296 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 20 December 1927.
de fractie bedisseld. Ik wensch den anti-revolutionnairen
toe, dat zij in 't vervolg ook eerst hun kiesvereeniging
zullen raadplegen. Anders kan hun wel eens aan het
verstand worden gebracht, dat dit zoo behoort. Ik meen
echter te weten, dat U ook deze maal de zaak wel in
uw kiesvereeniging heeft besproken, doch dit laat ik
terzijde.
Wat onze houding betreft, twee standpunten waren
mogelijk. Het is niet te ontkennen, dat de vrijzinnig-
democratische partij van één op drie zetels is gekomen,
waardoor dus de sociaal-democraten met de vrijzinnig
democraten in staat waren geweest en nu niet
schrikken precies hetzelfde te doen wat de com
binatie in 1923 heeft gedaan en als er één ding heden
tot ons had moeten worden gezegd, dan zou het eigenlijk
moeten zijn geweest: „wat zijn wij blij, dat gij ons niet
behandelt, zooals wij U toen behandeld hebben". Wij
zijn niet tot die combinatievorming overgegaan. Dat
was het eene standpunt en ik wil zeggen, waarom wij
dit niet hebben ingenomen. Het is in den Raad reeds
naar voren gekomen. Ook bij ons is het mede geweest
door de wijze, waarop door de vrijzinnig-democratische
partij propaganda is gevoerd bij de verkiezing. Ik neem
maar een paar van die advertenties. Wanneer daar staat
te lezen
Wilt gij Uw belastingbiljet doen dalen,
Werk mee om meer Vrijzinnig-Democraten in
den Raad te halen.
Krachtige menschen eischt onze Raad,
Stemt dus een Vrijzinnig-Democraat,
dan maakte zich van ons een zekere vrees meester.
Wij wilden eerst wel eens weten, wat voor vleesch wij
in de kuip hadden. Wat in de toekomst kan gebeuren,
zullen wij in 1931 we! eens zien. Ook op grond van
wat in 1923 is gebeurd, meenden wij niet tot die com
binatievorming te moeten overgaan. Nu begrijp ik echter
niet, dat de heer Tamminga het zoo vreeselijk vindt van
de sociaal-democratische fractie, dat de rechtsch pro-
testantsche club, zooals hij zegt, geen zetel is aan
geboden, hetgeen er intusschen wel van had kunnen
komen, zoodat die bewering zonder meer niet juist is.
Maar wat lees ik ik zal even een citaat voorlezen
iri het „Friesch Dagblad" van 20 Juni 1927 van den
kant van de Anti-Revolutionnairen Wanneer men zich
op „Het Volk" beroept, stelt men ook ons er verant
woordelijk voor
Interruptie Wij niet
De heer H. de Boer (wethouder)Nee, dat is
het hem juist, 't Artikel zegt dit
„De stedelijke fractie der S. D. A. P. heeft de
vorige week een ledenvergadering gehouden, ter be
paling van de door de socialistische raadsleden aan
te nemen houding, als straks in September wethou
ders zullen moeten worden verkozen."
Dit schrijven gaat zoo door
„Men is dus gemachtigd onderhandelingen aan te
knoopen met die fracties, welke met de federatie van
meening zijn, dat de elf leden tellende fractie der
S. D. A. P. twee zetels in het Dagelijksch Bestuur
behoort te bezetten.
Wij meenen dat de S. D. A. P. fractie te dezen
aanzien niet moet rekenen op de A. R.
Afgezien nog van de vraag of men de „meening"
der federatie is toegedaan, wil 't ons voorkomen, dat
na de bij deze gemeenteraadsverkiezing door de
S. D. A. P. gevoerde campagne, van een samen
werken onzerzijds met de S. D. A. P. geen sprake
kan zijn.
Sterker, geen sprake mag zijn.
De campagne, door de S. D. A. P. tegen de A. R.
gericht, heeft slechts uitgewerkt, dat wij versterkt
uit den strijd zijn gekomen. De christelijke kiezers
hebben gevoeld, dat alleen in de anti-revolutionnaire
beginselen een vast bolwerk gelegen is tegen een
drijven in revolutionnaire richting.
Maar daarom zou 't op hen een eigenaardigen
indruk maken, wanneer, als 't aan de verdeeling van
baantjes toe is, juist met de S. D. A. P. werd samen
gewerkt.
Bovendien begrijpen we de motie der federatie niet
al te best.
't Lijkt ons overbodige moeite of een blijk van al
te groote bescheidenheid.
Er doet zich voor de S. D. A. P. o. i. thans de kans
op een heel goede coalitie voor. Bij de laatst ge
houden financiëele debatten heeft zich deze nieuwe
coalitie gevormd, n.l. die van V. D. en S. D. A. P.
Ten aanzien van de belasting der burgerij bleek
men het toen vrijwel eens te zijn.
Hier heeft men dus alreeds een basis.
En voorts gelooven we dat er nog wel meerdere
punten van overeenkomst te ontdekken zullen zijn.
We memoreeren hier alleen maar het stokpaardje
van mevrouw Buisman, de „AAoederschapszorg".
Samen heeft men de beschikking over 14 zetels.
Een meerderheid in een Raad van 27 leden.
De S. D. zouden dan drie wethouderszetels kunnen
krijgen, terwijl mevrouw Buisman wellicht genoegen
zou nemen met de vierde.
Het vragen van twee zetels zou, zoo beschouwd,
dus een blijk van te groote bescheidenheid zijn.
Anderzijds lijkt ons de motie overbodige moeite.
We gelooven niet dat een der andere fracties er
„happig" op zal zijn met de S. D. A. P. achter de
groene tafel plaats te nemen.
't Gevaar, dat er „met u, en bij u, maar zonder u"
beslist zal worden, is niet denkbeeldig.
Wij gelooven daarom dan ook niet, dat een der
andere partijen zich zal laten verleiden aan de lok
stem der S. D. A. P. gehoor te geven."
Dus die verontwaardiging van den kant van de Rechtsch-
Protestantsche club begrijp ik niet, omdat in het dag
blad hier in Friesland, het als de natuurlijkste zaak van
de wereld werd beschouwd, dat de S. D. A. P. met de
vrijzinnig-democraten samen gingen, terwijl het voor de
anti-revolutionnairen, minderwaardig, ja. immoreel zou
zijn om met de S. D. A. P., die een verkeerde ver
kiezingscampagne zouden hebben gevoerd, samen te
werken. Intusschen hebben we gemeend een standpunt
te moeten innemen, liggende in de lijn van de door
onze partij in 1923 aangenomen houding. Er is n.l. met
groote meerderheid van stemmen in de federatie van
de S. D. A. P. aangenomen een voorstel, waarin stond
te lezen, dat de S. D. A. P. genegen was om met die
partijen te onderhandelen of te spreken over de bezetting
van de zetels in het college van Burgemeester en Wet
houders, welke erkenden het recht der S. D. A. P. op
2 zetels, hetzelfde standpunt, dat de sociaal-democra
tische fractie in 1923 innam, omdat zij op grond van
haar sterkte op 2 zetels meende aanspraak te mogen
maken. Nu zegt men van den kant van den Vrijheidsbond
en van dien van de Rechtsch-Protestantsche club, dat
men hen heeft uitgesloten, maar daar is geen sprake
van. U heeft de correspondentie straks voorgelezen,
maar wij moeten klaren wijn schenken, ik zal het nu
ook nog eens doen, om van mijn kant de zaak uiteen
te zetten.
Er is gekomen een schrijven van den Vrijheidsbond,
waarin stond te lezen
„In antwoord op Uw schrijven van den 17den
dezer hebben wij de eer U te berichten, dat wij in
beginsel gaarne bereid zijn met U over de toekom
stige bezetting der wethouderszetels overleg te ple
gen, maar dat het ons niet mogelijk is U thans reeds
een definitief antwoord op de door U, in genoemd
schrijven gestelde vraag te geven.
Wij toch zijn van oordeel, dat de kennis van de
richting, waarin het bestuur der gemeente in het
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad
van Leeuwarden van Dinsdag 20 December 1927. 297
eerstvolgend vierjarig tijdperk zal worden geleid,
van nog grootere beteekenis is dan of althans dient
vooraf te gaan aan de aanwijzing van de personen,
aan wie die leiding zal worden toevertrouwd.
Het is daarom, dat wij U beleefd verzoeken ons
met Uwe zienswijze aangaande de te volgen richting
in kennis te willen stellen, waarna wij U ten spoe
digste ons oordeel over den door U gestelden eisch
voor samenwerking zullen doen kennen."
Het begin van dien brief is een terugkeeren op den
weg, dien men in 1923 was ingeslagen, want toen was
men niet genegen om in beginsel te zeggen, dat de
S. D. A. P. wel 2 zetels zou kunnen hebben in het
college van Burgemeester en Wethouders. Nu zegt men:
in beginsel gaan wij er mee accoord, maar er moet eerst
gesproken worden over de richting van het te voeren
beleid. Wij hebben onzerzijds geantwoord en ik wil
het weer voorlezen, opdat wij elkander goed verstaan:
„Zooals we in ons schrijven van 17 dezer be
richtten, is onze fractie gemachtigd onderhandelingen
over de samenstelling van het nieuwe college van
Burgemeester en Wethouders aan te knoopen met
die fracties, welke van meening zijn, dat onze fractie
daarin een tweetal zetels behoort te bezetten.
Volgens Uw schrijven van 27 Juni wordt Uw hou
ding daarbij bepaald door de richting, waarin het
bestuur der gemeente in het eerstvolgend vierjarig
tijdperk zal worden geleid, een zienswijze, welke
door ons niet kan worden geaccepteerd.
Wij blijven dus aandringen op een positieve be
antwoording der in ons schrijven van 17 Juni gestelde
vraag, welk antwoord we uiterlijk 5 Juli a.s. in ons
bezit hopen te hebben."
De Vrijheidsbond heeft daarop geantwoord
„In antwoord op Uw afwijzend schrijven van den
29sten der vorige maand, moeten wij U tot ons leed
wezen berichten, dat wij niet genegen zijn tot het
houden van eene bespreking met Uwe fractie over
de in September a.s. te houden verkiezing van wet
houders op den grondslag van de in de huishoudelijke
vergadering van de Federatie der S. D. A. P. van
Donderdag 16 Juni dezes jaars aangenomen motie,
waarbij door deze twee zetels in het college van
Burgemeester en Wethouders werd opgeëischt.
Als U hadt gezegd: wij erkennen dat de S. D. A. P.
2 zetels toekomen zonder meer, want daar heeft het bij
ons om gedraaid, dan hadden wij kunnen spreken,
maar U wilde ons bij voorbaat polsen en aan banden
leggen. Wij moesten vastgelegd worden door den
Vrijheidsbond. In 1923 werd er beknibbeld op het
aantal, nu op de vrijheid. De S. D. A. P. wilde echter
van geen van beide weten.
De positie van de S. D. A. P. wordt nu meer ver
dedigend, een phase, die elke partij doormaakt wanneer
zij zich in macht en vooruitgang ontwikkelt. Maar warr-
neer wij die macht behouden en daar hebben wij fiducie
in, Mijnheer de Voorzitter, dan zullen wij ten aanzien
van het aantal Wethouderszetels precies hetzelfde
standpunt innemen in 1931. En daarbij willen wij onze
vrijheid bewaren. Wij wenschen ons geen voorwaarden
te laten stellen. Ik geef toe, dat de Rechtsch-Protes-
tansche club dit niet heeft gedaan. Hier is dus sprake
van een misverstand.
Ik zal het antwoord voorlezen, opdat wij ook ten
opzichte van de club van de Rechtsch-Protestanten in
een zuiver daglicht komen te staan.
„De Rechtsch-Protestantsche Raadsfractie, samen
gesteld uit de A. R. en C. H. gekozen raadsleden,
heeft de eer U mede te deelen, dat Uw schrijven d.d.
17 Juni, betreffende de te houden verkiezing van
wethouders, haar aanleiding geeft tot het stellen van
de beide volgende vragen
le. Hoe stelt U zich de verdere samenstelling
van het college van Burgemeester en Wet
houders voor
2e. Is U, ingeval U gedurende de komende vier
jaren naar een bepaald program denkt te
werken, bereid den hoofdinhoud daarvan
mede te deelen
Een spoedige beantwoording der vragen zal dezer
zijds zeer op prijs worden gesteld."
Dat was weer om het pannetje met brij heendraaien.
Er is niet gezegd: „wij willen wel dat jelui 2 zetels
krijgt", maar men moest eerst weten hoe het college
van Burgemeester en Wethouders werd samengesteld.
Men liet blijkbaar 't standpunt over de 2 zetels af
hangen van de vraag wie er naast zouden zitten. Dat
wisten wij niet. Wij hebben geantwoord: Uw eerste
vraag is prematuur. Wij wisten dat niet voordat er ant
woord op was gekomen den 5den Juni en ten opzichte
van de 2de vraag hebben wij gezegd
„En wat Uw tweede vraag betreft, het ligt niet in
de bedoeling, eventueel met andere fracties op een
vast accoord in zee te gaan, hetgeen niet uitsluit,
dat bij eventueele besprekingen niet over bepaalde
punten zou kunnen worden gesproken."
Daarop is nimmer antwoord ontvangen. Ik zou haast
zeggen, Mijnheer de Voorzitter, dat van de zijde van de
S. D. A. P. eigenlijk moet worden gezegd: wat hebben
de heeren het ons gemakkelijk gemaakt. Wanneer de
Vrijheidsbond en de Rechtsch-Protestantsche club eens
zonder omwegen hadden gezegd: „wij erkennen, dat de
S. D. A. P. 2 zetels zullen hebben", dan waren de
moeilijkheden gekomen en ik wil U zeggen, Mijnheer
de Voorzitter, dat die mogelijkheid eerlijk in de federatie
onder oogen is gezien. Door mij is daar gezegd: „weet
wel, dat, als dit standpunt wordt ingenomen, de conse
quentie zal kunnen zijn, dat ook de Anti-Revolution
nairen een zetel in het college van Burgemeester en
Wethouders zullen kunnen innemen". Dat is consequent
door mij gezegd, maar noch de Vrijheidsbond, noch de
Rechtsch-Protestantsche club heeft ons gebracht in de
moeilijkheden, waarin wij hadden kunnen komen
De heer IJ. de Vries: Als wij dat allemaal eens hadden
gedaan
De heer H. de Boer (wethouder): Wat wij dan
zouden hebben gedaan, daarop doelt die laatste zin
„hetgeen niet uitsluit, dat bij eventueele besprekingen
niet over bepaalde punten zou kunnen worden gespro
ken". Stel eens voor, dat U allemaal had gezegd
S. D. A. P. 2 zetels, dan waren de moeilijkheden be
gonnen, dan was er hoogstwaarschijnlijk over bepaalde
punten gesproken en was zeer zeker ook het standpunt
van de evenredige vertegenwoordiging naar voren ge
komen
De heer IJ. de Vries: Nu niet.
De heer H. de Boer (wethouder)Nu niet, om
dat het nog niet aan de orde was. Als ik zeg wat men
besproken heeft, dan wordt dat toch zeker zonder om
wegen als vaststaand beschouwd. Ik heb gezegd, dat
ik zelf in de federatie-vergadering op de consequenties
heb gewezen. Ik zeg: wat had kunnen zijn. Doch laten
wij ons niet vermoeien met situaties, die niet voorge
komen zijn
De heer Vromen: De heer Visser heeft het voorgesteld.
De heer H. de Boer (wethouder): Mijnheer
Vromen, dat is ongetwijfeld niet zooals U het voorstelt.
Wat de heer Westra naar voren heeft gebracht, is een
zaak, die niet ons, doch de Katholieken zelf aangaat,
zooals ter conferentie duidelijk is gezegd. Er is n.l.
gezegd: als de Katholieken dat standpunt innemen, dan
moeten zij zelf de consequenties daarvan dragen, dat
slaat niet op ons terug, daar blijf ik buiten. Het is
echter niet aan ons om de moeilijkheden tusschen