278 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 20 December 1927. De heer Muller: Dat er een tekort zou komen van 18.000.—. De heer Visser maar ik zeg dat heel vriend schappelijk. De heer Oosterhoff betreurt deze samenwerking van S. D. A. P. en V. D. Er is nu een college aldus hoorden wij zoo juist den heer Oosterhoff zeggen dat niet bij elkaar past, maar tegelijk bepleit hij een samengaan van S. D. A. P. en V. B. Spreker kan zich niet voorstellen dat er dan een meerdere saamhoorigheid zal zijn. De heer Oosterhoff: Jawel, op grond van de door U voorgestelde evenredige vertegenwoordiging. De heer Visser: Dat betwijfel ik wel eenigszins. De heer Oosterhoff verwondert er zich over dat wij geen program hebben, maar bij de combinatie was toch ook geen program? Dat was toen ook wel wat plotseling, maar het is toch nooit een punt van bespreking ge weest De heer IJ. de Vries: Wel waar De heer Visser: Neen, nien heeft slechts een enkel punt genoemd, bezuinigen. Dat komt wel wat plotseling, evenals de bezuinigingscommissie. Spreker had het niet gedacht van die richting, maar het teekent welke stroomingen er zijn. Spreker is er niet voor te vinden om nu een bezuinigingscommissie in te stellen. De Raad heeft de beslissingen over de uitgaven en door het instellen van deze commissie verklaren wij ons zelf onbevoegd om te beoordeelen De heer Oosterhoff: Dat zijn wij ook. De heer Visser: Is die commissie dan wel bevoegd? Dat zou ik wel eens willen weten. Dat is het ook niet, maar het is een vlag voor de buitenwereld, dan is men gedekt en men kan zeggen: wij hebben een commissie. Spreker gelooft niet dat de Raad er op moet ingaan. Nu komt spreker tot de financiëele kwestie, die veel belangrijker is dan het geheele politieke debat. Volgens het oordeel van het college van Gedeputeerde Staten zijn onze uitgaven te hoog en moeten wij gaan bezuinigen. Nu heeft spreker in de sectievergadering en in de afdeelingsvergadering beluisterd, dat men er wel over eens is, dat er bezuinigd moet worden, maar als het er op aan komt, wil men op niets bezuinigen; zoodat men moeilijk tot een eenheid van gedachten zal komen. De een zegt: geen salarisverlaging, de ander: geen ver laging van de subsidie voor de Leeszaal en uit dat alles heeft spreker opgemaakt, dat men moeilijk tot een vol komen eensgezinde bezuiniging zal komen. Nu heeft spreker zich op dit standpunt gesteld: wij hebben nood zakelijke en minder noodzakelijke uitgaven, daarmee be doelend, dat een gemeente voor uitgaven wordt ge plaatst, waaraan men niet mag snoeien, omdat het le vensvoorwaarden zijn, maar er zijn ook andere uitgaven, die wel een zekere waarde zullen hebben, maar die toch eigenlijk luxe uitgaven zijn en nu is spr. van meening, dat de gemeente zich thans geen luxe uitgaven kan permitteeren, omdat daartoe de gelegenheid niet is. Subsidie aan het Orkest, goed, als het financieel mo gelijk is De heer Vromen: Heeft U daar thans reeds een oor deel over De heer Visser: maar nu ook de heer Vromen interrumpeert en dat is een man van bezuiniging ja, heer Vromen, als U even geduld heeft zal het tot U doordringen. Wij hebben, zooals ik zoo juist reeds zeide, noodzakelijke uitgaven en minder noodzakelijke en wanneer mij nu blijkt, dat de Raad zich de luxe kan permitteeren, dan zou ik zeggen: nu ja, doe het maar, doch nu kan dat niet, tenzij men kan aanwijzen de ob jecten waarop men dan wel kan bezuinigen. Wanneer men het Orkest wil behouden, moet men andere objecten aanwijzen voor bezuiniging en dan zal men met positieve voorstellen moeten komen. Spreker wil daarvoor niet grijpen naar de salarissen, omdat hij dat een levensvoorwaarde acht voor de gemeente en het Orkest dan betaald zou worden van de salarissen der ambtenaren. Zoolang wij de noodzakelijke uitgaven hebben te doen, zal spreker niet stemmen voor minder noodzakelijke. Het Orkest moge een cultureele waarde hebben, maar het is toch een amusement. Spreker denkt juist zoo over de subsidie voor de Openbare Leeszaal, waar de romanlectuur 70 tot 80 bedraagt en de we tenschap 20 Is de gemeente geroepen 13.000. subsidie te geven aan de Leeszaal, als er 80 roman lectuur is Spreker zou het nog willen doen, als de gemeente de noodzakelijke uitgaven flink kon doen, maar nu de toestand nog precair is, acht spreker het noodzakelijk op de luxe uitgaven te besnoeien. Spreker gevoelt sympathie voor het Symphonie- Orkest en onder het betoog van den wethouder van Financiën heeft hij voorheen vóór gestemd, omdat die zeide, dat het mogelijk was en wel kon De heer Dijkstra: 't Is nog zoo De heer Visser maar nu hebben wij de gelden er niet voor, tenzij men een bezuiniging op andere pos ten kan aanwijzen. De heer Hofstra sprak over de winst uit de bedrijven en daaruit heeft spreker begrepen, dat de heer Hofstra, gezien de winst uit de bedrijven, een verlaging van het tarief wil hebben De heer Hofstra: Neen, dat heeft U niet begrepen. Wat er te bereiken is. De heer Visser De winst is er, maar is zij wel stabiel. Dat weten wij niet en nu is het geen goede koopmanstactiek direct over te gaan tot tariefverlaging, vooral niet zoolang het niet stabiel is. De andere winst moet gereserveerd blijven. De heer Tamminga: Mijnheer de Voorzitter! Volgens artikel 143 onzer Grondwet staat aan het hoofd der gemeente een Raad. En naar luid van het volgende artikel, is aan den Raad de regeling en het bestuur van de huishouding der gemeente overgelaten. Hij maakt de verordeningen, die hij in het belang der gemeente noodig oordeelt. Aan het hoofd der gemeente staat dus niet de Burge meester, staan niet de wethouders, niet de raadsleden, maar staat de Raad, als college, als éénheid. Dit veronderstelt onderlinge samenwerking. En te recht. Een huis, dat tegen zich zelf verdeed is, kan niet bestaan. En een college, dat in tweespalt z'n kracht verteert, is tot regelen en besturen onbekwaam. Zal er van een vruchtbaren arbeid sprake kunnen zijn, dan hebben de leden van den Raad niet in onder linge verdeeldheid maar in samenwerking hun kracht te zoeken. Gemakkelijk is dit niet in een college, dat bestaat uit personen van zeer uiteenloopende richting. Het is alleen mogelijk, wanneer bij allen leeft het diep besef, dat het belang der gemeente hen samenbrengt. Niet het persoonijk belang, niet het groepsbelang, evenmin het partijbelang, doch alléén het gemeente belang moet op den voorgrond worden geplaatst. Natuurlijk is er over het gemeentebelang steeds ver schil van meening mogelijk. Het persoonlijk inzicht en Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 20 December 1927. 279 het standpunt van de partij, waartoe men behoort, zullen hun invloed laten gelden. Wanneer echter de leden van den Raad een juiste opvatting hebben van hun taak, kan dit slechts het gemeentebelang ten goede komen en ligt daarin een waarborg voor een veelzijdige behandeling der zaak. Als er geen verschil van meening bestond, was het houden van vergaderingen overbodig. Niemand koestele echter den wensch, dat alleen hij, of zijn partij, de dingen juist ziet. Uitwisseling van ge dachten is steeds noodzakelijk. En bij een juiste toe passing daarvan ligt in het partijverschil een groote waarborg voor een onpartijdige en juiste behartiging der gemeentebelangen. Worden echter de besprekingen door partijpolitiek beheerscht, dan is daarvan twist en tweedracht het ge volg, met het resultaat, dat de aanhangige kwesties worden vertroebeld. Met partijpolitiek kunnen de gemeentebelangen niet worden gebaat. En toch maakt op haar beurt elke partij zich daaraan schuldig. Vooral voor de partijen die een sterke positie inne men, is het uiterst moeilijk aan den invloed van het partijegoïsme te ontkomen. Te meer klemt dit, wanneer een partij, zooals met de S. D. A. P. het geval is, de pretentie voert op te komen voor een bepaalde volks groep. De S. D. A. P. noemt zich sociaal-democratisch, maar haar eigenlijke naam is Arbeiderspartij en daarmee geeft zij te kennen, wat haar karakter is, n.l. dat zij niet is volkspartij, doch dat zij opkomt voor een bepaalde klasse. Op zichzelf schuilt daarin een niet geringe verdienste. Gaarne wil ik erkennen, dat door de S. D. A. P. veel is gedaan voor een groote groep van menschen, die door alle tijden heen aan groote verdrukking en uitbuiting ten prooi is geweest. Het Communistisch Manifest, dat in het midden der vorige eeuw door Marx en Engels de wereld werd ingezonden, was een scherpe aanklacht tegen de heerschende klasse. En het „Proletariërs aller landen, vereenigt U", waarmee dit vlammend manifest besluit, heeft niet nagelaten, indruk te maken op de harten van velen. Wie zich met de geschiedenis der arbeidersbeweging op de hoogte heeft gesteld, denkt, tenzij hij van alle sociaal-gevoel is ontbloot, met weer zin terug aan de namelooze ellende, waarin de arbeiders bij de ontwikkeling van de groot-industrie, onder de heerschappij van het kapitalisme en de klassieke liberale economie, verzonken waren. En het is de eere van de sociaal-democratie, dat zij, veel, misschien meer dan eenige partij, heeft gedaan voor de stoffelijke verheffing van het verdrukte proletariaat. De volmondige erkenning daarvan belet mij evenwel niet een open oog te hebben voor de groote gevaren van de beweging, waaraan door Marx een machtige stoot gegeven is. De historisch materialistische geschie denisbeschouwing en de leer van den klassenstrijd, die door Marx onder den invloed van het materialisme van Feuerbach en de Hegeliaansche dialectiek zijn ontwik keld, kunnen door een belijder van den Christus nimmer worden aanvaard. Het grove materialisme van Feuerbach, die niet aar zelde te verklaren „de mensch is wat hij eet", is onver- eenigbaar met de Christelijke moraal. Het ideëele, zegt Marx, is niets anders dan het in het menschenhoofd omgezette stoffelijke. De diepste wortel van het socialisme is de atheïstische materialistische wereldbeschouwing. En een geloovig aanhanger daarvan kan op den duur geen godsdienst meer hebben. Wel zijn verder onder den invloed van het revisionisme de fondamenten van Marx' leer losgewoeld en komt de sociaal-democratie als politieke partij steeds meer met haar theoretischen grondslag in strijd. Wel zijn de af geleide bewegingen wetten: de concentratie, accumu latie, verelending en crisistheorie in menig opzicht door de practijk gelogenstraft en ook in de partij zelf aan ernstige critiek onderworpen. Maar de klassenstrijd blijft als propagandamiddel nog immer gehandhaafd. En bij haar prediking daarvan legt de S. D. A. P. een zijdig den nadruk op het materieel belang van één klasse. Ze verliest daardoor den kijk op het geheel. Het organisch verband tusschen de verschillende volks groepen geraakt uit haar gezichtsveld. En ze is dien tengevolge niet sociaal en niet democratisch. De wethoudersbenoeming is daarvan een bewijs. In de raadsvergadering van 27 December 1923 werd door den heer H. de Boer o.m. gesproken als volgt Maar nu verwijt ik alle partijen, die tot de com binatie behooren, dat zij, nadat de verkiezing had gesproken, en de uitslag bekend was, de consequenties van die verkiezing niet hebben aangedurfd. Dat is het ergste wat door en in naam van de combinatie is geschied. Immers men had toch ook toen moeten aandurven om, na al wat geschied was en nadat de kiezers een dergelijke uitspraak hadden gedaan, de conse quenties te aanvaarden, door ook het college van wethouders samen te stellen volgens het stelsel van evenredige ver tegenwoordiging. Het spreekt vanzelf dat het voorstel van de com binatie in de federatievergadering en in de fractie ter sprake is geweest. Het antwoord is bekend: alleen op den grondslag van evenredige vertegenwoordiging." En nu is dit het merkwaardige, Mijnheer de Voorzitter, dat, toen door de laatste verkiezingen de verhoudingen zich hadden gewijzigd, de S. D. A. P. het juiste stand punt heeft verlaten en de evenredige vertegenwoordiging alléén toepasselijk heeft verklaard voor zoover het de eigen partij betrof. Hiervan wil ik alleen dit zeggen Wat gij niet wilt dat U geschiedt, doe dat ook aan een ander niet. Gebrek aan voldoende democratisch besef bij de partijen, die thans samen de meerderheid vormen, is oorzaak geweest, dat de samenstelling van het wet houderscollege niet in overeenstemming is met den uitslag van de verkiezingen. De Anti-Revolutionnaire en Christelijk Historische fractie en de fractie van den Vrijheidsbond hebben aan die samenstelling niet kunnen medewerken. Niettemin hopen we in staat te zijn, bij de behandeling der zaken, die in de volgende periode aan de orde zullen komen, om partij-egoïsme te onderdrukken en ons bij de beoordeeling der voorstellen die ons zullen bereiken, zonder vooroordeel uitsluitend te laten leiden door wat naar onze meening het gemeentebelang vordert. Dat belang brengt ons hier samen. En niets zal ons liever zijn dan, ook bij alle verschil van meening, met waardeering van eikanders standpunt, op de grond wettelijke basis, eendrachtig samen te werken in het belang der gemeente. De heer Westra: De heer Visser heeft zoo juist gezegd dat hij namens de fractie sprak en ook voor zichzelf. Dat is wellicht niet geheel juist begrepen en er is mis schien niet precies de aandacht op gevestigd wat voor eigen rekening en wat voor de fractie geldt. Zoo heeft de heer Visser gezegd, dat bij hem voorstond de meening dat de S. D. A. P. recht had op de 2 zetels, maar dat is niet geheel de meening van de fractie. De fractie heeft zich niet op dat standpunt gesteld, maar dat onder de huidige politieke omstandigheden wel niet anders zou geschieden, dan dat de S. D. A. P. z'n 2 zetels kreeg en dat zij die zich ook zonder onze hulp wel zouden verzekeren De heer M. Molenaar: Dat is geen mooie houding. De heer Westra: Dat beweer ik ook niet, maar ik wil dit toch even zeggen, opdat men ons niet beter ziet dan wij zijn Stemmen: Dat is royaal. Een nobele houding. De heer Westra: Men voelt wel dat, zooals de

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1927 | | pagina 7