r.\ 0. V'V.,
286 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 20 December 1927.
Nu is net wel leerrijk die verschillende feiten op te
noemen, maar het ernstige er van is dat, wanneer ie
mand grasgroen in de begrooting zit en zulke dingen
opmerkt, hij het gevoel niet kwijt kan worden, dat bij
een heeleboel andere posten datzelfde verschijnsel zal
zijn op te merken, dat echter aan zijn blik is ontgaan.
Daarom is spreker van meening, dat er alle aanleiding
bestaat tot benoeming van een bezuinigingscommissie,
om eens nauwkeurig na te gaan waar bezuiniging is toe
te passen.
De heer Peletier wil zich, na de min of meer uitvoe
rige beschouwingen van de heeren Oosterhoff en Blan-
son Henkemans, bepalen tot een paar opmerkingen.
In de eerste plaats over de uitdrukking, die spreker
zich gepermitteerd heeft bij de begrootingsbehandeling
in de sectie, waar spr. den toestand van de gemeente
zooals het sectierapport aangeeft kerngezond
heeft genoemd zonder meer. Maar die zinsnede is niet
geheel juist overgenomen. De toestand van de gemeente
zou kerngezond zijn, indien met betrekking tot het
financieel beleid niét in de laatste jaren te kort was
geschoten. Op die manier heeft spreker het bedoeld en
dan voelt men wel, dat het een aanloopje was om tot
de benoeming van een bezuinigingscommissie te komen.
Nu spijt het spreker dat hij zich moet keeren tegen de
Memorie van Antwoord, die met een air van eigen voor
treffelijkheid, alsof men wil zeggen, wat wilt gij eigen
lijk, wij kunnen het het beste, dit antwoord heeft ge
geven
,,Op het denkbeeld, een commissie in het leven te
roepen, die bezuinigingen zou moeten voorstellen,
meenen wij, dat niet moet worden ingegaan. Het mag
toch als voldoende bekend worden verondersteld, dat
ons College bij voortduring doelmatige bezuiniging
nastreeft en uit den aard van de zaak beter op de
hoogte is van de gevallen, waarin vermindering van
uitgaven mogelijk is, dan een nieuw in te stellen com
missie."
Dat antwoord geeft spreker aanleiding tot de opmerking,
dat het hem ten zeerste verwondert, dat dit standpunt
wordt ingenomen. Tegen den ernstigen wil van eenige
leden van dezen Raad tot verbetering in den financi-
ëelen toestand der gemeente past toch niet een derge
lijke houding. Indien straks zou blijken, dat het stand
punt van het college van Burgemeester en Wethouders
juist was, dan zou dit immers, zoodra de commissie aan
het werk komt, vanzelf te voorschijn komen en zou het
college dit als bewijs van zijn bewering kunnen doen
gelden. Wanneer spreker in de plaats van het college
was, zou hij zeggen heel graag een commissie, dan
zult U zien, dat het onbegonnen werk is bij de gemeente
Leeuwarden bezuiniging aan te brengen, welke niet
reeds door het college is aangebracht.
Spreker is van oordeel, dat niemand in dezen Raad
zich eigenlijk mag kanten tegen den wensch van een
viertal raadsleden, die meenen dat door het instellen
van een bezuinigingscommissie eenige en misschien
belangrijke bezuiniging is te verkrijgen. Om dat duidelijk
te maken, heeft zoojuist de heer Blanson Henkemans
den Raad verveeld
Stem Welnee, wij hebben het interessant gevonden!
De heer Peletier met enkele opmerkingen en
cijfers, laat ik dan zeggen niet verveeld, maar dat hij
zeer terecht heeft opgemerkt, dat enkele feiten onder
zijn aandacht zijn gekomen, bij vluchtige beschouwing,
terwijl bij voortgezette studie misschien nog meerdere
feiten waren te noemen geweest.
Zoodra de bezuinigingscommissie aan het werk is
geweest, zal wel blijken, welke beteekenis een en ander
heeft. Dat alles kan dan onder de oogen worden gezien.
Spreker herhaalt wat hij reeds in de sectie-vergadering
naar voren heeft gebracht, n.l. dat tot onze vreugde een
vrouw in den Raad zitting heeft, die zooveel beter kan
oordeelen dan mannen, waar het betreffen de meer
huishoudelijke zaken der gemeente en die dan ook een
aangewezen candidate zou zijn voor de bezuinigings
commissie.
Spreker komt nu tot de opmerking over het getal
raadsvergaderingen, waarover in de Memorie van Ant
woord staat, dat het een maatregel is ten behoeve van
den Secretaris en niet zoo zeer uit bezuinigingsoogpunt
alleen. Spreker zou dan liever hebben dat het presentie
geld verlaagd werd van 7.50 tot 5.want bij het
groeien der gemeente moet het contact met den Raad
eer vermeerderd dan verminderd worden. Op die
manier kan -door verlaging van het presentiegeld
toch nog bezuinigd worden. Deze Raad heeft toch altijd
om de 14 dagen vergaderd en het is spreker niet dui
delijk hoe nu op eens de juiste tijd ontbreekt voor de
voorbereiding Waar spreker de overtuiging heeft dat
er in het belang der gemeente geen vermindering van
het aantal vergaderingen moet plaats hebben, dient hij
een voorstel in om het presentiegeld te verlagen van
7.50 tot 5.en met de bedoeling dan het aantal
vergaderingen gelijk te houden als tot heden.
Ten opzichte van het verkeersvraagstuk heeft spreker
nog een opmerking. In de Memorie van Antwoord zijn
sprekers opmerkingen neergeschreven, als zou hij hebben
bedoeld, een opmerking te maken over het feit, dat de
Kamer van Koophandel geen antwoord heeft ontvangen
op een schrijven, door de Kamer gericht aan Burge
meester en Wethouders, inzake verkeersplannen. Inder
daad heeft spreker het als een ernstige grief opgenomen
tegenover een college als dat van de Kamer van Koop
handel, dat dit niet met meer eerbied, met gebrek aan
eerbied eigenlijk, is behandeld. Spreker zou het stil
zwijgend hebben kunnen voorbijgaan, maar uit het ant
woord van Burgemeester en Wethouders in de Memorie
van Antwoord blijkt, dat een verkeerde voorstelling van
zaken is gegeven.
Burgemeester en Wethouders doen het voorkomen,
als zou niet geantwoord zijn op een brief van de Kamer
van Koophandel d.d. 14 December 1926, maar dat is
het geval niet, daar ging het niet over. Wel betrof het
een brief van Maart 1925, die tot December 1926, dus
ongeveer 1 jaar en 9 maanden, ergens is blijven rusten
in een verborgen hoekje, zonder dat iemand er iets van
heeft vernomen.
Dat is de grief van spreker. Verder is daarop een
brief gezonden, die een maand lang onbeantwoord is
gebleven en dat is een tweede, hoewel bijkomstige,
grief. Een maand moet je toch geven, zeggen Burge
meester en Wethouders, en dat is ook wel zoo, maar
toen er geen uitvloeisel kwani, heeft de Kamer van
Koophandel zich gericht tot den Raad en daarop is
binnen een maand geantwoord. Zoo is die zaak ge
weest, dus wel iets anders dan Burgemeester en Wet
houders in de Memorie van Antwoord doen uitkomen.
Hetzelfde geldt evenzeer voor het adres ten behoeve
van groot-gasafnemers, dat door de Kamer aan Burge
meester en Wethouders was gericht. 30 Juli 1926 kwam
die brief binnen, waarbij het verzoek werd gedaan in
overweging te nemen de groot-gasverbruikers op het
bestaand tarief een reductie te verleenen. Dat was dus
heel voorzichtig gesteld en het was toch oirbaar een
antwoord te verwachten, al was het maar voor den
vorm, bijv. dat het adres in onderzoek was genomen,
maar er is geen antwoord ingekomen. Spreker wil niet
vooruitloopen op bepaalde besluiten, maar het wordt
nu toch wel tijd die adressen eens in behandeling te
nemen. Er is aan de Kamer van Koophandel meegedeeld
in laatste instantie, dat de stukken zijn gevoegd bij de
stukken voor verkeersverruiming en eerlang zullen
worden voorgelegd, maar dat eerlang is zoo rekbaar.
Spreker wil nu graag een concreet antwoord, dat het
vlug komt.
Ten slotte zegt spreker deze zaak niet ter sprake te
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 20 December 1927.
287
hebben gebracht om genoegdoening voor de Kamer van
Koophandel te verkrijgen, doch uit een oogpunt van
noodzakelijke verkeersverbetering en vooral van dat
langs de Voorstreek en Kelders. De Voorzitter, als hoofd
der politie, weet het beter dan een van ons, maar de
toestand daar mag niet langer bestendigd blijven. Nu
wil spreker niet beweren, dat iederen dag daar onge
lukken gebeuren, maar ongeveer wel iedere week, vooral
bij het verkeer van de Voorstreek naar Kelders en bij
den hoek KorfmakersstraatVoorstreek. Daar moet
iets gedaan worden; de practische eischen van het ver
keer verlangen het. Demping, althans gedeeltelijke dem
ping, zal men toch op den duur alleen op grond van
aesthetische overwegingen niet kunnen nalaten; na 10
of 15 jaar zal dat verkeer dit toch eischen. De toestand
zal voortdurend steeds moeilijker worden. Daarom is
het beter er niet te lang mede te wachten.
Tenslotte meent spreker een punt van verdere bezui
niging te zien in de kosten van het onderhoud der plant
soenen. Vooropgesteld dat bezuinigd moet worden -
hoe graag spreker ook de plantsoenen mooi in orde ziet
is hij toch van oordeel dat hier nog wel wat op be
zuinigd kan worden, zonder dat het zal opvallen aan
vreemdelingen of aan den oppervlakkigen beoordeelaar.
Spreker stelt dan voor en dient dat voorstel in, om op
de plantsoenen 5000.te bezuinigen.
De Voorzitter: De heer Vromen heeft het woord.
De heer Vromen: Liever direct niet. Is het niet beter
eerst een ander het woord te geven; anders spreken wij
van onze fractie allen achter elkaar. Een beetje afwis
seling lijkt mij beter.
De Voorzitter: U hadt anders het woord reeds ge
vraagd, al voor de pauze, maar dan kan de heer Wes
terhuis nu wel voor U spreken en dan direct U.
De heer Westerhuis zal, na de uitvoerige beschou
wingen die hier van verschillende zijden zijn gehouden,
heel kort zijn.
De V. D. raadsfractie heeft tot aan dezen zomer
slechts bestaan uit een lid, de buurvrouw van den spr.
en sinds den aanvang dezer zitting bestaat de V. D.
fractie uit een 3-tal leden. Omtrent onze verrichtingen
in den Raad aldus spreker hebben wij geen verant
woording af te leggen; daar is voor ons geen reden toe,
maar één punt moet van den kant der V. D. fractie even
worden belicht, dat is het punt van de wethoudersver
kiezing.
Er is indertijd, zooals bekend is, door de S. D. A. P.
fractie aan de andere partijen een uitnoodiging gericht
en die uitnoodiging hebben de V. D. raadsleden aldus
beantwoord
„Naar aanleiding van Uw schrijven van 17 Juni j.l.
wenschen wij vast te stellen, dat de uitslag der ver
kiezing meebrengt dat het nieuw te vormen college
van Burgemeester en Wethouders een democratische
meerderheid zal vormen. Het komt ons voor dat alleen
dit het standpunt kan zijn, waarop wij bereid zijn er
toe mede te werken dat aan Uw 11 leden tellende
fractie een tweetal zetels zal worden toegewezen."
De V. D. fractie heeft deze voorwaarde gesteld, omdat
zij meende dat tot het formeeren van een democratisch
college alle aanleiding bestond in den uitslag van de
gemeenteraadsverkiezing, waarbij de S. D. A. P. met
11 zetels en de V. D. met 3 zetels, samen met 14, uit
de stembus zijn gekomen, waardoor de kiezers zich in
democratischen zin hadden uitgesproken. Nu is hier be
toogd, met nadruk zelfs, èn door den heer Hofstra én
door den heer Oosterhoff, dat wij aldus spreker
daardoor zijn afgeweken van het stelsel van evenredige
vertegenwoordiging, maar ik heb mij over deze opmer
king van die zijde sterk verbaasd, vooral van den kant
van den heer Oosterhoff, die in 1923 de evenredige ver
tegenwoordiging met nadruk afwees. Ook Minister
Colijn in de „Standaard" merkte op, dat het dagelijksch
bestuur het ging toen over Gedeputeerde Staten,
maar dat is gelijk in den geest der meerderheid moet
worden gevormd. In 1926 heeft wethouder Beekhuis
hier 't zelfde betoogd, als wat de heer Oosterhoff in
1923 zeide. Spreker herhaalt, hij is eenigszins verwon
derd dat, wat daar voor juist werd erkend, thans becri-
tiseerd wordt door woordvoerders van die partijen, die
op andere plaatsen hetzelfde doen of meenen dat ge
daan moet worden.
Er is gevraagd of in die vergadering van de wethou
dersverkiezing ook andere punten dan die verkiezing
punten van beschouwing en overweging hebben uitge
maakt; dat spreekt toch vanzelf, even vanzelfsprekend
als het is, dat niet allen gelijk denken.
De V. D. raadsfractie meende met de S. D. A. P., dat
het gemeentebelang het beste werd gediend door een
meerderheid van democratische leden in het college.
Door den Vrijheidsbond is ook bij de voorbereiding voor
de verkiezing duidelijk gemaakt, dat men niet anders
van de V. D. verwachtte; immers er werd door de V. B.
gewaarschuwd tegen een rood-rose college. Men voor
zag het dus en er werd tevens bij gezegd, dat een der
gelijk getint college met zich mede zou brengen ver
hooging van belasting.
Dat uit den aard der zaak het samenbrengen van
verschillende fracties in het college moet leiden tot
eenig verschil van meening, is zoo duidelijk als glas.
Zelfs als de V. B. zitting had genomen in het college,
was het niet anders geweest. Het is niet anders moge
lijk en het is met zooveel woorden erkend door wet
houder Beekhuis bij de begrootingsbehandeling van
verleden jaar. Er moet dan een compromis worden
gesloten.
De heer Peletier heeft aanmerking gemaakt op de
wijze waarop in het sectierapport is geformuleerd, wat
hij in de sectievergadering heeft gezegd. Het spijt spr.
hem niet goed verstaan te hebben, maar spreker kan
zich dat moeilijk begrijpen, omdat hij nog heeft getracht
de woorden van den heer Peletier, die hij herhaaldelijk
heeft gebruikt, woordelijk op te nemen. Zoo herinnert
spreker zich dat de heer Peletier de woorden: „zuinige
huisvrouw" heeft gebruikt; dat zijn dus de eigen woor
den van den heer Peletier, niet van spreker. De heer
Peletier brengt de vrouw iederen keer naar voren; jam
mer, dat hij er niet gezorgd heeft in zijn eigen partij
door een vrouw een dergelijke plaats op de candidaten-
lijst te geven, dat er redelijke kans op verkiezing voor
deze zittingsperiode bestond.
De heer Dijkstra: Daar hebben zij geen zuinige huis
vrouwen, daar zitten zij dik in het geld.
De heer Vromen: Mijnheer de Voorzitter, ik moet be
ginnen met U mijn excuses aan te bieden. Ik wist niet,
dat ik opgegeven was als spreker. Ook had ik nog iets
te wijzigen in mijn manuscript. 'k"Hoop dat U mij niet
kwalijk heeft genomen dat ik mijn beurt even heb laten
voorbijgaan.
De Voorzitter: Natuurlijk niet.
De heer Vromen: De brief, die de begrooting verge
zelde, noodigt als het ware uit om ter beoordeeling van
het beleid van Burgemeester en Wethouders eene ver
gelijking te trekken tusschen de begrooting van 1927 en
1928.
Burgemeester en Wethouders toch beginnen met er
op te wijzen, dat zij stonden voor de groote moeilijk
heid, dat reeds de eerste post der begrooting, het batig
saldo van het voor-vorig dienstjaar, bijna 120.000.
ongunstiger was dan in 1927 het geval was. De toon
van hun verdere beschouwingen is dan deze
Zijn wij er niet knap in geslaagd om, trots dit feit,
een begrooting aan te bieden, die geen hooger cijfer