298 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 20 December 1927. Katholieken en Rechtsch-Protestanten te verklaren en uit den weg te ruimen. Intusschen vormen de Sociaal-Democraten, de Vrij zinnig-Democraten en de Roomsch-Katholieken geen conbinatie, dat wensch ik uitdrukkelijk vast te stellen, maar zij zijn bijeengekomen om de wethouderszetels te verdeelen De heer Peletier: Daarin zit het juist. Het zit in het verdeelen en niet in de politiek. De heer H. de Boer (wethouder): In hetzelfde anti-revolutionnaire dagblad heeft 23 Juli 1927 weer een beschouwing gestaan over de verdeeling der wet houderszetels. Ik zal niet alles voorlezen wat van de Katholieken wordt gezegd De heer Visser: Ik ben er juist benieuwd naar. De heer H. de Boer (wethouder): Er staat ,,De V. D. zijn uit de familie maar de R. K. in geen geval, hoevele knikjes en vriendelijke lachjes ook gewisseld mogen worden. S. D. A. P. en R. K. hooren niet bij elkander, kunnen niet samenwerken, of een van beide partijen moet water in den wijn doen." Och, het is wel aardig als men het als partij meemaakt. Men spreekt wel eens van ,,de lachende derde", dat konden wij vandaag nog al eens zijn. Een volgende keer is een ander het. Wij hebben vandaag een goeden dag gehad. En nu den zin waarop het aankomt „Er is geene brug tusschen de belijders van het Kruis en die der Roode Vaan." Ik heb hier vaak gezegd, dat er moet blijven zuiverheid in de verhoudingen, daar zijn wij een voorstander van, kom naar voren aan de waarheid getrouw. De heer Tamminga spreekt over het historisch materialisme en hij haalt er bij een communistisch manifest. Ik weet zeker, dat de Voorzitter mij den raad zal geven om het buiten de raadzaal te bespreken, maar waar U heeft toegelaten, dat de heer Tamminga er over heeft ge sproken, moet ik er ook wel op ingaan. Wanneer U den indruk heeft gevestigd, dat aanhangers van het Christendom geen sociaal-democraten zouden kunnen zijn op grond van de beschouwingen van Marx, dan wensch ik alleen den heer Tamminga in overweging te geven te lezen het boek: de psychologie van het socia lisme van Hendrik de Man en te wijzen op het feit, dat het historisch materialisme door de sociaal-democraten wel beschouwd wordt als de geschiedkundige wereld beschouwing, dat men dat systeem aanvaard om de geschiedenis te verklaren De heer Vromen: Wat een middeleeuwsche opvatting. De heer H. de Boer (wethouder): Wij zullen er nog wel eens over moeten praten op een vergadering. Ik ben er niet over begonnen, maar er is aan den an deren kant over begonnen. Ik heb geconstateerd, dat men aan dien kant de eigengerechtigdheid bezit om te zeggen: naast het Kruis niet de Roode Vaan, terwijl in het Anti-Rev. Verkiezingsorgaan, tegen beter weten in waarom ik 't een pamflet noem, voorzoover het hier op betrekking heeft - bewust leugens zijn geschreven, toen het ging over het vraagstuk van de belastinghef fing. Het is straks ook door den heer Visser naar voren gebracht. Er staat „Lijst no. één is de lijst van de Anti-Rev. Partij. De eerste twee namen daarop zijn namen van man nen, die hun sporen verdiend hebben. De heer Lautenbach, onze wethouder, heeft de af- geloopen jaren getoond met beleid en de noodige zuinigheid het medebeheer van onze stad uitnemend te kunnen voeren. Was het voorstel van den heer Lautenbach aange nomen in de jongste vergadering van den Raad, dan zou het heffingspercentage van de Hoofdelijke Om slag bepaald zijn op 5 Daarin iets verzwijgen vind ik erger dan onwaarheid spreken. Wanneer dat voorstel van de anti-revolution- nairen, van de heeren Lautenbach en Beekhuis zou zijn aangenomen, dan zou de gasprijs met één cent per Ms. worden verhoogd en dat is in dat verkiezingsorgaan verzwegen, alsmede, dat er dan nog 118.000.— on gedekt bleef. Wie dat artikel heeft geschreven, heeft bewust de dingen onjuist voorgesteld. Dan de kwestie of over een program zou zijn gespro ken. Neen, er is niet over een program gesproken; er is door alle partijen uitdrukkelijk gezegd, zonder uit zondering, dat men vrij tegenover elkaar wenschte te staan. Er is geen aanleiding geweest om over bepaalde punten te spreken. Of er geen situatie zou kunnen komen, dat wensch ik uitdrukkelijk vast te stellen, waar bij dat wel het geval zou zijn, dat weet ik niet, maar daar is er niet over gesproken en de reden waarom wij er niet over hebben gesproken, wil ik hier meededen. Wij voelden n.l. dat, wat de komende tijd ons zou bren gen, zeer zeker afhankelijk zou zijn van omstandigheden, die niemand in zijn macht had en wanneer men dan over bepaalde punten zou hebben gesproken en men was het in verband met die omstandigheden over een be paald punt niet eens geworden, dan had daar de ver deeling van de zetels op moeten afspringen. Het was beter dat ieder op zijn eigen program in zee ging. Wij kenden het program van de vrijzinnig-democraten, dat meeging in de richting zooals wij de politiek meenen te moeten voeren, terwijl wat de Katholieken betreft, wij geen enkele reden hadden om te twijfelen, dat het al te zeer zou ingaan tegen den weg of tegen de richting, die wij meenden, dat zou moeten worden ingeslagen in de eerstkomende 4 jaren. Ik zeg nogmaals, dat wij dus daarom niet over een program hebben gesproken en tot nog toe hebben wij daar hoegenaamd geen spijt van De heer Peletier: Hm. hm De heer H. de Boer (wethouder): Over 4 jaar, als de balans moet worden opgemaakt, kunnen wij weer met elkaar praten. Ik schort mijn oordeel op en wanneer blijkt, dat het beter was het wel te hebben gedaan, dan kunnen wij er in 1931 over spreken. Ik heb gezegd: In het verleden ligt het heden, in het nu wat worden zal. Wat in 1931 zal geschieden, weet niemand. Ik hoop alleen maar, dat de S. D. A. P. denzelfden invloed, liefst nog wat sterker, zal kunnen uitoefenen. Of er dan een combinatie zal worden gevormd of dat gevolgd zal worden het systeem van evenredige vertegenwoordiging, dat trouwens nooit precies in toepassing kan worden gebracht, daar wenschen wij thans geen oordeel over uit te spreken. Wij kunnen het laten afhangen van de praktijk van deze 4 jaar en van de omstandigheden, waaronder we dan leven. Ik heb hiermee voldoende toegelicht de houding van de sociaal-democraten bij de verdeeling van de wethou derszetels. De heer Botke: Mijnheer de Voorzitter. Ik zal het bij de algemeene beschouwingen niet hebben over politiek, dat ligt niet op mijn weg. Ik zal enkele dingen bespre ken, die betrekking hebben op de financiën, maar het zal niet zoo veel worden: ik kan betrekkelijk kort zijn. Burgemeester en Wethouders beginnen den brief, dien zij hebben overgelegd bij de aanbieding der be grooting, met te zeggen, dat de batige saldi tot een minimum zijn teruggeloopen. Het was dit jaar maar een bedrag van 35.346.80, dus rond 120.000.— lager dan het vorige jaar. Wat het overschot betreft van de rekening van 1926, Mijnheer de Voorzitter, het is gelukkig dat wij indertijd dat potje van de Gasfabriek niet hebben aangesproken. Ik heb verleden jaar, bij de behandeling van de begrooting 1927, er op gewezen, hoe noodig het was. dat wij het bewaarden voor een eventueel tekort op de rekening van 1926. De ziens Verslag van de handelingen van den gemeenteraad wijze, toen door mij naar voren gebracht, is juist ge bleken. Wanneer wij nu het potje van de Gasfabriek van 102.000.niet hadden gehad, zou het moeite gekost hebben de rekening van 1926 behoorlijk sluitend te maken. Verder zeggen Burgemeester en Wethouders, dat zij de begrooting voor 1928 sluitend hebben kunnen maken zonder den post: Belasting naar het inkomen, te ver- hoogen en zij zeggen daarbij dank zij de meerdere winsten van de bedrijven. Ik wil herhalen wat de heer Hofstra heeft gezegd, n.l. dat hij zich verheugt, dat Burgemeester en Wethouders in staat zijn geweest de begrooting kloppend te maken, maar ik kan mij niet voorstellen, dat zij wel eens een begrooting hebben overgelegd, die niet kloppend was; dan zou de zaak toch immers niet voor elkaar zijn geweest. Burgemeester en Wethouders stellen voor om de winst van de Gasfabriek over 1928, evenals in 1927 is geschied, weer te storten in de kas der gemeente. Mijnheer de Voorzitter, daartegen is onzerzijds geen bezwaar, gezien het betrekkelijk hooge heffingspercen tage, dat is vastgesteld. Ook worden meerdere bezui nigingen aangegeven, waarover, naar ik vermoed, nog wel wat zal worden gesproken. Ik denk niet, dat de Raad over bezuinigingsvoorstellen eensgezind denkt. Dit zal bij de debatten wel blijken. Ook wordt mede gedeeld, dat verschillende plannen en voornemens niet tot uitvoer kunnen worden gebracht, daar de toestand der financiën momenteel niet van dien aard is, dat er gedacht kan worden aan de uitvoering van alle moge lijke wenschen en plannen. Wel deed het mij bijzonder veel genoegen, Mijnheer de Voorzitter, dat daarvan is uitgeschakeld de kwestie der krotwoningen en de reor ganisatie van den geneeskundigen dienst. Ik ben blij, dat Burgemeester en Wethouders meedeelen, dat zij in 1928 hopen te komen met voorstellen. Ik hoop ook, dat er spoed achter zal worden gezet, zoodat het plan bin nen niet al te langen tijd in kalk en cement zal zijn gezet en wij opruiming van krotwoningen en reorgani satie van den geneeskundigen dienst krijgen. Wij zijn verplicht aan het minder bedeelde gedeelte der inwoners deze verbeteringen tot stand te brengen en wanneer dit al een kleinigheid aan belasting meer zal moeten kosten, Mijnheer de Voorzitter, dan zullen wij daar niet voor terugdeinzen. Ook wordt door Burgemeester en Wethouders ge zegd, dat in een krachtig levende stad als de onze de begrooting niet al te krap mag worden opgemaakt. Ik ben het daar volkomen mee eens. De gemeentehuishou ding wordt wel eens vergeleken, vandaag ook nog, met de huishouding van een zuinige huisvrouw. Ik geloof dat dit niet juist is. Een huisvrouw heeft eerst te maken met haar inkomsten en dan kan zij pas haar uitgaven regelen De heer Peletier: De gemeente ook. De heer Botke: Dat is niet zoo met de gemeente, die moet eerst vaststellen de beslist noodige uitgaven en regelt dan daarnaar haar inkomsten. Wij kunnen er verschillend over denken, wat beslist noodige uitgaven zijn, maar het feit blijft bestaan, dat men eerst de beslist noodige uitgaven moet vaststellen en dan moet zorgen, dat de inkomsten er voor worden verkregen. Ik zou haast zeggen, dan kan men de gemeentehuishouding beter vergelijken met een juffrouw die kostgangers houdt. Die zal er op uit zijn om den kostprijs zoo laag mogelijk te stellen, maar zij zal er in de eerste plaats op bedacht moeten zijn, dat haar pensiongasten en degenen, die zij huisvest, het goed hebben, anders zullen zij bij haar weggaan, al is het kostgeld laag. Wij weten uit ondervinding, dat, wanneer men het goed heeft in zekere omgeving, men zich voor de goede behandeling gaarne een iets hooger uitgave getroost. Zoo zie ik de verhouding van de gemeentenaren tegenover de ge van Leeuwarden van Dinsdag 20 December 1927. 299 meente. Wij moeten met elkaar in de eerste plaats een goede huishouding vormen, al is die dan ook niet zoo goedkoop; dat is de goede weg. En, Mijnheer de Voorzitter, ik meen dat over het algemeen de gemeente naren, tenminste het gegoede deel, nog niet zoo erg heeft te klagen. Ik heb enkele cijfers nagegaan en uit de gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek blijkt, dat, waar het nationaal vermogen in 1925/26 bleek te zijn 12.948.000.000.dit in 1926/27 gestegen was tot 13.565.000.000.wat dus een verschil uitmaakt van 617.000.000.Wanneer men rekent dat Nederland 7,000,000 inwoners heeft en dat zal zooveel niet schelen, dan beteekent het, dat het vermogen per inwoner 88. in dat belastingjaar naar boven is gegaan De heer IJ. de Vries: Dat is de vraag. De heer Botke Wanneer wij rekenen, dat Leeu warden 47.000 zielen heeft dan zou in Leeuwarden het vermogen moeten zijn toegenomen met ruim 4.000.000.— De heer Vromen: Had je ze maar. De heer Botke Er wordt gezegd: had je ze maar, maar wanneer ik afga op de cijfers, die in de begrooting van 1927 en 1928 worden gegeven, dan moet ik zeggen, we hebben ze, want in de begrooting van 1927 staat aangegeven, dat de hoofdsom van de vermogensbelasting over 1925/26 bedraagt 94.272. en in de begrooting van 1928 wordt gezegd, dat over het belastingjaar 1926/27 de hoofdsom heeft bedragen 99.360.Dat is het laatste jaar 4.088.meer aan vermogensbelasting. Nu weten mevrouw en de heeren raadsleden zeker allen wel, dat de vermogensbelasting i.per 1000.bedraagt, dus uit de cijfers blijkt, dat het vermogen in Leeuwarden naar boven is gegaan met 4088 X 1000-ruim 4.000.000.dat komt overeen met de cijfers van het Rijk. Als men de cijfers zoo beziet, dan komt het aardig uit. Het is misschien eenigszins riskant om op zulke cijfers af te gaan, maar ik geloof, dat het hier tamelijk zuiver uitkomt. Ik ben in die meening versterkt door het feit, dat de uitkomst voor Leeuwarden tamelijk wei overeenkomt met die van het Rijk. Nu, Mijnheer de Voorzitter, iets over de dividend- en tantièmebelasting. Uit de begrooting blijkt dat in 1926 de dividend- en tantièmebelasting in de gemeentekas bracht 35.674.54 en in 1925 28.629.43, wat een verschil maakt van 7045.11. Wij weten, dat dat bedrag wordt verkregen door 48 opcenten op de hoofdsom van de dividend- en tantièmebelasting te heffen. De belasting op dividend en tantième bedraagt 5.per 100. en daaruit blijkt, dat er in 1926 aan dividend en tantième 280.000.meer is uitgekeerd dan in 1925. Wanneer wij weten, Mijnheer de Voorzitter, dat dividend- en tantièmebelasting alleen wordt geheven van uitkeeringen uit de winst van naamlooze vennootschappen, comman ditaire vennootschappen op aandeelen, coöperatieve vereenigingen en verzekeringsmaatschappijen, dus maar van een zeker deel van de bestaande zaken, dan zeg ik, dat de toestand in Leeuwarden, juist zooals de heer Peletier heeft gezegd, kerngezond is De heer H. de Boer (wethouder)Juist. De heer Botke Uit een en ander blijkt, dat het met het zakenleven in het algemeen en met de vermeer dering van vermogen in Leeuwarden den goeden kant uitgaat De heer Peletier: Ieder springt zoover zijn polsstok lang is.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1927 | | pagina 17