302 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad Bijdragen voor eigen en weduwen- en weezenpensioen, van ruim 219.000.Dit bedrag moet worden ver laagd. Een deel wordt verhaald op het pensioen, n.l. 5/2 hetgeen tot uitdrukking komt in post 12 Verhaal voor eigen en weduwen- en weezenpensioen, 67.000.—. Bovendien wordt verhaald op de ambte naren uit de bedrijven. Er wordt verhaald op de amb tenaren van Gemeentewerken 13.000.op de ambte naren van de Gemeentereiniging 10.000.terwijl door de Gasfabriek wordt bijgedragen 23.000.door het Electriciteitbedrijf 7000.en door het Openbaar Slachthuis 4000.Ook deze bijdragen van de pro ductieve bedrijven komen in mindering op dat bedrag. Want indien deze bijdragen niet binnenkwamen, zouden de tarieven kunnen worden verlaagd en behoefde dit geen invloed te hebben op de belasting. Wanneer ik die bedragen bij elkaar tel en aftrek van 219.000. dan houd ik over, dat 92.000.uit de belastingpen ningen wordt bijgedragen. Het totaal is 1.816.000. 92.000.is nog geen 5 en dat zou worden betaald aan pensioensbijdragen. Ik kom thans tot de kwestie van het verhoogde ver haal zelf. Mijnheer de Voorzitter, verleden jaar bij de behandeling van de begrooting voor 1927 heb ik een vrij uitvoerige beschouwing gehouden over de alge- meene financiëele toestand van Leeuwarden. Mijn con clusie was, dat Leeuwarden was een welvarende stad. Ik heb ook aangetoond dat Leeuwarden, wat belasting- heffen betreft, beneden de helft van het gemiddelde viel, als wij vergelijken de belastingheffing van gemeenten van dezelfde grootte. De wethouder Beekhuis heeft dat beaamd, die was het met mij eens. In de vergadering van 3 Mei van dit jaar, bij de behandeling van de vast stelling van het heffingspercentage, heeft de Voorzitter zelf een uitvoerig betoog gehouden van dezelfde strek king. U vindt Leeuwarden een bloeiende stad. U heeft de oorzaak van tijdelijke moeilijkheden verklaard uit het feit, dat er in het jaar 1924/25 een waardevermin dering van goederen heeft plaats gehad, waardoor op verschillende zaken belangrijke bedragen moesten wor den afgeschreven. De heer Botke heeft zoo pas ook aangetoond, dat het er inderdaad in Leeuwarden niet zoo slecht voorstaat. Ook de heer Peletier heeft in de sectievergadering herhaald, dat Leeuwarden een kern gezonde stad is en de heer Peletier is op dat gebied een deskundige zou ik zeggen, want hij bekleedt een positie bij de Kamer van Koophandel en wanneer zoo iemand dat zegt, kan men het aannemen. Ik heb dus met blijdschap gehoord, dat het ook van die zijde wordt betoogd. Wij kunnen het er dus over eens zijn, dat de moeilijkheden van tijdelijken aard zijn. Ik kom nu op de kwestie van de salarisvermindering. Moeten wij, nu wij tijdelijke moeilijkheden hebben, het zoeken in loonsverlaging? Want of wij het verhaal ver- hoogen of het op andere wijze zoeken, het komt neer op loonsverlaging. Moeten wij dan dat gedeelte der gemeentenaren onrecht doen, 'door dien last op hun schouders te leggen? Neen, wij moeten met elkaar de lasten dragen en eenige jaren ik hoop van weinige met elkaar een vrij hooge belasting betalen en ik heb het volste vertrouwen, dat het na eenige jaren beter zal worden. Dat wij in die moeilijkheden zitten, komt naar mijn meening, door dat veel te lang is vastgehouden aan het abnormaal lage heffingspercentage van 4 Ik wil er aan herinneren, dat de gemeente-ambtenaren nu reeds 5l/2 betalen en ik wil er tevens aan herin neren, dat de loonen zijn opgezet met premievrij pen sioen. Daar is rekening mee gehouden. Zij zouden hooger zijn geweest, als van den aanvang af 8»/2 premie was vastgesteld. In beginsel valt er over te praten of het niet billijk is, dat de gemeente-ambtenaren een deel van de premie betalen. De gemeente betaalt 15j/2 maar nadat de loonen zijn opgezet met premie- vrij pensioen, beteekent verhaal een loonsverlaging. Hiertoe zullen wij niet meewerken. Wij meenen, dat van Leeuwarden van Dinsdag 20 December 1927. loonen van ongeschoold personeel van 31.en van 32.en 34.voor geschoolden niet aan den hoo- gen kant zijn, terwijl zij netto slechts bedragen 29 30 30.24 en 32.13 De heer Westra: Het bedraagt nu meer. De heer M. Molenaar: Ik herhaal, dat het het uiterste minimum is, waarbij men behoorlijk kan leven. Wij werken tot verlaging niet mee. Er is een voorstel van den Vrijheidsbond en den heer Westra, zij dringen aan op algemeene salarisherziening. Wat bedoelt men, moeten de loonen der werklieden ook worden herzien De heer Peletier: Bezien. De heer M. Molenaar: Ik zei, dat er van die loonen niets af kan. Evenwel, wij vinden ze ook hoog genoeg; bij herziening zullen ze niet worden verhoogd. Ik vrees dus, dat hun bedoeling is, om bij herziening die loonen te verlagen. Wij kunnen dit niet aanvaarden. Er is op het oogenblik aan de orde een technische her ziening in de Commissie voor Georganiseerd Overleg, er is een sub-commissie benoemd, die de inkomens zal beschouwens en met voorstellen bij de groote commissie zal komen. De politie heeft een adres ingestuurd, een raadslid heeft er al over gesproken. Ik meen dat het redelijk is, dat de politie een vertegenwoordiger krijgt in de sub-commissie of misschien dat het op andere wijze wordt gevonden. Er staat in de Memorie van Ant woord, dat te zijner tijd, wanneer een herziening van de salarisverordening aan de orde is, ook de loonen van het politiepersoneel kunnen worden bekeken. Wel nu, op het oogenblik is de wijziging van de Salaris- verordening aan de orde, dus de loonen van de politie kunnen worden herzien. Dat men de werklieden er in betrekt is niet de bedoeling. Tot verlaging werken wij niet mee. Ik meen hiermee te hebben gezegd, wat ik wilde zeggen. De heer J. de Boer: Mijnheer de Voorzitter. De zaak, die ik wensch te bespreken, betreft niet uitsluitend het belang van de gemeente en kan ook niet door de ge meente alléén tot oplossing gebracht worden. Ik bedoel de vaarwegen in deze provincie, die verbinding hebben met de gemeente Leeuwarden. Tot verbetering van deze zaak, zouden in de eerste plaats de Provincie en het Rijk moeten meewerken, maar het is m. i. wel van be lang, dat ook op deze plaats daaraan eenige aandacht geschonken wordt, omdat daarbij voor deze gemeente groote belangen op het spel staan. Dat het met de vaarwegen in de provincie niet te best gesteld is, bleek uit een rapport der commissie, benoemd door de veree- niging tot bevordering van Handel, Scheepvaart en Nijverheid te Harlingen in zake verbetering van de haven te Harlingen. In het verslag van de Staatscommissie, ingesteld bij Koninklijk Besluit d.d. 4 Mei 1905 no. 51, tot het na gaan van den toestand, waarin het binnenschipperij- bedrijf verkeert, vinden wij op deze vraag op bladzijde 59 het antwoord Daar toch heet het ,.De indruk, die wij van de Friesche en Groningsche kanalen kregen, was niet gunstig. In Groningen laat vooral de vaardiepte in verband met de afwatering veel te wenschen over, terwijl ook de klacht, omtrent het gemis van eenvormigheid in afmetingen met name de doorvaartwijdte van sluizen en bruggen niet ongegrond schijnt. In Friesland verkeeren de vaarwaters in het alge meen in nog ongunstiger toestand. De vaardiepte is vooral vaak te gering, terwijl ook omtrent het onder houd en den toestand der kunstwerken klachten ver nomen werden, die der Commissie niet van grond ontbloot schijnen." Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 20 December 1927. 303 Voortzetting der vergadering op Woensdag 21 December 1927. Daarom meen ik, dat het van beteekenis is, dat de noodzakelijke verbetering der vaarwaters op deze plaats ter sprake wordt gebracht. Het is mij bekend, dat door de commissie, die in 1911 is ingesteld ingevolge over leg tusschen den Minister van Waterstaat en de col leges van Gedeputeerde Staten in Friesland en Gronin gen, inzake verbetering van den scheepvaartweg Gro ningenLemmer, van deze commissie in 1917 een uitv oerig rapport is verschenen. Herhaaldelijk werd deze zaak door de Kamer van Koophandel en Fabrieken, laatstelijk op 22 Dec. 1922, onder de aandacht van den Minister gebracht. Het is bekend, dat bij de be handeling van de Waterstaatsbegrooting van 1928 de zaak bij de Kamer is geweest, maar het komt maar niet verder. Als centrumplaats van een bloeiend gewest heeft de gemeente belang bij voldoende vaarwegen, die de verbindingswegen vormen naar het verdere achter land en de Friesche havenplaats Harlingen. Wanneer eerlang de afsluitdijk tot stand zal zijn gekomen, ben ik van meening dat het scheepvaartverkeer Groningen LeeuwardenHarlingen en zoo naar Holland nog meer beteekenis zal krijgen, indien voor goede vaarwegen gezorgd wordt. Op het oogenblik kan men niet van behoorlijke vaar waters spreken. Ik sta op het standpunt, dat verbetering van de vaarw£gen nieuwe nijverheidsmogelijkheden voor Leeuwarden schept. Men heeft de kans, dat indus- triëelen zich hier zullen kunnen vestigen. Ik ben van meening, dat wanneer men enkele 10-tallen jaren terug deze zaak beter had aangepakt, verschillende indus trieën, die zich in Groningen hebben gevestigd, zich ook in Friesland hadden kunnen vestigen. Het kanaal GroningenDelfzijl is er een bewijs voor; daar hebben zich zulke industrieën gevestigd, die ook hier hadden kunnen zijn. Als men wat meer aandacht had geschon ken aan deze zaak, die voor Friesland, en in het bij zonder voor Leeuwarden, van groot belang is, had dat van groote beteekenis voor Leeuwarden kunnen zijn. Wij hebben hier pas kunnen beluisteren, dat men er op uit is om de uitgaven te verminderen, maar ik meen, dat moet worden gezocht naar vermeerdering van de inkomsten. Wij hebben van den heer Westra gehoord, dat bloei van industrie en handel vermeerdering van inkomsten tengevolge kan hebben en wanneer die weg wordt gezocht, wanneer wij in die richting werkzaam kunnen zijn, dan moet het gemeentebestuur dat aan pakken. Een vereeniging in Harlingen, die zich bezig houdt met bevordering van handel, scheepvaart en nijverheid, stelt zich ten doel en is zeer actief, om dit belang te bevorderen in het belang van de Harlinger haven. Wanneer het gemeentebestuur, in samenwerking met Gedeputeerde Staten, actief optreedt bij de Re geering, dan hebben wij succes te verwachten. Dit wenschte ik ten opzichte van deze zaak in overweging te geven. Ik heb in de sectie gewezen op den overweg bij de Schrans. Dit is een zaak, die ten volle de aandacht van het college verdient. Wij hebben in de Memorie van Antwoord gezien, dat die zaak de aandacht van het college heeft, maar ik meen, dat de tijd gekomen is om actief op te treden. Men moest daar eens een telling houden, ten opzichte van het aantal personen, dat daar moet passeeren en de minuten tellen, die ze daar moeten wachten voor de boomen. Dat wordt langza merhand een onhoudbare toestand. Het zou wenschelijk zijn, dat het college die zaak actief aanpakte, dan zou men er op den duur op die wijze toekomen om ingrij pende wijzigingen aan te brengen. Te 6 uur nam. wordt de vergadering geschorst. Op Woensdag 21 December te 10 uur voormiddags wordt de vergadering heropend. Aanwezig zijn alsdan alle leden. De heer Van der Veen begint met te wijzen op het feit, dat gisteren met vrij grooten nadruk door de heeren Oosterhoff en Westra gesproken is over de noodza kelijkheid van een salarisherziening van het gemeente- personeel. Nadien is door den heer M. Molenaar daar tegen reeds opgekomen, doch ook spreker wenscht dat te bestrijden. Indertijd is een salarisregeling vastgesteld en nu kan spreker zich niet voorstellen, dat daarbij groote onbil lijkheden zijn begaan. Het vorige jaar is door den Raad ontvangen een adres van den Bond van Politiepersoneel, waarin verhooging van salaris werd gevraagd. Naar aanleiding van dat adres is bij de begrootingsbehan- deling van verleden jaar gezegd, dat de tijd voor loons- verhooging kon worden geacht voorbij te zijn. Naar aanleiding van dat antwoord vreest spreker dat bij de heeren, die thans een salarisherziening voorstellen, de bedoeling voorzit daardoor te komen tot een salaris verlaging, voor het lagere personeel en loonsverhooging voor de ambtenaren. Een dergelijk resultaat van hetgeen hier voorgesteld wordt is niet wenschelijk en daarom sluit spreker zich aan bij de woorden van den heer M. Molenaar, met de hoop, dat de Raad niet op de voorstellen van de heeren Oosterhoff en Westra zal ingaan. Een ander punt, door spreker aangeroerd, is de kwestie van het aantal raadsvergaderingen. Toen de begrooting werd ontvangen heeft spreker over het motief, dat Burgemeester en Wethouders tot deze ver andering leidde, nagedacht. In de sectie-vergadering is door verschillende leden bezwaar gemaakt tegen het invoeren van 3-wekelijksche vergaderingen. In de Memorie van Antwoord wordt dan, na de opmerking dat de opmerkingen in het sectierapport aan het college allerminst steekhoudend voorkomen, als motief genoemd eerst het feit dat er iets bezuinigd kan worden op het presentiegeld, en dan later dat allerlei andere dingen mede motiveeren met grootere tusschenpoozen te ver gaderen. Heel wat jaren is hier het gebruik geweest om de 14 dagen te vergaderen en in den vacantietijd ligt er dikwijls een veel langeren tijd tusschen. Wanneer nu een besluit wordt genomen om om de 3 weken te vergaderen, is spreker van oordeel, dat in den vacantie tijd dan nog de veel grootere tusschenpoozen zullen blijven. In de Memorie van Antwoord wordt wel ge wezen op het feit dat heel veel vergaderingen reeds om 3 of half 4 uur zijn afgeloopen, maar spreker is van meening dat de vergaderingen dan veel langer zullen worden en dan hebben de raadsleden daarmede rekening te houden maar ook dat voor eene vergadering van veel meer dingen kennis genomen moet worden, kortom dat er allerlei dingen zijn die veel tijd van de leden vragen, zoodat het ophoopen van werk voor de leden niet wenschelijk is. Spreker is van meening, dat het beter is niet op het voorstel in te gaan, want het aantal gelegenheden, waarbij door de raadsleden zeggenschap wordt uitgeoefend, wordt er door verkleind. In de Memorie wordt wel gezegd dat het college niet kan inzien dat door deze maatregel de zeggenschap wordt verkleind, maar dat is maar theoretisch, de praktijk is het niet. Waar nu al, zonder dat het de bedoeling is, af en toe de raadsleden voor het feit worden geplaatst dat er een punt aan de orde wordt gesteld, waarover men zich niet heeft kunnen op de hoogte stellen, maar waarvan Burgemeester en Wethouders de wenschelijk- heid het af te handelen betoogen, zal dat toch bij de nieuwe regeling nog vaker het gevolg zijn, al is het dan niet de bedoeling, het zal toch door om de 3 weken te vergaderen, vaker gebeuren. In de Memorie van Ant woord wordt dan nog gesproken over den gemeente secretaris, die het nu te druk heeft en dan beter tijd zal hebben de vergaderingen voor te bereiden. Nu zal dat wel geen onwaarheid zijn, maar spreker stelt zich toch voor dat dit sterk overdreven is. In andere ge meenten wordt wel veel vaker vergaderd en waar dit

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1927 | | pagina 19