322 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 20 December 1927.
Voortzetting der vergadering op Woensdag 21 December 1927.
De heer Visser: 50.000.was Uw voorstel.
De heer Vromen U komt nog aan de beurt,
mijnheer Visser.
Een enkel woord nog over de beschouwingswijze van
de begrooting. Het college van Burgemeester en Wet
houders noodigt als het ware den Raad uit een verge
lijking te maken tusschen 1927 en 1928. In den aanbie
dingsbrief, die de begrooting vergezelde, lezen wij n.l.
„Was het ons het vorig jaar niet mogelijk een
sluitende begrooting te verkrijgen, zonder den post
„Belasting naar het inkomen" met 100.000.te
verhoogen, dit jaar is het ons mogen gelukken laatst
genoemden post te begrooten op een bedrag, gelijk
aan dat, hetwelk voor 1927 werd geraamd, n.l.
450.000.Daarbij werd de post voor Onvoorziene
Uitgaven op een behoorlijk bedrag uitgetrokken."
Dan lezen wij daarna verder
„Wij hebben een en ander door verschillende om
standigheden kunnen bereiken."
Nu zou ik er vrede mede kunnen hebben, als eerlijk en
naar waarheid die omstandigheden waren opgesomd.
De pers in Leeuwarden neemt haar taak als voor
lichter van het publiek wel wat sober op. Inlichten doet
ze goed, maar voorlichten der publieke opinie zeer
sober, juist waar dit het geval is, moeten Burgemeester
en Wethouders uiterst voorzichtig zijn met het verstrek
ken van cijfers. Burgemeester en Wethouders hebben
namelijk nagelaten precies te omschrijven hoe zij door
toevallige meevallers zooals 18.000.aan meer
dere andere belasting, 37.000.Gasfabriek en
71.000.winst Openbaar Slachthuis en Electriciteit-
bedrijf tezamen een bedrag van 126.000.kunnen
plaatsen tegen een tegenvaller van 120.000.waar
door het college in staat is geweest den belastingpost,
ondanks het ongunstige cijfer van 1926 van het saldo,
niet te verhoogen. Het past niet een houding aan te
nemen, alsof men zonder meer, trots die ongunstige
factoren, geslaagd is de begrooting sluitend te maken
zonder den post „Belasting naar het inkomen" te ver
hoogen. Tegen die houding, die gestie, daartegen is
mijn beschouwingswijze gericht. Ik ben niet begonnen,
het college lokte het uit.
De heer Visser zegtja, kijk eens, jullie doen zoo
raar 50.000.willen jullie overbrengen op 1928.
Dat noemt de heer Visser een bezuiniging. Dat is het
toch niet. Of het wordt bewaard, óf het wordt direct
opgemaakt, maar daarmee is het direct toch geen be
zuiniging. Wij stellen echter dat niet alleen voor, doch
meer bezuinigingsplannen. Wij stellen immers voor te
bezuinigen 15.00C.op bestrating, 5000.op
plantsoenen, 25.000.sluitpost begrooting Onvoor
zien. Zoo komen wij tot 45.000.De 8]/2 aftrek
pensioen zal met de andere bezuinigingen een zeer hoog
bedrag vormen. Nu is de heer Visser er tegen, dat de
Vrijheidsbond, bij aanneming van deze voorstellen, het
voorstel tot behoud van het subsidie aan S. O. L. zal
steunen. De heer Visser neemt dat kwalijk, maar dat zou
geen bezuiniging van 25.000.zijn, hoogstens van
16.500.Op de vraag hoe het met de wachtgelden
geregeld zal worden, is nog geen antwoord gekomen,
doch het is de vraag of die wachtgelden ook onder den
bezuinigingspost zijn begrepen. Die bezuiniging zal dan
ook niet zoo vreeselijk zijn. Daar komt nog iets bij. Hoe
zal het gaan met de Muziekschool Er zijn toch leden
van het Orkest, die les geven aan de Muziekschool en
bij opheffing van het Orkest zal de Muziekschool ook
in het gedrang komen. Over deze kwestie zou ik eerst
nog gaarne nader ingelicht worden, want heelemaal
duidelijk is de zaak nog niet. Wanneer wij, mijnheer
Visser, tegenover die bezuiniging van 16.500.het
feit stellen, dat wij dan het Orkest zullen moeten mis
sen
De heer Visser: U wou bezuinigen.
De heer Vromen dan zijn wij genegen, daar de
bezuiniging toch niet zoo groot is als bij een opper
vlakkige beschouwing blijkt, mede te werken het Orkest
te behouden en te laten bestaan. Wij hebben, mijnheer
Visser, een andere meening over de cultureele en
aesthetische waarde van het Orkest en de Leeszaal.
Ook de muziek slaan wij hooger aan dan U en ook de
literatuur. Daarin uit zich weer de oude antithese, dat
wij als Vrijheidsbond heel wat dichter staan bij dezen
kant links dan bij rechts. Ik geloof ook dat de heeren
van links zich over een samengaan met ons niet be
hoeven te schamen, althans niet meer dan bij een sa
mengaan met de Vrijzinnig-Democraten.
De heer Westerhuis: In zijn temperamentvolle rede
heeft mijn geachte confrère, de heer Vromen, mij beti
teld als leider van de Vrijzinnig-Democraten. Als zoo
danig heb ik mij niet aangediend en na zijn feilen aan
val weet ik niet of hij mij als leider of als lijder be
schouwde. Er is ons verweten, dat bij de voorbereiding
der verkiezingen voor dezen zomer wij op het tapijt
hadden gebracht, dat wij bezuinigingen hier noodza
kelijk vonden en er is ons verder verweten, dat in de
openbare beschouwingen, zooals die gisteren zijn ge
houden, van onzen kant daaromtrent niets meer is
gezegd. Eerlijk gezegd, Mijnheer de Voorzitter, heb ik
niet de minste behoefte alles wat dezen zomer is ge
zegd, nu te herhalen, vooral niet zonder een enkele
reden. Men zal toch niet gelooven, dat ons standpunt
in deze luttele maanden is veranderd Wij zijn van
meening, dat in de eerstvolgende jaren belangrijk moet
worden bezuinigd en wanneer dat niet zoo forsch tot
uiting komt als wij 't hebben gewild bij deze begroo
ting, dan kunnen wij dat betreuren, maar dat geeft geen
recht om te beweren, dat wij met valsche leuzen de
verkiezingen van dezen zomer tegemoet zijn gegaan.
Over onze verwantschap met de S. D. A. P. heeft de
heer Hofstra gesproken. Dat is een zoo vage alge
meenheid, dat het niet noodig is, daarop in te gaan.
Ieder, die de kaart van het land en de politiek kent,
weet, hoe wij in sommige opzichten verwant zijn, n.l.
beiden willen wij opheffing van de arbeidersklasse,
terwijl er in andere opzichten, wijsgeerig en ook prac-
tisch, tusschen ons aanmerkelijke verschillen zijn.
Wanneer ik nog een enkel woord wil zeggen, is het
omdat nogmaals is teruggekomen op het feit, dat wij
zonder program hebben meegewerkt tot de samen
stelling van het college van Burgemeester en Wethou
ders. Als wij hadden moeten samenstellen een regeering,
dan zouden wij het met den heer Marchant eens zijn,
dat een program noodzakelijk is, doch het gaat hier
niet om een regeering, maar om een college van Bur
gemeester en Wethouders en daarvoor achten wij een
program evenmin noodzakelijk als onze geachte mede
werkers van den Vrijheidsbond het in 1923 noodzakelijk
achtten, zooals door den heer Oosterhoff is gezegd.
Die heeft ook gezegd, dat er voor dit jaar een plan was
gemaakt of liever aangekondigd tot reorganisatie van
den geneeskundigen dienst en het opruimen van krot
woningen. Wanneer ik goed heb beluisterd, dan heb
ik den indruk gekregen, dat men met het oog op de
bezuiniging die dingen nog niet wilde uitvoeren. Heb
ik dit goed beluisterd Niet Dan ben ik daar heel
blij om. Anders zou ik willen zeggen dat, hoe hard ik
ook ben voorstander van verlaging van de belasting,
ik toch mee zou kunnen gaan met een voorstel tot ver
hooging, wanneer die noodzakelijk was voor de oprui
ming van krotwoningen. Dan ben ik er trotsch op, dat
ik mij in dit opzicht na verwant voel aan de S. D. A. P.
De heer M. Molenaar: Een dokter in de practijk.
De heer Westra: Ik zal in de eerste plaats even komen
met enkele rectificaties van wat ik gezegd heb. Er is
mij meegedeeld, dat ik even mis was, toen ik, sprekende
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 20 December 1927. 323
Voortzetting der vergadering op Woensdag 21 December 1927.
over het niet zitting hebben van katholieken in de ver
schillende commissies, in één adem noemde, dat er
sedert menschenheugenis in het Curatorium van het
Gymnasium en in de Commissie van Toezicht op het
Middelbaar Onderwijs geen katholiek heeft gezeten.
Men heeft mij er op attent op gemaakt, dat dr. Woltring
in deze laatste commissie gezeten heeft en dat later de
heer De Haan er voorzitter van was geweest. Ik was
dus mis en herstel dit nu. Dan, Mijnheer de Voorzitter,
zou ik willen komen op de opmerking, die U gemaakt
heeft, dat de wijze waarop ik over de waterleiding heb
gesproken, een bewijs was, hoe licht over dergelijke
zaken wordt heengegleden. Ik moet U dan zeggen, dat
ik buitengewoon gelukkig was in mijn voorstelling. Ik
had alleen de bedoeling om te demonstreeren hoe los J
over dergelijke zaken wordt heengeloopen. Ik heb hier
in het slot van mijn betoog laten optreden, dit is U
misschien door het lezen ontgaan, een burger van Leeu
warden. Ik heb gezegd: is het een wonder, dat meerdere
burgers van Leeuwarden aldus redeneeren? Ik heb hem j
hier laten optreden met zijn deugden en fouten en dat
hij zooeven mis was, is geen wonder, het gaat zoo vaak
zoo bij de burgerij. Het was er mij om te doen, dat dit j
van de zijde van Burgemeester en Wethouders zou
worden recht gezet. Wat betreft de zolderruimte, dat
heb ik zelf gezegd. Op een goeden dag werd ik ge
waarschuwd, dat een vreemd persoon mijn huis was
binnengedrongen. Ik trof hem aan op de bovenste ver
dieping. Het was iemand, die kwam van de waterleiding
om opmetingen te doen en dat deed mij veronderstellen,
dat het met de tarieven te maken had.
Dan zou ik nog een opmerking willen maken. Mijn
partijgenoot, de heer Visser, heeft een dankbetuiging
gericht namens de fractie voor de groote belangstelling,
die onze fractie mocht ondervinden. Hoe graag ik mij
bij zijn woorden aansluit, zou ik toch daar tegenover
willen stellen, dat bij al die belangstellng nu misschien
eenigermate is vergeten te antwoorden op mijn voorstel
tot algemeene salarisherziening. Alleen van de sociaal
democraten heb ik antwoord gehad. Die hebben ge
sproken over het voorstel van den heer Oosterhoff en
van den heer Westra, maar dit verwondert mij, omdat
die voorstellen niets met elkaar te maken hebben. Daar
over is geen overleg gepleegd en zij gaan niet geheel
in dezelfde richting.
De heer B. Molenaar Laat de Voorzitter ze eens
voorlezen.
De Voorzitter: Dat wii ik wel doen.
„Ondergeteekenden stellen den Raad voor de volle
pensioensbijdrage ad 8y2 van de ambtenaren en
werklieden der gemeente terug te vorderen en eene
algeheele herziening van de salarissen en loonen dier
personen ten spoedigste ter hand te nemen."
De heer Westra: Dat was mij ontgaan. Dan ga ik in
zooverre in hetzelfde schuitje met de heeren van den
Vrijheidsbond, hoewel ik mij daar niet van bewust was.
De heer H. de Boer: Naar welke haven
De heer Peletier: Veilige haven.
De heer Westra: Er is mij gevraagd wat ik eigenlijk
wilde en dat zal ik nu uiteenzetten. De Vrijheidsbond
wil komen tot salarisherziening om geld op te brengen
aan de gemeente. In een particulier gesprek met een
sociaal-democraat heb ik den indruk gekregen, dat daar
wordt gevoeld, dat sommige loonen van de ongeschoolde
arbeiders gaan boven het normale van de vrije bedrijven,
boven die van de collectieve arbeidscontracten. Bij ons
bestond het gevoel, dat het bezwaarlijk gaat om loonen
te verlagen. Dit werd door mij nog sterker gevoeld dan
door de S. D. A. P.-er. Dat is de indruk dien ik kreeg.
Ik vind het onrechtvaardig, dat de een een loon ont
vangt aan den hoogen kant, terwijl de ander wat hem
toekomt niet kan ontvangen. De Commissie van Geor
ganiseerd Overleg moet het maar onderzoeken, dat
kunnen wij niet uitmaken. Er zijn menschen, die trach
ten te bewijzen, dat zij niet ontvangen waar zij recht
op hebben. Dat gaat niet aan. De lasten moeten ver
deeld worden
De heer Dijkstra: Ik begrijp er niets van.
De heer Westra Ik vind het onrechtvaardig,
dat de een een te laag loon ontvangt en de ander een
te hoog. Het is de taak van de Commissie van Geor
ganiseerd Overleg, om met den heer Vromen te spreken,
om de rol van de verdeelende rechtvaardigheid te
spelen. Ik zou het voorstel, indien ik daarmede de
stemmen der S. D. A. P. kan winnen, zoo willen redi-
geeren, dat het totaal door de gemeente uitgekeerd loon
niet door die herziening zal worden verlaagd
De heer Van der Veen: Verlaging voor de kleinen,
verhooging voor de grooten.
De heer Westra: Een groote salarisherziening
zou een belangrijk offer van de gemeentenaren vergen,
stellig een zoo belangrijk bedrag, dat men, in plaats
van zijn wil tot bezuiniging te demonstreeren voor de
Gedeputeerde Staten, men hierdoor het tegenoverge
stelde zou doen. Wij zouden nieuwe uitgaven scheppen.
Het zal de vraag zijn of hier voor salarisverhooging
wel een meerderheid zal zijn te vinden. In plaats van
den bestaanden toestand te laten bestaan, lijkt het mij
beter, den druk over allen te verdeelen. Ik geloof, dat
ik met de salarisherziening, die voorgesteld wordt door
den Vrijheidsbond, kan meegaan, al zal ik mij met de
motieven daarvoor niet geheel kunnen vereenigen.
Wanneer wij salarisherziening aan de orde stellen,
weten wij de resultaten niet, want het moet worden
onderzocht door de Commissie van Georganiseerd
Overleg en het is best mogelijk, dat een verhooging het
gevolg is. Ik meen dat een salarisherziening op het
oogenblik gewenscht is om een rechtvaardige verdeeling
te krijgen voor het uitkeeren van loonen.
Dan kom ik nog even op de uitdrukking van den heer
Vromen, dat ik de eer heb in deze vergadering de eenige
te zijn, die het hefl'ingspercentage 5.6 normaal vind --
misschien zijn er nog wel meer, die het met mij eens
zijn en dat het om mij niet behoefde te worden ver
laagd. Ik zou het toejuichen als het kon worden ver
laagd, maar het is het gemiddelde van wat wij steeds
betaald hebben. Wij moeten bij dat cijfer 5.6 niet alleen
denken, dat wij een tijdlang het cijfer 4 hebben gehad,
maar ook aan de jaren, dat wij 8.1, 7 en 6 als heffings-
i percentage hadden. Daarom beschouw ik het belasting-
cijfer 5.6 als het normale cijfer, dat echter ook volgens
mijn meening zoodra mogelijk naar beneden moet
worden gebracht, doch daar zijn wij het allemaal
over eens.
Verder heb ik niet kunnen vernemen hoe gedacht
wordt over mijn voorstel om een Commissie voor het
Openbaar Slachthuis te benoemen. Eenerzijds wil men
het idee steunen, anderzijds zegt men, dat een bestaande
commissie er mee moet worden belast. Ik wil het vol
gende voorstellen
„Ondergeteekende stelt voor aan Burgemeester en
Wethouders op te dragen een vaste raadscommissie
in het leven te roepen voor het Openbaar Slachthuis
of deze werkzaamheden op te dragen aan een be
staande commissie voor een der bedrijven en hiertoe
aan den Raad voorstellen te doen."
Ik laat hierbij aan Burgemeester en Wethouders de
keuze, indien de Raad er prijs op stelt, dat er een
commissie komt.