252 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 November 1927. vast die 2000 M. in de richting Leeuwarden liet rijden, zou zij al in Wijtgaard zijn, maar dat mocht niet; de passagiers voor Leeuwarden uit Rauwere! en omstreken zouden moeten worden gereden naar het station Idaard Roordahuizum, die uit Terband e. o. naar Stobbegat, enz. Wat zou het gevolg zijn van een dergelijke rege ling? Dat zoo'n autobusondernemer dan natuurlijk zegt: ik ben niet gek, dan rijd ik heelemaal niet. De onder nemer van de Terbandster bus zou het natuurlijk niet in zijn hoofd halen om naar Stobbegat te rijden, maar hij zou dan in 't geheel niet meer rijden. Dat gevaar zit er in, wanneer men dergelijke eigenaardige regelin gen zou willen voorschrijven, zoodat men de passagiers uit bepaalde streken, die groote behoefte hebben aan een autobusverbinding, slechts naar de eene of andere halte zou mogen vervoeren. Nu hebben Gedeputeerde Staten al die mogelijkheden overwogen en spreker gelooft dat zij die rustig hebben overwogen. Gedeputeerde Staten zijn bekend in Fries land, naar spreker mag aannemen, beter dan zij, die nu over de zaak moeten oordeelen. Nu vraagt de Raad alleen dat, waar de geheele zaak door Gedeputeerde Staten ernstig is onderzocht, niet eenvoudig over hun beslissing zal worden heengeloopen. De autobussen zijn geworden tot een behoefte voor het platteland. En dat die meer is dan waarin spoor of tram hebben of zullen kunnen voorzien, blijkt, wanneer men die autodiensten opheft. Zou dan de spoor al die menschen krijgen, die anders met de bussen worden vervoerd? Spreker zou zeggen dat er dan 80 van die menschen thuis blijft en dat alleen zij, die naar de markt of naar een begra fenis moeten of die op bezoek gaan voor een sollicitatie, enz. dan nog zullen gaan. Dat alles hebben ook Gedeputeerde Staten onder de oogen gezien en daarom vraagt de Raad dan ook alleen aan de Kroon wil U toch laten leiden door de beslissing van Gedeputeerde Staten, die de zaak van alle kanten ernstig hebben bekeken, misschien beter, dan de menschen in Den Haag dat kunnen doen. Spreker heeft zich in de commissie op dit standpunt gesteld en hij gelooft dat dit daar ook is aangenomen dat een aangevraagde vergunning alleen dan moet worden geweigerd, indien bij het verleenen daarvan een duurzame voorziening in een verkeersbehoefte zou worden geschaad, indien dus door het scheppen van een nieuwe verkeersgelegenheid een andere, die niet gemist kan worden, zou worden stopgezet. Dit zou in het algemeen belang niet mogen worden geduld. Gede puteerde Staten hebben zich ook op dit standpunt ge steld en nu wordt enkel in de motie aan de Kroon ge vraagd zich eveneens daardoor te laten leiden. De heer Muller zou nog een paar woorden willen zeggen. Hij begrijpt dezen Raad niet, wanneer die aan stonds deze motie gaat aannemen, hierom niet, omdat de Raad, net zoo min als spreker, in staat is, deze zaak te beoordeelen. De vraag, die men doet, komt hier op neer: laat hier in Friesland de concessies, die verleend zijn, in ieder geval blijven bestaan. Men weet hier echter in dezen Raad niet eens tegen welke lijnen de Spoorwegen in beroep zijn gekomen dat weet men niet en de Burgemeester, die zoopas een paar lijnen heeft genoemd, weet ook niets. Het was misschien wijs geweest, opdat de Raad een goed oordeel had kunnen krijgen, dat men had gezorgd dat men hier wist, welke bezwaren er worden gemaakt. Dan hadden de raads leden daarover hun meening kunnen zeggen. Nu weet men echter niets. De Voorzitter heeft gezegd: daar is een spoorman aan het woord, maar spreker meent in het belang van Leeuwarden te handelen, wanneer hij spreekt zooals hij spreekt. Want men moet niet vergeten en spreker zegt dat met grooten nadruk dat, indien door deze motie nu eens gelukte, dat een aantal lijnen, die zijn goedgekeurd, in werking zullen kunnen komen of blijven en het ge lukte dan eens door die autolijnen dat de Nederlandsche Tram en de Locaalspoor, die er al niet zoo reusachtig goed voorstaan, noodlijdend zouden worden De Voorzitter: Dat zijn ze al jaren. De heer Muller dan zal men het er vermoedelijk mee eens zijn dat, wanneer men spreekt over het belang van Leeuwarden en het belang van het vervoer met autobussen, maar de Nederlandsche Tramwegmaat schappij en de Noord-Friesche Locaalspoorwegmaat- schappij niet meer in staat zullen worden gesteld hun lijnen hier te behouden, dan de vraag zal zijn wat de gevolgen daarvan zullen zijn voor Friesland en voor Leeuwarden. Door wie zal dan het vee worden ver voerd en de aardappelen en de suikerbieten Met de autobussen Spreker zou dat den Raad van Leeuwarden eens willen vragen, als dat een feit was. Want dat zijn toch mogelijkheden. Daarom zou spreker willen zeggen en hij is het volkomen met den heer Van der Veen eens wij kunnen dit niet beoordeelen en omdat wij het niet kunnen beoordeelen, laten wij er daarom met de handen af blijven. De zaak is in de eerste plaats bij Gedepu teerde Staten uitgevochten en zal nu door de Kroon worden beslist; de Raad kan de zaak niet beoordeelen, spreker ook niet en hij veronderstelt de Voorzitter ook niet. De Voorzitter: Juist omdat wij het niet kunnen be oordeelen. verwijzen wij naar een lichaam, waarvan wij weten dat het de zaak grondig heeft onderzocht en waarvan wij weten dat dit het wèl kan beoordeelen. De heer Van der Veen zal niet veel meer zeggen. Wat hij heeft gezegd is niet de meening van den Voor zitter, maar spreker moet toch opkomen tegen de uit drukking, die de Voorzitter ook tegen spreker heeft gebezigd, n.l. dat 't bloed zou kruipen waar 't niet gaan kan. Spreker had liever dat de Voorzitter dit niet had gedaan; hij meent dat er geen reden was om een der gelijke uitdrukking aan zijn adres te richten. De Voorzitter wil dan wel zeggen dat 't bloed niet altijd kruipt waar 't niet gaan kan. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt met 25 tegen 2 stemmen aangenomen. Voor stemmen: de heeren Lautenbach, Visser, Dijk stra, J. de Boer, Fransen, Fcitsma, O. F. de Vries, Botke, H. de Boer, Ritmeester, B. Molenaar, Feddema, Tie- mersma, Flooiring, Westerhuis, Vromen, Oosterhoff, At. Molenaar, Peletier, Hofstra, Tamminga, IJ. de Vries, Blanson Henkemans, mevrouw Buisman—Blok Wij- brandij en de heer Westra. Tegen stemmen: de heeren Van der Veen en Muller. 14 Agenda no. 15). Voorstel van de Commissie voor de strafverordeningen tot wijziging van de ver ordening op den Keuringsdienst van vee en vleesch (bijlage no. 14). De beraadslagingen worden geopend. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi zou willen vragen of het werkelijk wel zoo noodzakelijk is dat het nog erger wordt met het plaatsen van stempels op het vleesch. Zij zou zeggen dat het plaatsen van een blauw stempeltje op een enkel stukje al niet zoo smakelijk is, maar dat, wanneer dat nog veel erger wordt, dit niet bevorderlijk is voor het smakelijk er uitzien van het vleesch. Spreekster heeft onlangs gehoord van een ham, Verslag van de handelingen van den gemeenteraad waarop 23 stempels waren aangebracht en zij vraagt of dat nu nog moet worden verergerd. Zij ziet de nood zakelijkheid daarvan niet in en zij zou willen vragen of er eigenlijk wel bij gedacht is dat dit voor de huis vrouwen een zoo onaangenaam iets is en of het wer kelijk zoo noodzakelijk is, dat daaraan niet kan worden tegemoet gekomen met de oude manier, zooals het steeds is geweest. De heer Oosterhoff kan tot op zekere hoogte de klacht van mevrouw Buisman deelen, al is hij niet van meening dat wij daarom deze verordening niet moeten aannemen, en wel omdat daarvan de bedoeling is de bestaande verordening te kunnen verwezenlijken, iets wat na tuurlijk moet worden toegejuicht. Spreker is echter ter oore gekomen en hiermee komt hij bij mevrouw Buisman terecht dat er aan het abattoir veel meer stempels op het vleesch worden gezet dan bij de wet is voorgeschreven en als dat het geval is, zou hij ook willen vragen of daarin niet eenige matiging kan worden betracht. Dat is het ook wat mevrouw Buisman wenscht. Er worden op het vleesch veel meer stempels aangebracht dan de wet eischt en spreker vraagt nu, als het mogelijk is, door daarin eenige matiging te brengen en niet door het niet invoeren van deze bepaling te trachten, aan dat bezwaar tegemoet te komen. De Voorzitter zegt dat, zooals de Vergadering zal hebben gezien, dit voorstel is gedaan op verzoek van den directeur van het Openbaar Slachthuis. Deze schrijft o.a. dat bij controle in de vleeschwinkels herhaaldelijk is gebleken dat vrijwel nergens op het vleesch stempels waren aangebracht of dat die stempels onleesbaar waren. De varkens worden op verschillende plaatsen ge stempeld, o.a. op 2 plaatsen aan beide zijden van den binnenribwand en nu maken de eenigszins groote, vierkante, stempels op dien ongelijken wand geen goeden afdruk; alleen op de ribben ziet men dikwijls maar een paar paarse vlekjes. Het is dan ook gebleken dat, als een ambtenaar van het Openbaar Slachthuis controle ging uitoefenen, hij in den regel wel een paar vlekjes vond, maar dat hij niet kon zien of het een stempel was van ons of van een andere gemeente of dat het in geheel geen stempel was'. Nu wordt voor gesteld dat niet de stempels zullen worden aangebracht, die de wet voorschrijft, maar een stempel van ons zelf, met een heel kleine middellijn 2 cM. en het zoo te doen dat in plaats van op 2 plaatsen op 4 plaatsen van den binnenwand ter weerszijden van den wervel kolom die stempels zullen worden geplaatst. Spreker gelooft niet dat daartegen dat groote bezwaar zal zijn, dat mevrouw Buisman noemt. Hij voelt meer voor het bezwaar van den heer Oosterhoff, dat er veel meer stempels worden aangebracht dan de verordening voorschrijft. Er zullen op iedere helft van den binnen ribwand slechts 4 ronde stempeltjes worden aange bracht en spreker gelooft dat, waar op die plaatsen, naar hij meent, niet anders dan carbonade is te vinden, men van die stempels op het vleesch niet veel terug zal vinden. Daartegen zal dus wel niet veel bezwaar zijn. Of in het algemeen het vleesch te veel wordt ge stempeld, daaromtrent willen Burgemeester en Wet houders gaarne toezeggen dat zij daarnaar een onder zoek zullen instellen. Alleen wil spreker opmerken dat het goedkeuringsmerk, voorgeschreven bij art. 44 van het Koninklijk besluit van 1920 moet worden aange bracht op de verschillende deelen van geslachte run deren, varkens en paarden en dat het nu wel eens mogelijk is dat er meer op staan dan precies is voor geschreven, omdat, wanneer men het niet kan zetten op een gemakkelijke plaats, zooals de schoft, het mis schien wel eens kan gebeuren dat men in plaats van één vier stempels zet. Maar wanneer men in plaats van van Leeuwarden van Dinsdag 15 November 1927. 253 een stempel er twintig op een stuk vleesch plaatst, is dat onsmakelijk, dat moet spreker mevrouw Buisman toegeven. Burgemeester en Wethouders willen daar naar gaarne een onderzoek instellen, maar hij zou zeggen dat met het invoeren van deze verordening wij de uitvoering van de Vleeschkeuringswet zekerder maken en dat daartegen op zichzelf geen bezwaar kan zijn. De heer Westra merkt op, dat hem toch van des kundige zijde is verzekerd dat het niet zoozeer nood zakelijk is voor het juist vaststellen van de keuring om zooveel stempels aan te brengen. Waar het bovendien zeer moeilijk is om al die stempels weer te verwijderen, vooral, wanneer zij aan den binnenkant van het vleesch zijn aangebracht, is het bij de consumptie een on smakelijk iets, om zooveel inkt naar binnen te moeten werken in plaats van vleesch. Wij lijden hier in Neder land aan een zeker soort perfectionnisme alles moet zoo perfect mogelijk zijn en daardoor krijgen wij in plaats van vleesch een hoeveelheid inkt naar binnen. Het is dan ook voor spreker de vraag of het geen tijd wordt dat wij eens het oordeel van de Gezondheids commissie gaan vragen of het wel gewenscht is dat het vleesch met zooveel inkt wordt besmeurd, laat het dan ook een aparte soort van inkt wezen. Spreker kan vooralsnog zijn stem niet aan dit voorstel geven. De Voorzitter wil daarop alleen dit antwoorden, dat hij het argument van den heer Westra als zoodanig geen argument acht, dat een behoorlijke bestrijding waard is. Spreker dunkt dat 4 stempeltjes meer op een half varken het inktgehalte voor een mensch niet zoo hard zal doen stijgen. Dit is trouwens eenvoudig een voorstel van den Directeur, om een betere functionnee- ring van den Keuringsdienst te verzekeren. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi zal haar stem aan dit voorstel geven, maar zij houdt den Voorzitter aan diens belofte, waarbij hij heeft toegezegd de zaak te zullen onderzoeken. De beraadslagingen worden gesloten. De artikelen 1 tot en met IV worden zonder hoofde lijke stemming aangenomen, waarna de geheele veror dening eveneens zonder hoofdelijke stemming wordt vastgesteld. 15 (Agenda no. 16). Praeadvies van Burgemeester en Wethouders op het adres van den Frieschen Bond van Marktkooplieden in zake verplaatsing van de Zaterdagavondmarkt en verbetering der bestrating van het Wilhelminaplein. Dit praeadvies luidt als volgt Bij adres van 24 September 1927, om praeadvies in onze handen gesteld, verzoekt de Friesche Bond van Marktkooplieden „Ons Belang" U verplaatsing van de Zaterdagavondmarkt van het Wilhelminaplein naar de Nieuwestad (Waagsplein) of de Nieuweburen en tevens om de bestrating van het Wilhelminaplein te verbeteren. Een aantal adhaesiebetuigingen aan den inhoud van het adres is daarbij overgelegd. De ervaring heeft geleerd, dat het Wilhelminaplein voor de Zaterdagavondmarkt minder geschikt is; was het bezoek èn van kooplieden èn van koopers aanvan kelijk niet onbelangrijk, meer en meer bleef het publiek weg en daarmede verdwenen ook de markttentjes. In den laatsten tijd was er nog slechts een enkele koopman, die daar zijn waar aan den man trachtte te brengen. Wij hebben daarom, in overeenstemming met het ver zoek van adressanten en het advies van den Commis-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1927 | | pagina 13