276 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 20 December 1927. geheel uitgesloten. Wij hebben dan ook zeer lang in twijfel gestaan over de vraag welke houding wij tegen over dit voorstel behoorden aan te nemen en zijn na rijp beraad tot de volgende conclusie gekomen. Aan gezien wij in bezuiniging en daardoor mogelijk gemaakte verlaging van den Hoofdelijken Omslag voor ons ge meente een levensbelang zien, willen wij elke poging daartoe van de zijde van Burgemeester en Wethouders zoo krachtig mogelijk steunen, tenzij de Raad ook in andere bezuinigingsvoorstellen van onze zijde medegaat. Want door opheffing van het Stedelijk Orkest alleen bereiken wij toch niet het doel, dat wij ons met be zuinigingen voor oogen hebben gesteld en wordt dit niet bereikt, waarom zullen wij dan aan de burgerij eene instelling ontnemen, die aan zeer velen genot ver schaft en zeker niet zonder cultureele waarde is. Na tuurlijk bestaat althans in theorie de mogelijkheid, en niets zou ons liever zijn, dan dat deze inderdaad ver wezenlijkt werd, dat zoovele bezuinigingen werden in gevoerd en zulke financiëele maatregelen werden ge nomen, dat wij de gelden, uitgetrokken voor het orkest, voor het bereiken van ons doel niet meer noodig hadden en in dat geval zouden wij natuurlijk geen oogenblik aarzelen onze stem aan het behoud van het orkest te geven. En als laatste bewijs hoe weinig ernstig Burgemeester en Wethouders het met de zuinigheid opnemen, zou ik nog willen wijzen op een tweetal posten te zamen groot 53.200.die zij dit jaar op de begrooting hebben gebracht, namelijk de algeheele verstrating van het Wilhelminaplein en de draineering van het Sportterrein aan de Fonteinstraat. Daargelaten nog de vraag of het geen weggesmeten geld is bovengenoemd plein te ver straten, zoolang daar de kermis gehouden wordt en er telkens paardespellen geplaatst worden en of het sport terrein ook na deze verbetering wei aan zijne bestem ming zal beantwoorden, wil het mij voorkomen, dat deze verbeteringen niet onder de noodzakelijke gerekend kunnen worden en de gelden daarvoor derhalve niet uitgetrokken hadden behoord te worden. En nu, Mijnheer de Voorzitter, nog een paar opmer kingen van meer bijzonderen aard. In de sectie is door mij geklaagd over de wijze, waarop de begrooting dit jaar in de Financiëele Commissie in behandeling is gebracht. Wij vonden die des Zaterdags om ongeveer 1 uur na afloop van onze bezigheden van dien dag en werden tegelijker tijd opgeroepen voor de behandeling daarvan op den daarop volgenden Dinsdagavond, van eene ook maar eenigszins behoorlijke voorbereiding voor die behandeling kon dus in het geheel geen sprake zijn, zoodat ik den Voorzitter dier commissie dan ook heb moeten mededeelen, dat ik mij dien avond zou bepalen tot het met belangstelling aanhooren van hetgeen hij ons over de begrooting en in verband daarmede had mede te deelen, maar zelf niet aan de discussies zou kunnen deelnemen. Nu werd mij toen wel medegedeeld, dat men reeds in de maand October eene poging had gedaan om de commissie bijeen te krijgen, maar dat dit door uitstedigheid van twee der leden niet was gelukt. Ik heb dat natuurlijk terstond aangenomen, maar stelde toch de vraag of het, indien Burgemeester en Wethou ders inderdaad belang stellen in het oordeel van de commissie, niet op hun weg had gelegen om later daartoe nog eens eene poging te doen. De mede- deeling, dat de twee andere leden dier commissie ge noegen hadden genomen met de wijze van behandeling, zooals die nu heeft plaats gehad, eene meening die ik voor hunne rekening laat, mocht voor Burgemeester en Wethouders toch geene aanleiding zijn om de commissie nu maar buiten de zaak te laten, want dit is toch eigenlijk geschied. Wanneer de Financiëele Commissie wordt gehoord, nadat de begrooting niet alleen is gedrukt, maar bovendien ook reeds aan de raadsleden en de pers is uitgedeeld, is dat hooren eenvoudig een wassen neus. En de misschien wel ietwat scherpe uitlating in het Voorloopig Verslag, of dit een gevolg is van de neiging om de commissies zoo weinig te raadplegen, zou daarin alleen reeds hare rechtvaardiging vinden. Maar er is meer. Zooals ik indertijd bij de behandeling van dit voorstel in den Raad reeds mededeelde, is het met het laatste leeningsvoorstel nog veel erger geweest, want ontvingen wij de begrooting tenminste nog een paar dagen voor de vergadering van de commissie, het voorstel tot het aangaan van leeningen gewerd ons op den dag der vergadering zelf, zoodat wij het zelfs niet eens tevoren hadden kunnen inzien, terwijl het voorstel tot intrekking van de verscherpte progressie, voor zoover mij althans bekend is, zelfs nimmer in de Finan ciëele Commissie is geweest. Wanneer men daarbij dan nog in aanmerking neemt, dat ook de Commissie voor Openbare Werken herhaalde malen heeft geklaagd over het feit, dat desbetreffende voorstellen meermalen zonder haar advies bij den Raad werden gebracht, dan meen ik, dat er voor mijn klacht toch werkelijk wel gegronde redenen bestaan en kunnen Burgemeester en Wethouders zich toch niet daarvan afmaken met de opmerking, dat daardoor eene mentaliteit bij hen wordt verondersteld, die bij hun college niet aanwezig is. Eene positieve toezegging, dat voortaan met mijne opmerking meerdere rekening zou worden gehouden, zou mij aangenamer en voor ons allen bevredigender zijn geweest. En eindelijk nog een enkel woord over het Uitbrei dingsplan der gemeente. Deze aangelegenheid is door mij en door andere leden van den Raad reeds herhaalde malen bij de behandeling van de begrooting ter sprake gebracht, zonder dat daarmede ooit resultaten van eenige beteekenis zijn verkregen. Thans antwoorden Burgemeester en Wethouders wel iets uitvoeriger dan sommige vorige keeren, maar erg bevredigend kan dat antwoord toch in geen enkel opzicht genoemd worden. Dat over dit plan zoo spoedig als mogelijk het oordeel van den Raad zal worden gevraagd spreekt vanzelf en zegt juist daardoor niets. Daarom meen ik nogmaals op spoed te moeten aandringen, een eisch, die toch zeker niet al te onbescheiden kan worden genoemd, wanneer wij uit het antwoord van Burgemeester en Wethouders zelf lezen, dat het laatste stadium van deze zaak, want vroeger is daarover reeds veel meer voor gevallen, nu reeds ongeveer zeven jaar loopt. Ik wil gaarne aannemen, dat wisseling van personeel eenigs zins remmend heeft gewerkt, maar zou dan toch de vraag willen stellen of het nu inderdaad noodig is, dat elke nieuwe functionnaris dat plan telkens weer opnieuw gaat bezien en dat in zijnen geest gaat veranderen? Op deze wijze loopen wij toch inderdaad gevaar, dat van eeen definitieve vaststelling nimmer iets terecht komt. En niet alleen is de toestand, waarin wij te dien op zichte verkeeren, eene absoluut onwettige, omdat de wet voorschrijft, dat eene gemeente van onze grootte een door Gedeputeerde Staten goedgekeurd uitbrei dingsplan heeft, maar ook voor de burgerij levert deze groote bezwaren op, omdat zij nu alle rechtszekerheid mist. Ik zal geen motie indienen, omdat die naar mijne overtuiging weinig of geen effect zou veroorzaken, maar wel wil ik deze zaak Burgemeester en Wethouders nog eens ter dege op het hart binden. Ik heb gezegd. De heer Visser zal eerst een enkel woord zeggen over de politieke kwestie, die hier is aanhangig gemaakt, om daarna ook zijn meening uit te spreken over de finan ciëele zijde der begrooting. De heeren hebben, zoowel van rechts als van links, hun meening te kennen gege ven omtrent de wijze waarop het college is samenge steld. Spreker heeft enkele aanteekeningen van dat ge sprokene gemaakt en daarin is ook de Roomsch-Katho- lieke fractie in het geding gebracht en eigenlijk in afkeurenden zin, men was het er niet mee eens; het had anders moeten zijn. Voor zoover de Roomsch-Katholie- ken er bij betrokken zijlij wil spreker zijnerzijds wel een verklaring geven, al hee'ft hij dan niet de adressen bij Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 20 December 1927. 277 zich, die bij gelegenheid van de voorbereiding voor de wethoudersverkiezing zijn verzonden. Spreker wil dan beginnen met te wijzen op de wet houdersverkiezing van 1923. In verband daarmee heeft hij toen reeds te kennen gegeven, dat het wenschelijk zou zijn, dat een fractie met 11 leden twee wethouders kreeg en dat is nog sprekers meening. Dat is de per soonlijke meening van spreker en ook is het een punt van bespreking geweest in de Roomsch-Katholieke fractie. Wij hebben altijd en dat aan het adres van den heer Oosterhoff wij hebben altijd gemeend en dat is steeds en dat is ook mijn meening, nu nog, dat de evenredige vertegenwoordiging de basis moest zijn voor het formeeren van het college van Burgemeester en Wethouders en spreker meent dat volkomen te kunnen verdedigen, ook in verband met wat den vorigen keer heeft plaats gehad. Hoe is toch"eigenlijk de zaak. Spr. meent dat het niet wenschelijk is, zooals de heer Oos terhoff indertijd heeft geprobeerd, om te komen tot de formeering van een anti-sociaal-democratisch blok. De mogelijkheid bestaat dan dat men alle heterogene ele menten samenkoppelt, om ten slotte numeriek een aan tal personen te hebben, om te zorgen dat de S. D. A. P. geen twee zetels krijgt. Dat is dan de eenige samen werking. In denkwijze is men zoo verschillend, dat men naast de S. D. A. P.-bestrijding niet veel meer kan uit voeren. Dat heeft de praktijk bewezen bij de combinatie, die wij hier hebben gehad. Nu wil spreker niet alle feiten de revue laten passeeren, maar men kent toch de ongelukkige gevolgen. Aan zoo iets wil spreker niet meewerken en het is toch wel wat erg veel gevraagd dat men hen, die een paar dagen voor de verkiezing de Roomsch-Katholieken de kraag vol scholden, later als wethouder moet kiezen. Dat moest wel in die combi natie, want Leeuwarder Gemeentebelang begon direct met een zetel te vragen. Bij de vorige begrootingsbe- handeling heeft spreker reeds daarover zijne meening gezegd. De S. D. A. P. heeft, krachtens haar getals sterkte, recht op twee zetels. Dat is niet de eerste keer dat spreker dat zegt en het is toch wel juist, als men ziet dat de anderen, de rechtsche leden, die te zamen 8 menschen telden, twee zetels vragen, dat in zoo'n geval een fractie met 11 leden toch zeker recht op 2 heeft; men mag de S. D. A. P. geen 2 zetels weigeren. Dat is sprekers rechtvaardigheidsgevoel, want de S. D. A. P. heeft er voor de volle 100 recht op. Z. i. hebben de S. D. A. P.-ers volkomen logisch en handig gehandeld, handig in den goeden zin des woords. De S. D. A. P. staat tegenover iedere partij, èn tegenover de V. B., èn tegenover de V. D., èn tegenover de A. R. èn tegenover de R. K. Wat hebben zij nu gedaan? Zij hebben bij zich zeiven gezegd: de andere partijen heb ben ons steeds in de luren gelegd en zelfs bij een vorige gelegenheid geweigerd met ons te onderhandelen Stem Een waarheid als een koe De heer Visser dat heeft men niet willen doen. De S. D. A. P. staat neutraal, is een partij op zich zelf en zij hebben zich dan ook volkomen terecht op het standpunt gesteld: kijk eens, wilt gij met ons samen werken, dan kunt gij dat doen, maar wij hebben recht op twee zetels. Niemand kan met een concreet bewijs komen, dat zij dat recht niet hebben en als alle clubs hier honger hebben naar een wethouderszetel, dan heb ben de S. D. A. P.-ers zeker recht op 2. De S. D. A. P. heeft dan ook een schrijven gericht aan de andere par tijen die hier in den Raad vertegenwoordigd zijn, waarin dat standpunt werd uiteengezet. Ook de R.-K. raads fractie ontving een dergelijk schrijven en wij namen daar goede nota van. Wij hebben gezegd: zij hebben er recht op er staat een datum in dat schrijven, waarop wij hun ons antwoord moeten zenden, laat ons nu tot dien dag wachten, omdat wij misschien nog van een andere club een schrijven kunnen krijgen. Wij wachtten op de dingen die komen zoudlen, maar de laatste dag voor het antwoord brak aan en er was ons van de andere clubs letterlijk niets gezonden, al waren er an dere vragen genoeg geweest. Wij hadden juist gewacht op eenig schrijven, omdat het ons als kleine groep van 3 toch niet paste het initiatief te nemen, maar wij zijn niet gevraagd, zelfs niet door onze coalitie-partijen, waarmee wij anders toch zoo goed hebben kunnen samenwerken. De heer Dijkstra: Nou, nou. De heer Visser: De R.-K. fractie hoorde evenwel niets en heeft toen gezegd: wij voelen voor den eisch van de S. D. A. P. en wij hebben toen twee regels geschreven, heel kort maar: wij zijn bereid tot bespreking. Het ge volg was een conferentie, Aan het einde daarvan heb ik aldus spreker gezegd: wat meenen de andere partijen wel, dat de S. D. A. P. hun twee zetels niet krijgen? Vast en zeker, want zij hebben er recht op en er had met hen geredeneerd moeten worden. Ook de V. D.-fractie was aanwezig; ook die hadden een positief antwoord gezonden, maar de andere heeren antwoorden zoo, dat men niet wist wat men er aan had 't kon regenen, maar het kon ook droog blijven. Daarop is toen vergaderd door S. D. A. P., V. D. en R. K. en spreker meent precies te kunnen zeggen wat een punt van bespreking is geweest in die vergadering. Daar heeft spreker zich uitgesproken tegen het idee van den voorzitter dier vergadering, dat het college nu moest worden geformeerd door de 3 aanwezige partijen. Spreker heeft daarover verklaard niet te zullen meegaan met die conclusie dan in uiterste noodzaak, omdat zijn meening was, dat de andere partijen'alsnog gehoord moesten worden en bij hem niet vast stond, dat het college gevormd moest worden gelijk nu is geschied. Spreker heeft gepleit dat de A. R. den zetel zou krijgen, die nu door de R. K. is bezet. Spreker is niet persoonlijk geïnteresseerd bij wat met het college is gebeurd. De A. R. hebben recht op een zetel, maar door het voeren van een domme, onhandige politiek, hebben zij zich zelf de onmogelijkheid daartoe geschapen en zich zelf den pas afgesneden. Het was niet noodig geweest een knie val voor de S. D. A. P. te doen persoonlijk is spreker ook geen man om een knieval te doen maar de A. R. had met de S. D. A. P. een bespreking moeten houden. Het gebeuren met de S. I). A. P. is recht. Persoonlijk is spreker lijnrecht tegenover de S. D. A. P. en hij hoopt, dat in de landspolitiek weer tot stand komt de coalitie, de coalitie van rechts, dat is sprekers meening; principieel staat spreker vierkant tegenover de socialisten, maar het is zijn rechtvaardigheidsgevoel geweest niet mee te doen om een S. D. A. P.-er te weren waar zij recht hebben. In verband daarmee heeft spreker zich even willen rehabiliteeren. Aan het adres van den heer Hofstra zou spreker nog wel een enkele opmerking willen plaatsen. In de ver kiezingskrant, door de A. R. verspreid, staat het vol gende „De heer Lautenbach, onze wethouder, heeft de afgeloopen iaren getoond met beleid en de noodige zuinigheid het mede beheer van onze stad uitstekend te kunnen voeren. Was het voorstel van den heer Lautenbach aangenomen in de jongste vergadering van den Raad, dan zou het heffingspercentage van den Hoofdëliiken Omslag gedaald zijn op 5 thans werd het 5.6 door toedoen van de S. D. A. P., mevrouw Buisman, de R. K. de heer Visser en den heer Kooomans. De menschen met kleine inkomens moeten thans enkele tientallen guldens meer offeren en wat staat ons straks nog te wachten, enz. enz." De anderen worden gespaard, maar spreker wordt uit gespeeld. Nu wil spreker wel even zeggen, dat men van A. R. zijde de cliëntèle niet al te nauwkeurig heeft voor gelicht. Men heeft vergeten, bewust of onbewust, dat, wanneer dit voorstel geaccepteerd was, de gasprijs ver hoogd zou worden, dat is geheel vergeten

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1927 | | pagina 6