244 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 November 1927. 12 (Agenda no. 13). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot het aangaan van oriderhandsche geld leningen (bijlage no. 15). De beraadslagingen worden geopend. De heer Oosterhoff zou over dit punt een enkele op merking willen maken. Er staat n.l. in het praeadvies, dat dit besluit de goedkeuring heeft van de Financiëele Commissie en dat is inderdaad juistde Financiëele Commissie heeft hieraan hare goedkeuring gehecht. Maar dat geldt voor spreker persoonlijk niet zonder eenig voorbehoud, dat hij in de commissie heeft ge meend te moeten maken, omdat hij het praeadvies pas kreeg op Dinsdagavond om half-zes en het om 8 uur 's avonds in de commissie moest worden behandeld. Waar spreker in dien tusschentijd nog den middag maaltijd moest gebruiken, heeft hij toen dit voorstel slechts vluchtig kunnen doorzien en kon hij onmogelijk tijd vinden dit belangrijke voorstel ernstig te bestu- deeren. Spreker noemt dit een belangrijk voorstel, om dat het niet alleen handelt over geldleeningen, maar daarin ook andere beginselen worden voorgesteld te volgen dan tot nog toe geldende waren. Hij heeft zich in de Financiëele Commissie niet tegen dit voorstel ver zet, maar hij heeft zich daar voorbehouden om, wanneer hij tot een ander inzicht mocht kernen, dan daarvan in den Raad mededeeling te doen. Nu is dat inderdaad het geval en vandaar dat spreker deze mededeeling doet. Hij vindt niet alleen dat de tijd van behandeling, die voor dit voorstel is gegeven, veel te gering is geweest, maar hij heeft ook sterk den indruk gekregen, dat het geheele voorstel overhaast is gedaan. Want als hij vergelijkt het voorstel, zooals dat in de commissie is geweest en het voorstel, zooals dat thans hier wordt gedaan, dan ziet hij, dat daarin niet onbe langrijke veranderingen zijn aangebracht. Dat is toch wel eigenaardig en nu zet men gewoonlijk wel in het voorstel, dat het door de commissie is aangenomen of goedgekeurd, maar men had hier eigenlijk niet ten volle mogen zeggen dat dit voorstel door de commissie is goedgekeurd. Spreker heeft ook elders die opmerking gemaakt en toen is hem gezegd, dat men alleen met het voorstel en niet met de toelichting had te maken. Dat inzicht kan hij echter niet deelen, omdat de toelichting omvat de motieven, waarop het voorstel is gedaan, zoodat, als er een voorstel wordt gedaan, men ook wel degelijk met de motieven heeft te maken. En waar nu ook in de motieven heel wat verandering is aangebracht, heeft spreker den indruk gekregen, dat het geheel wat overhaast is gemaakt. Spreker meent dat dit niet ge- wenscht is. Over het voorstel zelf zal spreker niet spreken, dat zal straks een ander lid van zijn partij doen. Eén op merking zou hij echter willen maken en dat is deze. Het beginsel, dat hier zal worden gevolgd, aflossen in ver band met den levensduur van het object, waarvoor is geleend, is theoretisch heel mooi en juist, maar prac- tisch is dat, naar het spreker voorkomt, onuitvoerbaar, om de eenvoudige reden, dat meerdere objecten, zooals gebouwen, kaden, bruggen, enz. een veel langeren levensduur hebben dan den tijd, waarvoor wij uiterlijk mogen leenen. Als men voor die objecten 100 jaar zou mogen leenen, zou spreker zeggen, laten wij voor de objecten, wier levensduur maar 10 jaar is, ook maar 10 jaar leenen, maar nu de duur van een leening is be grensd tot 40 jaar, ziet hij er niets geen bezwaar in, waar de leeningstijd voor verschillende objecten vroe ger afloopt dan hun levensduur, om den leeningstijd voor andere objecten wat langer te nemen; dan komt het toch overeen uit. In theorie is het door Burgemeester en Wethouders voorgestelde beginsel dus juist, maar wij kunnen het niet toepassen in de practijk. De heer Vromen kan zich niet geheel met het voorstel, dat hier ligt, vereenigen. Natuurlijk is het voor de ge meente van belang, dat zij deze leeningen aangaat, maar spreker zou den Raad in overweging willen geven het aflossingsplan, zooals dat is voorgesteld in de Ontwer pen 1, II en 111, te wijzigen. Spreker ziet in dezen raadsbrief in de tweede kolom van de eerste bladzijde „Deze wijze van aflossing heeft tengevolge, dat in het algemeen niet voldoende rekening wordt gehou den met den levensduur der objecten, die met het geleende geld zijn betaald. Dit komt ons niet juist voor, omdat zich dan het geval voordoet, dat ten aan zien van objecten, waarvan de levensduur op, bijvoor beeld, 10 jaar gesteld moet worden, wat de aflossing betreft van een langeren levensduur wordt uitgegaan. Is het dus reeds uit een oogpunt van goed financieel beleid gewenscht met het vroegere systeem te breken, ook de geldschieters stellen in het algemeen als eisch, dat de aflossingen in de eerste jaren grooter zijn." Deze twee grondslagen, waarom het gewenscht kan zijn een ander aflossingstype te nemen dan het annuïteits type, dat thans geldende is, gelden niet hier, naar spr. uit de stukken meent te kunnen aantoonen, voor deze leeningen. Deze theorie mag misschien op zichzelf juist zijn, maar spreker is het in dit geval niet eens met Burgemeester en Wethouders. De heer Oosterhoff heeft hierop speciaal ook aanmerking meenen te moeten ma ken en spreker is van oordeel, dat deze theorie in dit geval in toepassing wordt gebracht op iets, waarop zij niet toegepast kan worden. Het is dus hetzelfde alsof men een goed recept heeft, maar dat aan den verkeer den patiënt geeft. Als dat het geval is, zullen Burgemeester en Wet houders het er bij nader inzien mee eens zijn, dat hun theorie op een verkeerd geval is toegepast. Er is echter nog een schaduwzijde aan het systeem van Burgemees ter en Wethouders, die men ook even onder de oogen dient te zien en dat is wel deze, dat de eerste jaren de begrooting zeer zwaar zal worden belast, veel sterker, dan oogenschijnlijk uit de gegeven cijfers blijkt. Wat toch is het geval Van het benoodigde bedrag van 1.796.000.wordt op het oogenblik slechts 1.350.000.geleend en wanneer men nu straks de nog benoodigde 446.000.op dezelfde voorwaarden gaat leenen, zal het gevolg daarvan zijn, dat de begroo ting de eerste jaren wordt gedrukt met extra aflossingen van 24.000.voor de jaren 1928 en 1929 en van 18.000.— voor de jaren 1930, 1931 en 1932. Verder behoeft spreker niet te rekenen, omdat onder een van de voorwaarden van ieder der Ontwerpen I, II en III het voorbehoud is gemaakt, dat wij na 5 jaar van idee kunnen veranderen en nog tot een meer verhoogde af lossing over gaan. Spreker heeft dus alleen te maken met de eerste 5 jaren en waar het hier nu z. i. niet ob jecten betreft, waarbij van een zoo korten levensduur kan worden gesproken van de leening van 2.200.000.zal spreker de cijfers noemen van objec ten met een langeren levensduur met een totaal bedrag van minstens 1.950.000.daar mag men voor die objecten zeker langer leenen. Die objecten met de daar voor geleende bedragen zijn nieuwe begraafplaats 260.000.—, aankoop huizen 507.000.woning bouw 191.000.landaankoop 145.000.nieuwe aschland 208.000.—, abattoir 347.000.—, straat- aanleg 177.000.—, verandering van cultuurgrond in bouwgrond 44.000.en wegenaanleg 94.000.—. Wat die objecten betreft, komt men op een totaalbedrag van 1.970.000.en als wij nu bedenken, dat van het totaal bedrag der leening ad 2.200.000.reeds ruim 400.000.is afgelost, dan is er naar sprekers mee ning geen enkel motief om het type van aflossing te veranderen. Spreker deelt mede dat hij hier heeft een pak pros- pecti van binnenlandsche leeningen, waaruit blijkt, dat men algemeen geneigd is dergelijke leeningen aan te Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 November 1927. 245 gaan voor objecten met een langeren levensduur en dat er tallooze conversieleeningen zijn uitgeschreven met een looptijd van 40 a 50 jaar. Waarom zou men hier dan nu een reden hebben om anders te handelen? Deze conversie is op zeer gunstige voorwaarden tot stand ge komen; er zijn zeer belangrijke voordeelen aan verbon den; niet alleen wat betreft het rente-percentage, maar ook door het vervallen van provisie aan tusschenper- sonen. Wat er nu echter wordt verdiend, zal aan den anderen kant weer worden te niet gedaan. In de Me morie van toelichting bij de begrooting waar spreker niet op vooruit wil loopen zien wij, dat Burgemeester en Wethouders het zoo buitengewoon moeilijk vinden de begrooting sluitende te krijgen en dat zij er niet in siagen, zelfs niet met de grootste bezuiniging, om tot belastingverlaging te komen. De toestand knijpt dus. Waarom zouden wij ons aflossingssysteem nu veran deren in een, waarvoor de grondslagen niet aanwezig zijn en dat dus niet noodig is? Dat is spreker niet dui delijk. Waar ook uit de stukken niet blijkt, dat de geld gevers in dezen eischen hebben gesteld uit de cor respondentie blijkt dat althans niet en een dergelijke eisch voor het Pensioenfonds, dat de grootste geldgever is, ook heelemaal niet van belang is, zou spreker den Raad in overweging willen geven Burgemeester en Wethouders te verzoeken de punten 3° van de Ont werpen I, II en III te wijzigen en in overeenstemming te brengen met de aflossing van een annuïteitsleening over een tijdvak van 32 jaar. De Voorzitter: Doet U ook dat voorstel? De heer Vromen: Jawel, mijnheer de Voorzitter. De Voorzitter: Zou ik dat voorstel dan schriftelijk van U mogen hebben? De heer Vromen: Ja, mijnheer de Voorzitter. De heer Ritmeester (wethouder) zou eerst willen be ginnen met de zaak, waar het toch wel in de eerste plaats om gaat, de kwestie van de aflossing. De heer Vromen heeft gezegd, dat deze wijze van aflossen niet juist is. Spreker moet er echter den Raad opmerkzaam op maken, dat het beginsel, dat in deze voordracht is gelegd, niet is van dezen tijd, maar dat verleden jaar de Raad dat beginsel reeds heeft vast gelegd in een soortgelijke leening. In bijlage no. 31 van 10 November 1926 is n.l. dat beginsel aldus tot uiting gebracht ,,De aflossingen waren aldus geregeld 1922 tot en met 1926 12.000.per jaar 1927 yy 1931 yy 16.000.— 1932 1936 yy 22.000.— 1937 1941 yy 28.000.— 1942 1946 yy 33.000.— 1947 y y 1951 y y 40.000.— 1952 yy 1956 yy 49.000.— Dat was dus het oude systeem van aflossen en daarbij schreef de toenmalige wethouder, de heer Beekhuis „Bij nader inzien komt ons dit systeem niet geheel juist voor. Beter lijkt het ons na te gaan voor welk doel is geleend, m. a. w. welke de objecten zijn die met het geleende geld zijn betaald. Het is toch geens zins hetzelfde of men, om een paar sprekende voor beelden te noemen, leent voor aankoop van een machine, voor uitbreidingswerken aan de gemeente lijke gasfabriek of voor aankoop van land. Immers, die machine behoort in enkele jaren te worden afge schreven, het tempo van de aflossingen der geleende gelden ten behoeve van de gasfabriek kan gelijk zijn aan het afschrijvingspercentage dat daarvoor is voor geschreven in de verordening op het beheer dier fa briek en wat den aankoop van land betreft, daarvoor zou eigenlijk in het geheel niet behoeven te worden afgelost. In het kort komt dit dus hierop neer, dat bij het vaststellen van het plan van aflossing rekening moet worden gehouden met den levensduur der lee- ningsobjecten." Nu wordt hier ongeveer hetzelfde gezegd en dat wordt thans vanuit den Raad aangevallen. Spreker weet niet ol' de raadsleden op dat punt de consequenties willen trekken. De heer Vromen zegt dat, als wij met het nieuwe systeem van aflossing accoord gaan, wij dan komen op een zeer gevaarlijken weg, want, hoewel dat principe is vastgelegcj, zou er in dit geval door de com missie aan de gemeente geen voordeel zijn te brengen en zouden wij niet in staat zijn de tegenwoordige ge- meentebegrooting eenigszins te bevoordeelen. De heer Vromen is van de gedachte uitgegaan, dat bij leening van het totaal bedrag ad 1.796.000.er de eerste jaren 24.000.meer zou moeten worden afgelost. Hij komt dan tot een totaal bedrag aan aflossing van 60.000.per jaar en in dat bedrag kan spreker meegaan; tot en met 1938 zullen de aflossingen zijn 60.000.— per jaar, van 1939 tot en met 1943 zullen die worden gesteld op 58.000.van 1944 t/m 1948 op 57.000.—, van 1949 t/m 1955 op 54.000.—, van 1956 t/m 1958 op 52.000.—, in 1959 op 45.500.— en in 1960, het laatste jaar, op 41.500.—, waarmee dan de geheele leening zal zijn afbetaald. Als men nu de rente en aflossing van deze leeningen naast elkaar legt, dan constateert men het feit, dat men thans aan rente en aflossing het eerste jaar meer zal moeten betalen 18.000.het tweede jaar 17.000. het derde 9000.het vierde 8500.—, het vijfde 7800.het zesde 7000.en het achtste 6500. Maar daarna gaat de hier voorgestelde aflossing over in een voordeel, dat begint, in het jaar 1935, met 200.en verder van jaar tot jaar opklimt tot 600. 1000.—, 3300.—, 3600.—, 11.800.—20.000.— enz. Dat zit natuurlijk in het verschil in rente, die wij in dat geval moeten betalen; in totaal beloopt dit ver schil ruim 3 ton. Dat is ook het uitgangspunt geweest bij de leening, die het vorig jaar op deze wijze is aangegaan en spreker gelooft wefdegelijk, dat wij met deze wijze van afiossen in het voordeel zijn. De heer Vromen zegt wel dat, als wij het oude systeem volgen, wij dan de eerste jaren 18.000.minder zullen hebben te betalen en dat zou voor een deel juist zijn, als dat geld op de gemeente- begrooting moest worden uitgetrokken. Dat is echter niet het geval, want het grootste deel, n.l. 17/22 van de leeningen, zit in de bedrijven en daarvan drukt alleen de rente op de exploitatierekening, terwijl dat met de aflossing niet het geval is. Globaal genomen is het resultaat, dat direct reeds ongeveer 1000.ten voor- deele van de gemeentebegrooting zal komen; de Finan ciëele Commissie is daarmee op de hoogte. De zaken zijn bekeken in die Commissie en zij hebben op dit punt daar geen bezwaar ontmoet. De heer Vromen kan niet inzien, dat wij het oude systeem moeten verlaten en tot het nieuwe moeten overgaan, maar als wij dat niet doen, zal het gevolg zijn, dat wij de lasten verschuiven en dat wij die laden op degenen, die na ons komen. Daartegen bestaat over wegend bezwaar en dat zal op den duur leiden tot een niet goede financieele politiek. Als wij echter op de hier voorgestelde wijze verder gaan, komen wij er bin nen betrekkelijk korten tijd gunstiger voor te staan; wij lossen meer af, betalen dus minder rente en dat is voordeel. Het kan dus waar zijn, dat wij ten opzichte van deze leening een nieuw systeem volgen, maar feitelijk doen wij niets anders dan verder gaan op het pad, dat bij de vorige leening is ingeslagen. Hoe staan de geldschieters nu tegenover dit nieuwe systeem van aflossen? Sprekers persoonlijke indruk is, dat de geldschieters daar over het algemeen voor zijn. Een leening kan wel onder andere voorwaarden worden

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1927 | | pagina 9