18 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 31 Januari 1928. de verordening op de toen zittende wethouders mogelijk te maken. Men wilde alleen zekerheid hebben dat de toen zittende wethouders in de termen vielen, ook voor den reeds verstreken tijd, pensioen te genieten. Als spreker ziet wat de heer Beekhuis heeft gezegd als voorzitter der commissie, dan leest hij „De commissie nu heeft zich de vraag gesteld: moet aan eiken wethouder pensioen worden gegeven? Zij heeft gerede neerd: als de wethouder geheel vrijwillig heengaat, is er geen j enkele reden hem te pensionneeren." Welnu, de heer Beekhuis is indertijd vrijwillig heenge gaan. Dan zegt de heer Beekhuis verder „Art. 2 luidt „Het pensioen ten laste van de gemeente wordt verleend aan den wethouder, die ophoudt wethouder te zijn" enz. Dat slaat dus op de wethouders, die wij nu hebben. Er kan I nooit iets anders uit worden gelezen dan dat de verordening ook van toepassing is op de tegenwoordige wethouders, die een eventueel pensioen zullen kunnen krijgen. Hoe groot dat pensioen zal zijn is voor hen, evenals voor de latere wet houders, uit de verordening te lezen." Daarna zegt de heer Van Sloterdijck „Waar nu aan deze verordening terugwerkende kracht moet worden gegeven ten behoeve van de fungeerende wethouders, moet er ook een bepaling worden opgenomen, die dat moge lijk maakt." Later zegt de heer Beekhuis nog „De heer Beekhuis houdt vol, dat het hem voorkomt, dat aanneming van het amendement totaal overbodig is. In art. 5 toch staat: het pensioen bedraagt voor elke maand, gedurende welke de betrekking van wethouder is bekleed, l'-n» deel van het salaris. Als nu een van onze wethouders aftreedt, zal men vragen: hoeveel maanden is hij wethouder geweest, en dan wordt zijn pensioen berekend op zooveel maal 1 240 deel van het salaris. Er kan geen kwestie uit ontstaan. Bovendien is er geen enkel artikel dat tot kwestie te dezen opzichte aanleiding kan geven, en daarom acht spreker aanneming van het amendement overbodig." „De heer Tijsma is het met den heer Beekhuis eens, dat het, waar het zoo uitdrukkelijk door den voorzitter der com missie is verklaard, de bedoeling is de tegenwoordige wet houders in de regeling op te nemen, onnoodig is het amen dement-Van Sloterdijck aan te nemen. Daarover zal dan ook wel geen kwestie ontstaan. Opnemen van de tegenwoordige wethouders is geen terugwerkende kracht verleenen, zooals de heer Van Sloterdijck meent. Dat zou het geval zijn als men den heer Beekhuis als oud-wethouder wilde pension neeren." Uit alles blijkt dat wij hebben op het oogenblik nog drie leden in ons midden, die deze vergadering hebben meegemaakt men er toen niet aan heeft gedacht om de vroegere wethouders te pensionneeren; niet dat men dit vergeten heeft, maar met al die woorden, waarmee telkens weer is gewezen op de „tegenwoordig zittende wethouders", werd absoluut uitgeschakeld elke persoon, die vroeger wethouder was geweest. Als ook de vroe gere wethouders er onder zouden vallen, had men zich over de zittende wethouders niet zoo druk behoeven te maken. Spreker wil ter illustratie nog het volgende, als hij de zaak bij zichzelf vergelijkt, aanhalen. Als hij op het oogenblik, in de positie, waarin hij thans verkeert, be dankt als wethouder, verspeelt hij zijn pensioen over de afgeloopen 4V2 Jaar en c'a' 's ^an z- 00'< onherroe pelijk weg. Want wanneer hij dan b.v. na een jaar weer zou worden verkozen als wethouder en hij zou dan nog een paar jaar blijven, om op 65-jarigen leeftijd wederom te bedanken, dan kreeg hij z. i. over de nu afgeloopen 41/2 jaar geen cent De heer M. Molenaar: Volkomen juist. De heer Fransen (wethouder) Daarom is het volgens den geest en de letter van de verordening, wanneer dit voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt verworpen. Spreker krijgt hier zoo den indruk, dat sommige heeren meenen dat hij bij het door hem genoemde voorbeeld, wanneer hij eventueel aan spraak zou maken op pensioen, die 4/2 jaar daar bij in rekening zou kunnen brengen. Het is mogelijk, maar spreker voor zich zou zeggen wat vrijwillig eenmaal is verspeeld, daar kan men nooit weer recht op laten gelden. Dat geldt ook voor den heer Beekhuis, die im mers zelf heeft gezegd dat, wanneer een wethouder vrij willig aftreedt, hij zijn pensioen over dat tijdvak heeft verloren. Spreker zou dus ook nooit op pensioen over de vroegere jaren aanspraak kunnen maken. Maar af gescheiden daarvan meent spreker dat de verordening zoo is gemaakt, dat men de toen zittende wethouders heeft willen tegemoet komen en de vroegere heeft uit geschakeld en op grond daarvan kan hij zich niet ver eenigen met het voorstel van Burgemeester en Wet houders. De heer Hooiring acht zich, naar aanleiding van de discussies, die hier indertijd over deze zaak zijn ge houden, genoodzaakt, thans ook een enkel woord te spreken. Toen voor de eerste maal dit voorstel aan de orde kwam, behoorde spreker tot hen, die op het stand punt stonden en in de gedachte leefden: laat de heer Beekhuis zelf maar eens aantoonen waarom hij aan de hand van de verordening recht kan doen gelden op het pensioen, dat hij vraagt. Sedert dien heeft spreker echter eenigerï tijd kunnen nadenken over deze zaak en hebben wij van den kant van den heer Beekhuis een vrij uitvoerige verdediging gekregen, nog wel ondersteund door het advies van den rechtsgeleerden raadsman der gemeente, mr. Van Het- tinga Tromp. Toen spreker op zijn eerste standpunt stond, was dat, omdat hij moeilijk kon beoordeelen of hier het tweede lid van art. 4 dan wel art. 5 in toepas sing moest worden gebracht, maar hij staat thans min of meer op het standpunt van hen, die overhellen naar het advies van den rechtsgeleerden raadsman der ge meente, mr. Van Hettinga Tromp. Deze geeft ook een zoodanige lezing van de verschillende stukken, dat de heer Beekhuis recht heeft op het pensioen, dat hij heeft aangevraagd. Bij de discussies is zoo voor en na vooral naar voren gekomen datgene, wat de heer Fransen het laatst heeft aangeroerd, n.l. of iemand, die vroeger wethouder is geweest, die jaren in rekening mag brengen, ja of neen. Bij de beoordeeling daarvan moet men echter één be langrijke factor niet uit het oog verliezen. Spreker be doelt dat, indien b.v. de heer Beekhuis niet meer in een latere periode wethouder was geworden, hij dan ook op het standpunt zou staan dat het absurd zou zijn aan den heer Beekhuis over de jaren, die hij vroeger, voordat de verordening bestond, wethouder is geweest, wél pensioen te verleenen. Maar wij zitten juist met de omstandigheid, dat zoo iemand later weer wethouder wordt en dat geval is niet uitdrukkelijk in de verordening vastgelegd De heer IJ. de Vries: ja, dan hadden wij geen kwestie, als het er maar uitdrukkelijk in stond. De heer Hooiring is het daarmee eens, maar omdat het er niet uitdrukkelijk in staat, hebben wij als leeken te beoordeelen deze zaak, die wij zelf niet kunnen over zien De heer Muller Laat de Rechtbank het dan maar beoordeelen. De heer Hooiring vindt het dan verstandige politiek om, waar wij een rechtsgeleerde aan de gemeente heb ben verbonden, zijn oor dan te luisteren te leggen bij dien rechtsgeleerde. De heer Fransen zegt maar als hij dan vrijwillig afstand doet Spreker kan zich echter ook het geval indenken, dat iemand wel vrijwillig afstand doet, terwijl dit toch eigenlijk niet geheel vrijwillig is, omdat hij wordt gedwongen en het kan in die gevallen, naar spr. bescheiden meening, zijn reden hebben om die jaren wél mee te tellen. Spreker wil eens zoo'n geval noemen. Er kan zich in den Raad een geschil voordoen, tenge volge waarvan de betrokken wethouder zijn portefeuille Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 31 Januari 1928. 19 ter beschikking stelt van den Raad. Hij gaat dan vrij willig heen en verspeelt daardoor zijn recht op pensioen. In dit geval zou spreker echter, wanneer zoo iemand later weer wethouder werd, geneigd zijn, om de vroe gere jaren wél mee te doen tellen. Maar daar staat bij hem tegenover dat, wanneer iemand onder normale om standigheden bedankt en hij later weer wordt verkozen, dit voor spreker wel aanleiding zou zijn om die eerste jaren niet in de berekening voor het pensioen op te nemen. Spreker meent dat men de kwestie moet beoordeelen naar de omstandigheden, waaronder toen de zaak ver keerde. Hij meende dat het indertijd met den heer Beek huis ook een dergelijk geval betrof, waarom hij op het oogenblik van oordeel is, dat de Raad verstandig zal doen met het voorste! van Burgemeester en Wethouders wél te aanvaarden. De Voorzitter zou ook iets namens Burgemeester en Wethouders willen zeggen, doch wil vooraf even memo- feeren den loop van zaken, zooals die den vorigen keer is geweest, opdat ook het publiek weet hoe precies de zaak is geloopen. De heer Beekhuis heeft den vorigen keer een verzoek ingediend om pensioen en nu wil spreker direct opmer ken, dat de heer Molenaar zich vergist, als hij zegt dat de heer Beekhuis daarin de tijdvakken, waarover hij wethouder is geweest, niet noemde; die staan uitdruk kelijk genoemd in het eerste verzoek. Burgemeester en Wethouders hebben die zaak in hun vergadering toen ruim en breed besproken. De heer Fransen was toen ook reeds een tegenstander van het voorstel van Burgemeester en Wethouders hij heeft den eersten keer in de vergadering van Burgemeester en Wethouders ongeveer dezelfde redeneering gehou den, dezelfde artikelen genoemd en dezelfde beschou wingen gegeven als heden in den Raad, maar spreker kan zeggen dat twee leden van het college van Burge meester en Wethouders juist door die aanhalingen en beschouwingen van den heer Fransen een andere mee ning hebben gekregen, van hun oorspronkelijk stand punt zijn bekeerd en van meening zijn geworden, dat beide tijdvakken van den heer Beekhuis volledig in aan merking moeten worden genomen. Burgemeester en Wethouders hebben toen hun voor stel bij den Raad ingediend en waarom hebben zij dat ten slotte gewijzigd Enkel om discussies te voor komen, waarbij misschien persoonlijke zaken aan de orde konden komen. Wij hebben nu wel gemerkt, dat het misschien beter was geweest, wanneer de kwestie maar direct in het openbaar was behandeld, maar dat is nu eenmaal niet het geval geweest. Burgemeester en Wethouders hebben echter alleen destijds hun voorstel veranderd om discussies in het openbaar over dat voor stel te voorkomen, dat is de eenige reden geweest. Burgemeester en Wethouders zijn dus eigenlijk toen en ook later bij hun meening gebleven en zij zijn nog in die meening versterkt door de beide adviezen zooals spreker ze haast zou willen noemen die wij op het oogenblik bij het verzoek ter tafel hebben. Spreker noemt dat „beide" adviezen, want oogen- schijnlijk is het eene een memorie van toelichting bij het verzoek van den heer Beekhuis, maar spreker kan wel mededeelen dat het van een geheel andere rechts geleerde is dan van den heer Beekhuis zelf. Deze heeft speciaal hierover het advies gevraagd van een ander en hij heeft dat bij zijn stuk gevoegd als memorie van toelichting. Het tweede advies is dat van mr. Van Hettinga Tromp. Spreker zou na alle uitvoerige motiveeringen van die beide heeren rechtsgeleerden buiten den heer Beekhuis wel kort kunnen zijn, maar hij wil toch nog even op een paar punten wijzen. Wij krijgen hier dan ongeveer dezelfde discussies als den vorigen keer, maar dan thans in het openbaar. In de eerste plaats is hier dan naar voren gekomen dat men vroeger het geval-Beekhuis heeft genoemd. Ongelukkig staat daar nu toevallig oud-wethouder Beekhuis genoemd, maar spreker wil opmerken, dat toen even goed b.v. oud-wethouder Hijlkema genoemd had kunnen worden. Men heeft toen aan dit geval niet gedacht, daarmee is spreker het volkomen eens. De meerderheid van Burgemeester en Wethouders is het er ook volkomen mee eens dat men destijds aan een geval, dat b.v. de oud-wethouder Hijlkema later nog eens weer wethouder zou kunnen worden, niet heeft gedacht, maar is dat nu een reden om thans te zeggen: nu krijgt gij het niet Burgemeester en Wethouders erkennen dus dat daar niet aan gedacht is. Waar wel aan is gedacht en dat is ook zeer natuurlijk, want als er niet aan was gedacht, zouden zij zelf hun mond wel hebben open gedaan - dat zijn de toen zittende wet houders. Nu zegt de heer Fransen dat op bladz. 138 van de Handelingen van 1914 staat het staat er niet ge spatieerd en het hangt er dus maar van af waarop men de klemtoon legt „Dat slaat dus op de wethouders, die wij nu hebben. Er kan nooit iets anders uit worden gelezen dan dat de veror dening ook van toepassing is op de tegenwoordige wet houders." en nu drukt de heer Fransen daarbij op het woord tegenwoordige. Men kan echter die zinsnede net zoo goed zoo lezen: „dat de verordening ook van toepassing is op de tegenwoordige wethouders", m.a.w. dat dit vanzelfsprekend is. Spreker zou het nu toch zeer on billijk vinden dat voor een toen zittende wethouder, die b.v. 20 dienstjaren heeft vóór de verordening en misschien 1 jaar na de verordening, die 20 jaren ten volle zouden meetellen, terwijl voor een ander, oud- j wethouder, die er misschen een hiaat tusschen heeft j gehad zooals de heer Beekhuis en die misschien ook 20 dienstjaren had vóór de verordening, toen er nog niets was bepaald en daarna nog een jaar, van die oude dienstjaren niets zou meetellen. Alleen op dien grond is er al alle billijkheid in gelegen, dat aan het verzoek van den heer Beekhuis wordt voldaan. Nu een andere kwestie. Men heeft gezegd wat de bedoeling is, maar de bedoeling blijkt uit niets wel heeft men zijn mannetjes, die op dat oogenblik wet houder waren, niet in den steek willen laten en dat blijkt ook uit de verordening. Daarom is ook tegenover het amendement-Van Sloterdijck gezegd: dat behoeven wij niet te bepalen, het spreekt vanzelf dat de verorde ning ook van toepassing is op de zittende wethouders De heer Fransen (wethouder)En op de volgende. De Voorzitter en natuurlijk op de volgende. Nu is de kwestie deze spreker zal verder niet dieper op de discussie ingaan dat hier den geheelen tijd is gezegd dat er op deze wijze aan de verordening terugwerkende kracht wordt verleend. Spreker gelooft echter dat in het paars getypte stuk, dat als memorie van toelichting bij het verzoek van den heer Beekhuis heeft gelegen, uitdrukkelijk en glashelder wordt aan getoond dat het verleenen van pensioen aan den heer Beekhuis over het tijdvak voor de verordening niet is het toekennen van terugwerkende kracht aan de ver ordening. De heer Fransen gebruikt nu de woorden, die indertijd zijn gesproken: „Dat zou het geval zijn, als men den heer Beekhuis als oud-wethouder wilde pensionneeren". Dat zijn de woorden, die de heer Tijsma heeft gebezigd, maar wat beteekende dat toen? Wanneer men, zonder dat de heer Beekhuis weer wet houder werd, hem pensioen zou willen geven en de verordening ook op hem van toepassing zou willen verklaren, dan was dat terugwerkende kracht, maar nu is het dat naar sprekers oordeel niet De heer Muller: En nu het vrijwillig bedanken.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1928 | | pagina 7