282 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 20 December 1927. en ik ben toch in de onderhavige kwestie ook niet zonder eenige ervaring. Ook ten aanzien van de zeer belangrijke bezuiniging door betere controle verwacht, ben ik zeer bevreesd dat de uitkomsten de zeer optimistische verwachtingen niet zullen bevredigen. Nu zou daar dus eventueel het gevolg van kunnen worden, dat de bedragen, welke nu wel op de begrooting bezuinigd zijn, straks bij supple- toire begrooting toch nog weer tot grooter of kleiner bedrag zullen moeten worden aangevraagd, en dan was de bezuiniging in meerdere of mindere mate weer te niet gedaan. Maar het is ook mogelijk, en dat vrees ik het meest, dat die uitgaven zullen komen, voor een groot deel althans, ten laste van de confessioneele arm besturen, die over het algemeen toch al moeite hebben om voldoende middelen voor de vele aanvragen bijeen te krijgen, en hier kom ik dan op het onderwerp dat ik even wenschte aan te roeren, n.l. de verhouding tusschen de Stadsarmenkamer en de confessioneele armbesturen ten aanzien van de armenzorg. Ik heb namelijk bij de Stadsarmenkamer wel eenigszins een tendens meenen te ontwaren, om een groot deel van de bij haar binnen komende aanvragen af te wentelen op de confessioneele armbesturen. Nu wordt dit blijkbaar wel eenigszins in de hand gewerkt door de vigeerende Armenwet, welke, naar ik meen, van het beginsel uitgaat, dat de particu liere armenzorg voorop gaat en de gemeentelijke aan vullend optreedt. Op zichzelf moge dit een zeer prijzens waardig beginsel lijken, in de praktijk komt dit hierop neer, dat een aanvrager, welke er geen godsdienst op na houdt, geheel ten laste komt van de gemeentelijke armenzorg, terwijl de belijder van eenigen godsdienst in dezelfde omstandigheden, van de gemeentelijke ar menzorg slechts een bedrag ontvangt dat verminderd is met het bedrag, hetwelk hij eventueel van zijn kerkelijk armbestuur ontvangt. Nu begrijpt men toch, als de confessioneele armenzorg niets anders zou beteekenen, dan de stadsarmenzorg op deze wijze te ontlasten, dat dan de Christelijke liefdadigheid, welke de grondslag vormt voor de giften, welk de confessioneele arm besturen in staat stellen tot hun werk, zou worden ge ëxploiteerd om de belastingbetalende burgers te ont lasten, dat nu kan en mag niet de bedoeling zijn en mag dus ook nimmer het resultaat worden. De taak, welke de confessioneele armbesturen zich stellen, is deze, om de Christelijke milddadigheid der geloovigen te benutten om de minder bedeelde leden hunner kerkelijke ge meenschap bij te staan met giften in natura, en om ouden van dagen en andere tijdelijk in armoede ver keerenden er zooveel mogelijk voor te hoeden, dat zij een beroep zouden moeten doen op de openbare armenzorg. Maar wanneer men te doen heeft met de echte paupers, voor wie een beroep op de Stadsarmen- zorg niets bizonders meer heeft, of voor werkloozen, welke door den tijdelijken economischen toestand of hoe dan ook in grooten getale onderstand noodig hebben, kan men dezen niet ten laste brengen van de confessioneele armbesturen, maar behooren deze zonder vraag naar hun godsdienstige richting allen gelijkelijk door de Stadsarmenkamer geholpen te worden. Wan neer de particuliere liefdadigheid meent hun daarboven nog iets te moeten toedenken, dan behoort zulks ten goede te komen aan dien arme, maar niet aan de openbare kas De heer Muller: Moeten zij dan dubbel hebben De heer Westra Het is daarom een verkeerde taktiek, dat de Stadsarmenkamer de bij haar binnen komende aanvragen verwijst naar de confessioneele armbesturen, en wanneer door de voorgestelde bezuini ging dat nog meer zou worden toegepast, dan zouden deze laatste bij gebrek aan middelen gedwongen kunnen worden om op hunne beurt de ondersteuning te weigeren, waardoor dit een zekere strijd zou worden tusschen openbare en particuliere armenzorg, ten koste evenwel van den arme. Hoe het ook zij, de Christelijke lief dadigheid wordt beoefend om gevolg te geven aan het woord van den Zaligmaker, die zeide „Wat gij den minste der mijnen gedaan hebt, dat hebt gij Mij gedaan", maar wij kunnen niet dulden dat hetgeen die Christelijke liefdadigheid voor den arme weet af te zonderen, ten slotte slechts zou dienen om de gemeentekas ten goede te komen. Wel zal natuurlijk de gemeente er altijd eenig voordeel van hebben dat er confessioneele armenzorg bestaat, en daarmede is dan ook gerechtvaardigd dat deze armbesturen grootendeels eens per jaar een beroep doen op de milddadigheid van alle ingezetenen, een beroep dat overigens beter door van ouds ingezetenen wordt beantwoord, dan door de in de laatste jaren inkomenden, ook al behooren zij tot de goed gesitu eerden. Van deze plaats zij hun daarom eens duidelijk gemaakt, dat dit beroep door de armbesturen geens zins ten onrechte wordt gedaan. Al klonk er dus in mijn woorden, Mijnheer de Voor zitter, misschien eenige kritiek door op de werkwijze van de Stadsarmenkamer, ik wil daarom geenszins te kort doen, noch aan den ijver en de juiste opvatting van zijn zeer moeilijke taak van den Directeur van het Armwezen, noch aan de groote offervaardigheid en blijken van burgerzin, waarmede de heeren Voogden van de Stadsarmenkamer hun ondankbare en veel tijd eischende taak vervullen ik breng hun daarvoor van deze plaats gaarne een woord van hulde. Maar toch ben ik met dit college van Voogden niet geheel tevreden; zooeven heb ik trachten aan te toonen, dat de verschil lende confessies er veel belang bij hebben, hoe door de Stadsarmenkamer ten opzichte van de bedeelden hunner gezindten wordt gehandeld, welnu, net is dui delijk, dat de confessies, welke een vrij groote armen zorg hebben, er dan ook belang bij hebben, dat zij ook een vertegenwoordiger hebben in het college van Voogden der Stadsarmenkamer ik zal verder gaan, waar de leden van die verschillende kerkgenootschappen ten slotte weer burgers zijn van deze gemeente, daar mag ik «eggen dat zij recht hebben in dat college ver tegenwoordigd te zijn, en dat het een onrecht is, wan neer zij, zooals de Roomsch-Katholieken, het ten dien aanzien nooit verder kunnen brengen dan een 2e of 3e plaats op de lijst van aanbevolen candidaten. Er is in dat college indertijd plaats gemaakt voor de sociaal democraten, omdat zij dat door hun grooter aantal vrijwel konden afdwingen, m.i. hebben de verschillende kerk genootschappen er uit den aard der zaak veel meer belang bij en ook veel meer recht op in dat college vertegenwoordigd te zijn; ik hoop dat dit inzicht t. z. t. eens gemeengoed mag worden en dat er naar gehandeld wordt. De Voorzitter: Komt er nog veel De heer Westra: Nog een tiental bladzijden heb ik hier liggen. De Voorzitter: Dan is het beter pauze te houden, dan kunt U daarna doorgaan. Te 12.25 uur nam. wordt de vergadering geschorst. Te 1.45 uur nam. wordt de vergadering heropend. De Voorzitter stelt eerst aan de orde de stemming over de avondvergadering van heden avond. Het voorstel tot het houden van een avondvergadering wordt verworpen met 917 stemmen. Bij deze stem ming was niet aanwezig de heer Vromen. Vóór stemmen: de heeren: Visser, Tamminga, Hofstra, I.autenbach, Westerhuis, mevrouw BuismanBlok Wij- biandi, de heeren IJ. de Vries, Westra en Ritmeester. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 20 December 1927. 283 Tegen stemmen: de heeren Dijkstra, Van der Veen, J. de Boer, Botke, Hooiring, M. Molenaar, O. de Vries, Tiemersma, B. Molenaar, H. de Boer, Oosterhoff, J. F'eitsma, Peletier, Feddema, Muller, Blanson Henkemans en W. Fransen. De heer Westra: Nu ik toch eenmaal op dezen weg ben aangeland, Mijnheer de Voorzitter, zal ik overgaan tot een onderwerp dat hier wel eenigszins op aansluit. Het is met eenigen schroom dat ik dit punt ga bespreken, omdat ik overtuigd ben, dat het gewone Hollandsche spreekwoord, dat spreken zilver is, maar zwijgen goud, misschien nog niet voldoende het verschil van beide aangeeft. Toch kunnen er omstandigheden zijn, waarin men aan het mindere de voorkeur geeft boven het meerdere, ik meen dat ik hier aldus ten slotte het beste handel, al verheel ik mij niet, dat ik weinig instemming verwacht van welke zijde ook van dezen Raad. Ik wil namelijk spreken over een m.i. hier bestaande mis rekening van de krachten, welke er in het katholieke volksdeel zijn te vinden en welke te benutten zijn voor de verschillende commissies en voor den dienst der gemeente in zijn geheelen omvang. In het curatorium van het Stedelijk Gymnasium had sedert menschen-heugenis geen katholiek zitting, in de Commissie van Toezicht op het Middelbaar onderwijs evenmin, over Voogden van de Stads-Armenkamer sprak ik zooeven reeds. Wij verlangen geenszins een vaste plaats in deze commis sies, maar wij keuren het evenmin goed. dat wij jaar in jaar uit eenvoudig worden genegeerd, terwijl toch onder ons voldoende menschen van ontwikkeling en met voldoenden burgerzin te vinden zijn om ook hun diensten daar te bewijzen. Ik moet er verder op wijzen, dat terwijl wij, blijkens den uitslag dér verkiezingen, toch 1/9 deel der bevolking uitmaken, onder de vele ambtenaren der gemeente er nog niet een voldoend aantal katholieken gevonden wordt om hen in staat te stellen aan het Georganiseerd Overleg deel te nemen, dat toch slechts een aantal van 6 vraagt; een tijdlang bereikten zij dit aantal, door een sterfgeval veranderde dit evenwel. Bij de bedrijven zijn ook slechts een zeer klein aantal katholieke arbeiders werkzaam ik heb hierover voor vier jaren cijfers verstrekt. Nu zal men mij toevoegen, het is mij reeds toegevoegd, dat bij be noemingen niet op godsdienst wordt gelet; ik ben daar van een groot voorstander, want ik ben overtuigd, dat in dat geval de katholieken hun evenredig aandeel zou den kunnen krijgen. Maar is deze bewering wel juist? Ook niet-katholieken zijn overtuigd dat men hier bij voorkeur geen katholieken benoemt. Een voorbeeld toen eenigen tijd geleden een ambtenaren-vacature be stond en hiervoor o. a. iemand solliciteerde, uit wiens naam en woonplaats gereedelijk kon worden opgemaakt, dat hij vrij zeker katholiek was, toen vroeg een niet- katholiek, hier in de vergadering aanwezig, aan een mijner fractie-genooten Zou U denken dat de Raad dezen katholiek zou slikken? Deze vraag, die op zich zelf niets verkeerds inhield, is een bewijs, dat men ook bij de niet-katholieken van z'n eigen mentaliteit in dit opzicht overtuigd is. Een ander bewijs: toen ik voor vier jaren sprak over het weinige katholiek personeel bij de bedrijven, interrumpeerde men van S. D. A. P.- zijde: Bij de gasfabriek zijn toch vele katholieken, te recht, maar het bewees dat men ook daar, bij de S. D. A. P. n.l., een statistiek van de godsdienstige gezindte der arbeiders aanhoudt. Nu is er echter nog een ander deel van ons gemeen telijk personeel, n.l. de politie, en nu is mij medege deeld, dat bij de politie niet kan gelden, dat er niet gelet wordt op godsdienstige gezindte, want er wordt bij de sollicitatiestukken wel degelijk gevraagd welken gods dienst men belijdt De heer Dijkstra: Als S. D. A. P.-er heb je ook geen kans. De heer Westra: Waarom die vraag gesteld wordt, laat ik in het midden, maar weer moet ik klagen dat, terwijl geregeld katholieken solliciteeren en ook katholieken, welke voor die taak geschikt zijn, al is het natuurlijk niet onmogelijk, dat er wel ooit eens een ongeschikte heeft gesolliciteerd, terwijl er ook regel matig nieuwe krachten worden aangesteld, dat ook hier het aantal katholieken percentsgewijze veel te klein is en dat in de laatste jaren nimmer een van dezen gods dienst is aangesteld De heer Muller: U moet deze rede eens in Limburg houden. De heer Westra Ik zou U hierop willen ant woorden, dat wij hier althans nog niet zoover zijn, dat hier door de niet-katholieken een vereeniging behoeft te worden opgericht, om te ageeren tegen de benoeming van te veel katholieken, zooals in Limburg blijkbaar wel door de katholieken moest geschieden ten aanzien van de vele niet-katholieken die daar benoemd zijn, speciaal in Rijksdienst. Resumeerende spreek ik dus den wensch uit, dat daar, waar het te pas komt, begrepen moge worden en betracht, dat bij benoeming van commissieleden den katholieken recht wedervare; dat bij benoemingen van ambtenaren en werklieden niet op godsdienst gelet worde en dat daardoor de achterstand der katholieken geleidelijk moge verminderen; dat bij de politie, waar, om welke reden dan ook, op godsdienst blijkbaar wel wordt gelet, van deze omstandigheid worde gebruik gemaakt om, zoodra aanvulling noodig is, in de eerste plaats eens te denken aan de katholieke sollicitanten. Thans wensch ik iets te zeggen over de salarissen van het gemeentepersoneel en over salarisherzieningen. Ik wensch in de eerste plaats de aandacht te vestigen op het feit, dat Gedeputeerde Staten er blijkbaar buiten gewoon gewicht aan hechten dat de pensioenkorting tot het hoogste percentage wordt geheven, dat zij boven dien hebben te kennen gegeven, dat sommige categorieën van arbeiders in deze gemeente een loon hebben, dat te ver uitgaat boven de voldoend geacht wordende loonen voor gelijksoortigen arbeid in de vrije bedrijven. Van den anderen kant zijn er verschillende categorieën van ambtenaren, welke hebben geadresseerd om salarisver- hooging, sommige daarvan zijn reeds doorgezonden naar het Georganiseerd Overleg en hebben dus kans op inwilliging van hunne verzoeken, enkele andere ambte naren, hoofden van afdeelingen ter secretarie, worden door Burgemeester en Wethouders zelve te laag gesa larieerd geacht en is ook een herziening van hun salaris aan het Georganiseerd Overleg in handen gegeven. Weer anderen evenwel, met name het politiepersoneel, worden voorloopig naar huis gezonden met de bood schap, dat bij gelegenheid van een algemeene salaris herziening aan hen zal worden gedacht. Dit alles geeft mij aanleiding de vraag te stellen, of niet moet worden overwogen, of thans niet de tijd rijp is om een algeheele salarisherziening van ons personeel ter hand te nemen, waarbij met de al de zooeven be doelde zaken kan worden rekening gehouden, te meer, daar wij thans in een tijd leven, die zich zoodanig heeft gestabiliseerd, dat van groote schommelingen in de levensvoorwaarden niet meer kan worden gesproken, zoodat het gewenscht is thans een regeling der sala rissen te treffen, die, zooal niet ieder kan bevredigen, dan toch althans gelijk recht doet aan allen. Ik ga n.l. van deze gedachte uit, dat indien werkelijk de gemeente niet méér aan salaris kan uitgeven, dan op dit oogen- blik geschiedt, dat het dan niet aangaat, dat b.v. de politie, zooals zij met de stukken in de hand tracht aan te toonen, te kort komt, terwijl anderen voldoende krij gen, sommigen wellicht eerder te veel. Er is geen enkele reden waarom de eene, in dienst der gemeente zijnde, steeds het hoogst mogelijke loon zou moeten behouden,

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1927 | | pagina 9