358 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 20 December 1927. Voortzetting der vergadering op Donderdag 22 December 1927. practische mannen niet inzien, dat het dan maar beter ware geweest nooit aan subsidieering te beginnen, want nu is al het geld, alle moeite, ijver en toewijding voor niets geweest; het stelt mij teleur een overheids- college te zien, dat zoo weinig inzicht toont in de opvoedende kracht en de inoreele waarde van een goed symphonieorkest, dat aan de vele trouwe be zoekers der concerten thans op eens wil gaan ontnemen, wat zij hun tien jaren lang gegund heeft. Het past mij niet dieper op de zaak in te gaan de „schoenmaker" behoort zich „bij zijn leest" te houden. Maar dit durf ik toch wel zeggen: zij, die hierin te beslissen hebben, mogen bedenken dat „de mensch niet kan leven bij brood alleen" dat er geestelijke goederen zijn, die men de massa niet kan onthouden zonder haar mentaliteit, haar smaak en haar intellect te schaden. Daarom bedenke men zich wel Is eenmaal het orkest uiteen gegaan, dan zal het veel moeite en nóg meer geld kosten om het te doen herleven." Mijnheer de Voorzitter, ik zal nu over de capaciteiten niet verder uitweiden en leg me bij deze beide aan gehaalde recentie's, welke met ettelijke zouden zijn aan te vullen, neer. Toch zijn er nog een paar vragen over welke een nadere beschouwing gewenscht is. Ie. Is de belangstelling wel groot genoeg om een bedrag, als hier wordt besteed, te rechtvaardigen. 2e. Welke verstrekkende gevolgen heeft het in een plaats als de onze, indien er geen orkest meer bestaat. Wat echter de eerste betreft, zij hier even onder de aandacht gebracht, dat, indien het bezoek zoo slecht was gebleven als voor een paar jaren terug, er mijner- I zijds vermoedelijk geen poging zou zijn gedaan om de subsidie weer tot een bedrag als thans wordt uit gegeven te verdedigen. Gelukkig is daar een belangrijke kentering in gekomen en kan met vreugde geconstateerd worden, dat het bezoek van dien aard is, dat er ge- sproken kan worden van: de Harmonie was vol, of: er moeten bezoekers worden geweigerd, omdat alle plaatsen uitverkocht zijn. Ik heb hier voor me liggen een overzicht van het aantal bezoekers, hetwelk ik desnoods bereid ben nader over te leggen. Wat echter de 2e vraag betreft, vestig ik de aandacht j op hetgeen ook reeds voorkomt in de circulaire van den heer Mr. C. Beekhuis, bij U allen bekend, n.l. de alhier bestaande vereenigingen, welke gebruik maken van de diensten van ons orkest, teneinde een oratorium te kunnen opvoeren. Indien dit niet meer mogelijk is, zal het voor deze vereenigingen financieel onmogelijk zijn dergelijke uitvoeringen te geven. Gebruik maken van 't j Groninger Orkest is en zal voor hen niet te betalen zijn. I De vereenigingen, welke ik op 't oog heb, zijn: Christe lijke Oratoriumvereeniging, R. K. Gemengd koor, het oud-Leeuwarder Mannenkoor, de Leeuwarder Opera- vereeniging, alle vereenigingen, waarvan niet zal worden ontkend, dat ze in staat zijn om het muziekleven in het j algemeen te bevorderen. Nu weet ik wel, dat een ge meente alleen daarvoor geen orkest in stand mag houden, maar een machtig argument is het toch zeker wel. Mijnheer de Voorzitter, een ander argument zou kunnen zijn: we kunnen veel goedkooper muziek uit andere plaatsen laten komen. Ik betwijfel of we goedkooper uit zijn, maar neem eens aan, dat we daarmee een paar duizend gulden kunnen besparen, zouden daar de nadeelen voor de vereeni gingen dan niet tegen opwegen Laten we eens vaststellen, dat een bedrag van 15.000.aan buiten onze stad gelegen muziek- vereenigingen moet worden betaald, dan staat m. i. daarmee meteen vast, dat ook al dat geld buiten de gemeente wordt uitgegeven. Mijnheer de Voorzitter, ik hoop hiermee te hebben aangetoond, dat het bestaan van een goed orkest, ge steund met geld uit de gemeentekas, alleszins te recht vaardigen is. De groote cultureele waarde hiervan staat bij mij vast. De gemeente heeft aan hare inwoners iets aan te bieden, is dezer dagen gezegd en onder deze aanbiedingen beschouw ik ook de gelegenheid om goede muziek te genieten. Laat dit eenig geld kosten, dit is m. i. geen bezwaar, behoeft althans geen overwegend bezwaar te zijn. Meerdere cultureele instellingen vragen ook uitgaven van een gemeente en met genoegen wordt dit gegeven. Ik noem slechts de museums. Mijnheer de Voorzitter, ik hoop dat de leden van den Raad ernstig zullen overwegen in welke richting ze hun stem zullen uitbrengen en daarbij vooral in 't oog houden, dat, indien deze subsidie wordt afgewezen, er iets wordt vernietigd, wat niet meer kan worden op gebouwd, in tegenstelling met mogelijke bezuinigingen cp andere zaken, welke een volgenden keer kunnen worden hersteld. Mijnheer de Voorzitter, ik durf dan ook gerust 't voorstel mee te doen om de subsidie voor 't Stedelijk Orkest weer te brengen op het bedrag van 't vorige jaar, n.l. 25.500.in het stellige vertrouwen, dat de raadsmeerderheid zal toonen 't op prijs te stellen, dat 't korps blijft bestaan door voor dit voorstel te stemmen. Nu is dit voorstel uit oogpunt van bezuiniging voor dit jaar eigenlijk niet van dien aard als men zich voor stelt. Van die 25.500.staat nog een bedrag van 8500.op de begrooting. Wij spreken dus over een bezuiniging van 17.000.Daar gaat af wachtgeld voor den directeur, geld voor contracten die zijn ge sloten met solisten, met de Harmonie, vereenigingen die nu zouden worden gedupeerd en recht op schade loosstelling zouden kunnen doen gelden. De heer De Vries wees er op, dat het dienstig is onder oogen te zien, hoe wij moeten handelen met hen, die deel uit maken van het orkest, waarbij er zijn die 48, 34, 30 enz. dienstjaren hebben. Het staat bij mij vast en ik hoop niet, dat de Raad het voorstel zal afwijzen, maar indien het onverhoopt zou moeten, dat daaruit voortvloeit de consequentie, dat ook de leden van het orkest, die hun inkomsten moeten derven, een behoorlijke schadever goeding moeten krijgen. De bezuiniging zal dus niet zoo groot zijn. Voorloopig zal ik het hierbij laten en ik doe namens mij en mijn partijgenoot, de heer De Vries, het voorstel om het subsidie te verhoogen. De heer B. Molenaar: Dat ik als derde spreker het woord vraag uit mijn fractie, zal voor den Raad wel een bewijs zijn van hoe groot belang wij de kwestie achten, die wij gaan bespreken. Ik aarzel niet te zeggen, dat het voor mij, ik zal niet zeggen het grootste, maar bijna het belangrijkste feit is, wat wij in deze begroo- tingsdagen met elkaar bespreken en hoewel ik mij zal trachten te hoeden niet in herhaling te treden, van het geen gezegd is en ik waarschijnlijk in 2e instantie, wan neer argumenten ter bestrijding naar voren worden gebracht, er cp in zal gaan, wil ik toch ook in eerste instantie iets zeggen. In de Memorie van Antwoord bij de begrooting van 1927 werd door Burgemeester en Wethouders gezegd „Waar nogf het vorig jaar (zie Handelingen van 9 December 1925, blz. 367) de Raad met groote meerderheid dit subsidie heeft gehandhaafd op grond, dat men niet elk jaar weer aan het bestaan van het Stedelijk Orkest moet tornen waardoor de muzi kanten in hun bestaanszekerheid worden bedreigd en het orkest in zijn rustige ontwikkeling wordt gestoord - hadden wij niet gedacht, dat thans meerdere leden toch weder tegen het verleenen van subsidie zouden ageeren." Mijnheer de Voorzitter De Raad heeft toen met groote meerderheid het voorstel aanvaard. Met 18 tegen 5 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 20 December 1927. Voortzetting der vergadering op Donderdag 22 December 1927. 359 stemmen is het vorige jaar het subsidie opnieuw ver strekt. Wij hadden daarom gehoopt, dat het nu uit zou zijn. Het moet toch verwondering baren, wanneer wij thans bij de overlegging van deze begrooting van Bur gemeester en Wethouders in bijlage 13, die de begroo ting begeleidt, lezen „Tot laatstbedoelde uitgaven behooren o. a. enkele subsidies (waaronder dat voor het Stedelijk Orkest), welke, al dan niet bij eenstemmig besluit van ons college, met meer of minder belangrijke bedragen zijn verminderd, alsmede de uitgaven voor den dienst der Gemeentewerken en de Gemeentereiniging, welke eveneens beperkt zijn." Mijnheer de Voorzitter Deze poovere toelichting bij een zoo belangrijk iets, deze toelichting is zoo onver klaarbaar van een college, dat het vorige jaar een der gelijk antwoord schreef in de Memorie van Antwoord. Het behoeft niet te verwonderen, dat het bij ons tot werkelijk groote verwondering heeft geleid. Ik had ver wacht, dat dit college in den begeleidingsbrief blijk had gegeven van de woorden, die gister door den heer Vro men in het midden zijn gebracht: cultureele waarden moeten niet dan met de grootste angstvalligheid worden aangetast en tevens blijk was gegeven van hetgeen in de Memorie van Antwoord het vorige jaar tot uiting was gekomen. Dat het niet gebeurd is, Mijnheer de Voor zitter, betreur ik in sterke mate. Men zegt hier, dat er bezuinigd moet worden, Mijnheer de Voorzitterik aarzel niet te zeggen, dat ik hetgeen Burgemeester en Wethouders thans voorstellen, geen bezuiniging vind. Afbreken is niet zoo'n moeilijk werk, tenslotte kan ieder een dat gemakkelijk doen en dat is hier beslist het geval. Ik kan mij niet indenken, dat een tuinman, die met zorg een boom kweekt en waarvan hij na verloop van jaren vruchten krijgt, dat die de bijl neemt, als die boom vruchten gaat dragen en hem dan omverwerpt De heer Lautenbach: Hij laat het een ander doen. De heer B. Molenaar: Mijnheer de Voorzitter, de geschiedenis van het orkest is bijna gelijk. De heer Lautenbach zegt: hij laat het een ander doen. Ja, Mijn heer de Voorzitter, zoo, dat ik zelf en degenen, die ik vertegenwoordig, daaraan mee betalen De heer Lautenbach: Alles niet. De heer B. Molenaar: Alles niet. Ik noem het afbreken, nadat in 10 jaar dit orkest is opgebouwd met moeite en zorg, waarbij ik hier rond en eerlijk verklaar, dat èn leider èn orkestleden deze 10 jaren met de grootste inspanning en moeite hebben tot stand ge bracht, het peii waarop het orkest thans staat. Ik noem het afbreken, als de Raad thans in meerderheid zou be slissen deze instelling, van groot belang voor de sociale en geestelijke ontwikkeling van ons volk, met één slag te vernietigen. Ik zal niet uitweiden over hetgeen door mijn voorgangers hier nader over is gezegd. Ik zal bij de verdediging van die cultureele waarde van het orkest in herhaling moeten treden en dat is niet mijn bedoeling. Ik weet wel, dat het spreken voor dit punt hedenavond voor ons niet zoo gemakkelijk is, omdat wij ongeveer kunnen voelen in welke richting waarschijnlijk de zaak zal gaan, maar het zal mij niet verhinderen tot het laatste toe op de bres te staan voor datgene, dat naar mijn meening van onnoemelijke waarde is voor de geestelijke ontwikkeling van ons volk, ons gewest, onze stad, die toch al niet zoo rijk is aan cultureele waarden volgens verschillende sprekers, waarover andere plaatsen als de onze, wel beschikken. Er is reeds op gewezen van hoe groot belang verschillende organisaties, die zich alle beijveren voor het geestelijke belang van ons volk, het bestaan van het orkest achten. Wij hebben van alle richtingen adressen ontvangen, waarin wordt aange drongen om dit belangrijke orkest in stand te houden en mij heeft getroffen de uitdrukking, die ik gevonden heb bij een toelichting van de Roomsch-Katholieke Oratoriumvereeniging, waar de directeur of voorzitter, een kapelaan Stoverinck, de opmerking maakt, dat ern stige beoefening der muzikale kunst een beschavings factor is van niet geringe beteekenis voor ons gansche volk. Mijnheer de Voorzitter, het verlies van het orkest zal voor onze stad en omgeving een slag zijn, die niet meer te herstellen is. Laten wij wel bedenken wat wij doen. Laat de Raad bedenken, dat zij in den loop der jaren ruim 2 ton aan de groei en verbetering van het orkest heeft besteed en thans voor de beslissing staat, die belangrijke som met een slag te niet te doen. Ik hoop, dat de duistere gedachten, de duistere voorge voelens, die ik bij deze kwestie heb, niet bewaarheid zullen worden. Ik zal het mij tot eer rekenen, tot het laatste te hebben gevochten voor wat ik het belang rijkste acht voor de geestelijke ontwikkeling van ons volk. In eerste instantie zal ik er niet verder op ingaan, Mijnheer de Voorzitter. De heer Dijkstra Ik zal in eerste instantie de 4e spreker dezer fractie zijn De heer VisserKomen jullie allemaal De heer Dijkstra Misschien wel. Als U maar weet, dat wij spreken met overtuiging. Ik wil één ding vastleggen, dat juist de partij, die door de overzijde wordt aangemerkt als de materialistische partij, het orkest hier verdedigt. Daaruit blijkt, dunkt mij, dat bij onze partij levendig is gevoel voor een stuk ethiek, dat zij wil opbouwen een maatschappij, maar ook wel dege lijk op grond van het geestelijke De heer IJ. de Vries: En het betalen uit een anders zak. De heer Dijkstra: Ik zou mijn interruptie's nu maar in mijn zak houden. Ik ben geen rentenier, die geheel leeft van anderen. Ik zou willen afwachten, wat gedaan wordt tot verdediging. Het komt mij voor, dat menschen, die ons graag rangschikken onder materia listen, ons beschouwen als menschen, die zedeleer, religie en andere dingen graag naar beneden trappen. Het zal nu moeten blijken wat daar aan de overzijde leeft. Ik wil U vertellen, dat ik ben voortgekomen uit de arbeidersklasse en in mijn jeugd niet heb kunnen profiteeren van eenige muzikale opvoeding. Ik ben in Leeuwarden een van de honderden, bij wien door 't bij wonen van de concerten van het orkest, het muzikale gevoel is ontwikkeld. Het is bij mij gegroeid. Ik woon met genoegen de uitvoeringen van het orkest bij en pro fiteer er trouwens ook hoe langer hoe meer van. Dit geldt voor honderden van onze stad. Is het dan voor de gemeente niet te verdedigen een bedrag, zooals hier is gevraagd, te verleenen? Er komt bij, dat, volgens het standpunt van den heer Beekhuis, onze zeer nuttige muziekschool, die aan vele kinderen van de kleine bur gers en arbeiders een behoorlijke opleiding geeft, hier mee ook een knak krijgt. Ik wil in eerste instantie af wachten om te hooren, wat men van de overzijde wil aanvoeren tot vernietiging van het orkest. Bij een bud get als van deze gemeente, is een bedrag, als hier moet worden besteed, niet zoo groot. Voor iederen belasting betaler bedraagt het misschien 30 cent meer. Meestal kan men niet zoo redeneeren. maar het beteekent dus financieel niet zoo veel voor Leeuwarden als hier naar voren wordt gebracht. Hier wordt door het college op de begrooting gebracht een post van 8500.om muziekuitvoeringen mogelijk te maken, maar dat bedrag moet er al vast af. Als men het bedrag, dat werkelijk zou worden bezuinigd, weer verleende, dan werd het totale bedrag daar zoo weinig door verzwaard, dat het niet verdedigbaar is om een

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1927 | | pagina 47