366 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 20 December 1927.
Voortzetting der vergadering op Donderdag 22 December 1927.
Voor 1928 zal er niet veel bezuinigd worden, al is dit
een afloopende geschiedenis en geeft het op den duur
voordeelen. Wat de Muziekschool betreft, het is mis
schien mogelijk, dat menschen uit Groningen hier ko
men, maar men moet niet vergeten, dat men de wel
vaart van bepaalde menschen hier afbreekt, terwijl men
het geld overhevelt naar Groningen. Een deel van de
ingezetenen hier zal die inkomsten moeten missen. Voor
zeer vele muzikanten zal dit een overgroote achteruit
gang blijken te zijn.
Mijnheer de Voorzitter. Er zijn nog enkele andere
dingen, die U heeft aangehaald om het orkest te be
strijden. Ik noem in de eerste plaats de reorganisatie
van den geneeskundigen dienst. Als er hier een zaak
van belang is, dan is het de moederschapszorg en de
reorganisatie van den geneeskundigen dienst en het
doet mij genoegen, dat II er een voorstander van blijkt
te zijn. Alleen verwondert het mij, dat U het ter sprake
brengt als tegenhanger van het orkest. Wij zullen ons
standpunt niet loslaten.
Wat de verschillende opmerkingen over steun der
burgerij en verhooging der inkomsten betreft, als dat
mogelijk is, zal men het overwegen en wij zijn er vat
baar voor, om er over te spreken.
De heer Vromen: Dat had eerder moeten gebeuren.
De heer O. F. de Vries (wethouder)De heer Vromen
zegt: dat had eerder moeten gebeuren. Dat is onjuist.
De leden kunnen het beamen, dat de zaak meer dan
eens ter sprake is gebracht. De vorige Voorzitter wees
het af. In de latere vergaderingen is het naar voren ge
komen. Wanneer blijkt, dat bij de burgerij belangstelling
voor het orkest bestaat, dan moet het ook mogelijk
worden gemaakt. Men moet niet zeggen, wij breken af
en wachten dan af of het mogelijk is de zaak weer op
te bouwen. Als men zoo te werk gaat, zal men geen
steun uit de burgerij krijgen. Waar het zoo staat, ook
met het oog op de contracten, die zijn ingegaan, zou
het het beste zijn die zaak aan te houden tot 1 April
en ze dan onder oogen te zien, tenzij men andere wegen
weet om het orkest in stand te houden, maar zooals ik
gezegd heb, als er andere plannen zijn, moet het moge
lijk worden gemaakt. Hier een orkest van buiten te laten
komen waar wij er een hebben, dat is iets wat mij tegen
de borst stuit. Er is nog gesproken over verhooging van
de entréeprijzen, ook dat kan worden overwogen. In
het laatste jaar zijn de entréeprijzen een weinig naar
boven gegaan, die zaak zou door de commissie worden
besproken. Verder heb ik daar niets aan toe te voegen.
Nog een opmerking. De heer Vromen heeft gezegd, dat
tenslotte bij de sociaal-democraten geen ernstig besluit
tot bezuiniging bestaat. Ik wil wel zeggen en de andere
leden zullen er precies zoo over denken, wanneer men
gaat bezuinigen zooals hier door den Vrijheidsbond is
voorgesteld, ik dat geen bezuiniging vind. Als men dit
jaar 15.000.gaat schrappen op bestraten, dan moet
men het volgend jaar 20.000.meer uitgeven, even
zoo met de plantsoenen. Mijnheer de Voorzitter, in de
Memorie van Antwoord staat ook nog deze tirade, dat
zeer zeker ernstig zal worden onder oogen gezien of het
mogelijk is de bedrijven economischer in te richten. Ik
kan het wel voorlezen
„Ook kunnen maatregelen of voorstellen, waardoor
een nog oeconomischer bedrijfsexploitatie zou worden
bevorderd, tot een punt van bespreking in de dienst
commissies worden gemaakt."
Wij zien de zaak ernstig onder oogen en trachten op
de een of andere manier te bezuinigen. Ik meen hiermee
enkele dingen te hebben beantwoord en ik zal het hierbij
laten
De heer Hooiring: Ik zal, na hetgeen nu reeds voor
mij door den heer De Vries en mijzelf in mijn eerste
betoog naar voren is gebracht, niet veel zeggen. Als ik
de klanken van de tegenstanders beluister, dan is het
sympathie en nog eens sympathie. Maar ik zou willen
vragen: „wat heb ik aan sympathie, in deze omstandig
heden, nu wij over het wel en wee van het orkest krijgen
te beslissen Ik had liever, dat die sympathie, die
hier uitstraalt, werd omgezet in een daad, door te stem
men voor ons voorstel om het subsidie op het oude
bedrag terug te brengen. Ik kan mij wel aansluiten bij
datgene in de redevoering van den heer De Vries, waar
hij er den nadruk oplegt, dat er pogingen moeten wor
den aangewend om de burgerij zich financieel te doen
interesseeren voor ons orkest. Als oud-commissielid wil
ik U meedeelen, dat reeds voor dat de heer De Vries
voorzitter werd, dit een ernstig punt van bespreking in
de commissie heeft uitgemaakt. De heer IJ. de Vries
kan dat beamen. Wij hadden reeds voor dien tijd mid
delen onder oogen gezien om dit te bevorderen. Nu wil
ik opmerken, als de heer Lautenbach komt met cijfers
van inkomsten die de entrée's van de diverse concerten
hebben opgebracht, dat die inkomsten momenteel bij
mij niet den doorslag geven. Als ik zeg, dat er meer
sympathie bij de burgerij voor ons orkest ontstaat, dan
meet ik dat af naar het aantal bezoekers. In mijn eerste
betoog heb ik gezegd, dat ik er niet aan zou denken,
om, indien het bezoek niet beter was dan een paar jaar
terug, een subsidie als hier gevraagd te verdedigen. Ik
zal in de eerste plaats den heer Vromen antwoorden,
wanneer hij zegt, dat wij eerst moeten eten en dan voor
andere dingen moeten zorgen. Nu, ik zou zeggen, het
is nog zoover niet gevorderd dat, als het subsidie wordt
toegestaan, wij niet meer te eten hebben. Zoo ver is het
gelukkig nog niet. De heer Botke heeft naar mijn mee
ning ook voldoende aangetoond, dat de meerdere be
lasting, die wij zouden moeten opbrengen, eigenlijk van
nul en geenerlei waarde is.
Een enkele aanteekening naar aanleiding van het door
mevrouw Buisman gesprokene. Die staat op het stand
punt om zich eerst homogeen te verklaren met het voor-
j stel van Burgemeester en Wethouders en daarna, als
dat is aangenomen, zou zij er aan mee willen werken
om van de gemeentenaren datgene, wat te kort komt,
los te krijgen. Ik zou zeggen, dat is eerst een wonde
toebrengen en dan met een pleister aankomen om die
er op te leggen. Als wij beginnen met dit crediet toe te
staan, zullen wij in de toekomst nader kunnen over
wegen en naar de middelen zoeken, die door mevrouw
Buisman worden bedoeld. Verder heeft zij gezegd, dat
een goed orkest 75.000.zou kosten. Dat ben ik met
haar eens, maar zij zal het met mij eens zijn, dat Leeu
worden nu nog niet een stad is om zoo'n orkest er op
na te houden. Niemand zal hier ook een voorstel in
verband daarmee verwachten. Ik zou graag willen, dat
de Raad het noodige bedrag weer toestond, terwijl de
commissie alle pogingen in het werk zou stellen om de
gemeentenaren nog meer sympathie voor het orkest af
te dwingen. Dit waren enkele opmerkingen naar aan
leiding van uitlatingen van de overzijde.
Dan nog een enkel woord naar aanleiding van die
circulaire. Als U die circulaire leest, die alle leden van
den Raad zullen hebben ontvangen van het Groninger
Orkest, is dan niet de gedachte bij ieder opgekomen
dit is visschen in troebel water Als ooit iets ontactisch
van een orkest is geweest, dan is het om in een cir
culaire te komen met uitlatingen, zooals dit orkest heeft
gedaan. Als ik lees
„Nu het echter schijnt, dat de tegenwoordige finan-
ciëele regeling niet kan worden behouden, schijnt het
ons niet voor tegenspraak vatbaar, dat onder die om
standigheden van een eigen orkest geen sprake kan
zijn en dat eenige (en niet eenmaal zoo heel weinig)
concerten door een orkest van elders, te verkiezen
zijn boven niets."
Groningen heeft toch niet te beslissen of wij in staat
zijn om een orkest te subsidieeren, zooals wij het voor
stellen? Wij kunnen dat zelf wel beslissen. Ik herhaal
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 20 December 1927. 367
Voortzetting der vergadering op Donderdag 22 December 1927.
nog eens ieder, die dat heeft gelezen, voelt, dat het is
visschen in troebel water. Zij komen op een ongelukkig
tijdstip om onze sympathie te krijgen voor uitvoeringen
van hun orkest.
De heer Muller: Mijnheer de Voorzitter! Ik zal naar
aanleiding van deze kwestie een paar opmerkingen
maken. Er is in de laatste vergadering al door verschil
lende van mijn partijgenooten, die met mij de eer hebben
in de Muziekcommissie te zitten, op gewezen de heer j
IJ. de Vries zal dat zeer zeker beamen - dat er nood
zakelijk getracht moet worden om de inkomsten van
het orkest op de een of andere wijze te vermeerderen.
Dit heeft natuurlijk de volle aandacht van de commissie
en indien het mogelijk mocht blijken, dat het orkest blijft
bestaan, dan willen wij wel verklaren, dat wij te allen
tijde alle mogelijke moeite willen doen om de burgerij
er warm voor te maken zich financiëele offers te ge
troosten, maar dan moet men beginnen met het orkest
een kans te geven. Men moet, al is het maar voor een
jaar, den toestand laten zooals die op het oogenblik is
en zoo de Muziekcommissie kans geven om te trachten
het idee, zooals mevrouw Buisman en de heeren Lauten
bach, Westra en Vromen het hebben aangegeven, bij
de burgerij ingang te doen vinden. Nu zegt men hier
bij monde van den VoorzitterWij kunnen hier voor
8500.10 avonden het gezelschap van Groningen
krijgen. „Ook", zegt de Voorzitter van den Raad,
„hebben zij zich bereid verklaard, nog krachten te leve
ren voor de muziekschool". Mijnheer de Voorzitter
Ik zou dezen Raad in gemoede willen vragen moet het
zoo ver komen, dat wij eerst onze krachten, die wij aan
de Muziekschool hebben, naar den vreemde moeten laten
vertrekken, om dan te trachten hier vreemde krachten
les te laten geven aan onze kinderen, wat tot gevolg
kan hebben, en dat is niet denkbeeldig, dat, wanneer
die 3 jaar om zijn, die heeren heele andere eischen aan
het lesgeld zullen stellen als nu mogelijk is? Ook zullen
zij, als het Symphonie-orkest vermoord is, misschien
wel andere eischen stellen. Wij hebben alleen de mede-
deeling gekregen van den Voorzitter, dat het zich voor
3 jaar wil verbinden. Als die 3 jaar om zijn, wat zullen
zij dan zeggen? Ik zou den Raad ernstig in overweging
willen geven het orkest niet te vermoorden, niaar het
nog een kans te geven.
De heer B. Aiolenaar: Een enkel woord. Ik zal er niet
lang over spreken, omdat, na het gehoorde, de lust me
daartoe wel wat ontbreekt. Maar ik moet een paar op
merkingen maken. In de eerste plaats zeg ik aile partijen
dank voor de woorden van warme sympathie voor het
orkest en wel in het bijzonder de vrijzinnig-democraten
als voorstanders van de volksontwikkeling. Ik wil er
direct aan toevoegen, dat de sympathie van alle par
tijen voor den gulden hooger is. Er is gezegd, dat ik
dit het belangrijkste voorstel heb genoemd van deze
begrooting. Zeer zeker en ik heb ook duidelijk gezegd
in welken zin, n.l. omdat hiermee iets verdwijnt. Wij
kunnen verschillend er over denken of wij voor een jaar
de subsidie aan een leeszaal zullen verminderen. Wij
kunnen probeeren 200.van een kinderspeeltuin af
te halen
De heer Peletier: Dat hebben we niet gedaan.
De heer B. MolenaarIk zeg niet dat U dat
gedaan hebt, ik heb gezegd: „we kunnen het probee
ren". Maar wat wij vanavond afbreken, kunnen wij niet
over een paar jaar herstellen.
De heer Westra heeft gezegd, dat ik gesproken had
over die 2 ton, die wij in den loop der jaren daarvoor
hadden gegeven en dat het mij niet paste, daarop een
aanmerking te maken, omdat het door onze machts
positie is bereikt. Als dat zoo was, behoefden wij nu
niet op te treden als verdedigers, want dan was het
bestaan van het orkest verzekerd. De machtspositie van
de S. D. A. P. is ontegenzeggelijk sterker, dan in die
jaren, maar het is zeer zeker een feit, dat wij voor de
verdediging van het bestaan van het orkest naast ons
hadden de liberale fractie van voorheen.
Mijnheer de Voorzitter, de heer Lautenbach heeft ook
zijn sympathie uitgesproken voor het Symphonie-orkest.
Het is bekend, de laatste jaren hebben het aangetoond,
dat hij een hartgrondig bewonderaar was. Hij heeft
gezegd, dat de fout was, dat de tegenwoordige leider
van het orkest, wien hij graag alle eer deed toekomen,
die hij verdient, te hoog heeft gemikt. Mijnheer de Voor
zitter, ik wil even herinneren aan het schrijven, dat on
langs in de Leeuwarder Courant" heeft gestaan
„Met groote belangstelling neem ik telkenmale
kennis van de programma's, die het Leeuwarder
Orkest ten gehoore brengt.
De samenstelling, die steeds getuigt van goeden
smaak, gezond oordeel en muziek-paedagogischen
zin, toont, dat het orkest in de tien jaren van zijn
bestaan er in geslaagd is een zekere hoogte te be
reiken toont ook, dat de leider zich bewust is van
de opvoedende kracht, die van een ernstig werkend
Symphonie-orkest kan uitgaan.
Wie de geschiedenis kent, zal mijn belangstelling
begrijpelijk vinden; immers, ik had het voorrecht in
het seizoen 1917/18 het eerste en het laatste concert
van het orkest, als adviseur van het gemeentebestuur
bij te wonen en heb toen met de beste verwach
tingen als mijn meening uitgesproken, dat een
continueering van de gemeentelijke steunverleening
gewettigd zou blijken en gewenscht was.
Die meening was juist! De steun bleek gewettigd,
door den vooruitgang van de praestaties van het
orkest; gewenscht, omdat een breede kring van hoor
ders werd vertrouwd gemaakt met de schoonheden
van de orkestrale muziek."
De oud-dirigent van het Stedelijk Orkest in Utrecht,
is hier in 1917/18 opgetreden en op grond van zijn
advies is besloten het subsidie zoo vast te stellen. Ik
geloof integendeel, dat de tegenwoordige directeur niet
te hoog heeft gemikt, dat juist het advies van Wouter
Hutschenruyter het juiste is geweest. Hieruit sprak een
man met ervaring en kennis, die juist heeft gezien in
hetgeen hij heeft gezegd. Nu is tenslotte door den Voor
zitter nog gezegd en ik had wel verwacht, dat het zou
komen, dat er in Leeuwarden met bezuiniging een begin
zou moeten worden gemaakt. Wij moeten bezuinigen,
maar wij willen de gemeente niet van goede muziek
onthouden en Groningen is bereid om voor ons con
certen te geven. Och, ik wil niet ontkennen, dat een
Groninger orkest wel behoorlijk goed zal zijn, beter
dan het Leeuwarder misschien. Het zal waarschijnlijk
in den smaak vallen van hen, die het Symphonie-orkest
niet fijn en niet ontwikkeld genoeg vinden. Het is mo
gelijk. Ik heb altijd gedacht, dat het orkest voor ons
volk voldoende is en dat het door het meerendeel van
onze bevolking op hoog peil wordt geschat. Het is wel
eigenaardig, dat wij nu al weer hulp moeten zoeken in
den vreemde. Wij hebben verleden jaar de Nederland-
sche Reisvereeniging als gast gehad en het Gemeente
bestuur was zoo hoffelijk die Reisvereeniging een con
cert aan te bieden, waarin de 9e Symphonie werd ge
geven. Ik herinner mij de woorden van den Voorzitter
van die vereeniging over de kwaliteit van het orkest
en toen zei de nestor van den vroegeren Raad, de warme
verdediger van het orkest, Mr. Beekhuis, zeer terecht
bij het beantwoorden: „Och, er zijn veel vreemdelingen,
die, als zij in Friesland komen, over het mooie en schil
derachtige van onze provincie heel tevreden zijn, eigen
ingezetenen waardeeren het niet. Zoo is het met ons
orkest. Moge Uwe aanwezigheid hier er toe bijdragen
dien toestand te wijzigen".
Gelukkig ben ik van meening, dat deze gedachten-
gang ook ingang heeft gevonden, want door menigeen