfer op
tot 92.000
Overwegende, dat hij er van overtuigd is, dat slechts
een rekening houden met alle factoren en een grondige
kennis van locale toestanden een onpartijdig en juist
oordeel kunnen doen ontstaan over een rationeele en
oeconomische voorziening in de verkeersbehoeften in
Friesland;
Spreekt op grond van het vorenstaande de verwach-