130 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 5 Juni 1928. markten in den herfst en om de 2 of 3 markten in het voorjaar, maar dat het draait om de geheele verbetering over het geheele jaar. Dat beteekent dan echter een verandering van motieven; deze worden nu anders ge steld dan voor 6 weken, want toen was de motiveering dat in die vergadering het besluit moest vallen, opdat men nog voor de herfstdrukte klaar zou kunnen zijn. Nu zegt de Voorzitter dat de bezwaren daaromtrent zijn weggenomen, omdat men den Zuidersingel er lijdelijk bij neemt. Die bezwaren vallen dan weg, maar het an dere bezwaar blijft toch, dat alleen is onderhandeld met die eene firma, die meerdere vrijheden krijgt dan de andere firma's ten opzichte van de voorwaarden, waar onder zij hebben ingeschreven. Er komt nog iets bij, omdat uit dit voorstel niet blijkt, wie deze 31.000.te verwerken krijgt; of dat bedrag zal worden gevoegd bij bestek 1 en II of dat het geheel behoort bij bestek lil De Voorzitter: Mag ik er U opmerkzaam op maken, dat thans alleen het voorstel tot uitstel in behandeling is? Als U dergelijke inlichtingen wenscht, moet het punt niet worden aangehouden en dan kan de heer Fransen ook het woord krijgen ter beantwoording, maar als de Raad aanstonds besluit het voorstel van Burgemeester en Wethouders aan te houden, kunnen dergelijke opmer kingen beter buiten bespreking blijven. De heer IJ. de Vries vervolgt, dat hij nog steeds spreekt over uitstel. Het is, aldus spreker, alleen een motiveering van ons, dat niet bekend is of dat bedrag van 31.000.behoort bij perceel 1 en II of bij perceel III. Misschien dat die 31.000.wel behoort bij be stek 111. Al die motieven hebben ons geleid tot het voor stel, om de zaak uit te stellen en deze vandaag niet te behandelen, opdat Burgemeester en Wethouders over een of twee maanden met een meer precies voorstel zullen komen en met een geheel nieuw bestek, waarbij de zaak geheel in massa opnieuw zal worden aanbe steed. De zaak maakt op mij den indruk, dat hier aan een bepaalde firma bepaalde concessies worden ver leend. De heer O. F. de Vries (wethouder) wil opmerken, dat, als het voorstel tot uitstel zoo in stemming komt, men in den Raad geen zuivere stemming krijgt. Daarom vindt hij het beter dat eerst de geheele zaak wordt be sproken en dat dan het voorstel-Feddema in stemming komt. De heer Feddema had in de eerste plaats bezwaar tegen uitvoering gedurende de drukke kalvermarkt en dat bezwaar is van dezen kant opgeheven De heer Ij. de Vries: Dat wisten wij voor 6 weken niet. De heer O. F. de Vries (wethouder): Dat wisten wij ook niet, maar de zaak is nu besproken met den vee- artsenijkundigen dienst en die besprekingen hebben pas zeer kort geleden plaats gehad. Toen zijn van den kant van den heer Tenhaeff bepaalde concessies verleend en daarmee verviel dat bezwaar. Nu zijn hier verschillende raadsleden, die tegen dit voorstel zijn en die daarom zullen stemmen voor het voorstel tot uitstel, een ander deel is het eens met het idee van den heer Tamminga, is dus tegen het geheele plan en is dus daarom voor uitstel en nog een ander deel vertrouwt niet dat men met de nu voorgestelde som toe zal kunnen en zal daarom stemmen voor het voorstel tot uitstel. Daarom vindt spreker het beter eerst de geheele zaak te bespreken en daarna te stemmen over het voorstel-Feddema. De heer IJ. de Vries: Het is mogelijk dat, als wij een toelichting hebben omtrent de bezwaren, die in ons leven, wij heel gewoon zeggen: wij trekken ons voorstel in. De heer Fransen: Daar geloof ik niets van. De Voorzitter: Als de heer Feddema eerst zijn voorstel zou willen aanhouden, dan zouden Burgemeester en Wethouders eerst kunnen antwoorden. Dus, trekt de heer Feddema tijdelijk zijn voorstel in want daar komt het op neer dan kan dat, maar ik vind het te gek, om eerst de heele zaak te laten behandelen en dan aan het einde te laten stemmen over een voorstel tot aanhouding. De heeren hebben een voorstel tot uitstel ingediend, zonder dat zij eigenlijk nog iets weten; de wethouder heeft nog niet eens het woord gehad om het voorstel van Burgemeester en Wethouders te verdedi gen. Daar staat tegenover dat, indien zij daarmee had den gewacht tot na de verdediging van het voorstel en zij zouden dan ineenen dat er iets niet in den haak is, dat er iets verkeerd is gebeurd, dat zij verkeerd zijn in gelicht of dat zij niets willen hebben, zij dan aan het eind toch een voorstel tot uitstel konden doen. Nu be gint men echter met een voorstel tot uitstel; dit heeft den voorrang en wanneer het wordt aangenomen, be hoeft men niet meer te spreken over de principiëele kwestie; dat is dan verloren tijd voor den Raad. Als de heer Feddema dus zegt: ik trek tijdelijk mijn voorstel in om dat al of niet aan het eind weer in te dienen, staan wij op zuiver terrein. De heer Feddema: Er staat in mijn voorstel alleen, dat ik voorstel om een andere besteding te houden, er staat in dat in den tusschentijd de directeur en de markt meester gelegenheid zullen krijgen om de zaak ook verder te onderzoeken, om te weten of er ook meer moet gebeuren en om te komen tot een vaste som en er staat in dat, als het moet, dit desnoods met uitstel van het werk gepaard kan gaan. Maar er staat niet in dat ik voorstel om de zaak uit te stellen; dat kan de Raad wel in 't hoofd hebben, maar dat is dan door de discussies hier gekomen. Mijn bedoeling is, dat ik was voor ver betering van de veemarkt en ik ben daar nóg voor; mis schien zal ik aanstonds ook wel voor deze verhooging stemmen, maar ik wensch, dat er een aanbesteding zal worden gehouden ,die door den beugel kan. Ik meende dat deze dat niet kon, maar als de wethouder mij kan bewijzen, dat zij wèl door den beugel kan De heer Fransen (wethouder): Die gelegenheid is er niet geweest. De heer Feddema: Neen, daar is geen gelegenheid voor gegeven. De Voorzitter: Ik heb Uw voorstel voorgelezen en toen meende ik dat er misschien hetzelfde uit te lezen was, zooals U het nu bedoelt. Ik heb toen aan de onder teekenaars gevraagd: bedoelt U om de zaak heelemaal uit te stellen en toen heeft de heer IJ. de Vries, die toch het voorstel ook mede heeft onderteekend, ,,ja" gezegd. Als nu de eene voorsteller zoo zegt en de andere zegt zoo, zou ik zeggen overleg dan eerder met elkaar. Dus, de echte voorsteller wil dus niet uitstel, maar alleen een nieuwe aanbesteding. De heer Feddema: Het is ten slotte een voorstel van mij. Had U mij dan gevraagd: wat bedoelt U er mee De heer De Vries steunt mijn voorstel alleen. De Voorzitter: U moet mij niet kwalijk nemen, maar als men zoo'n voorstel ontvangt, denkt men toch dat de voorstellers beide dezelfde bedoeling hebben Ik zou nu den Raad toch eigenlijk willen voorstellen om eerst de verdediging van den kant van Burgemeester Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 5 Juni 1928. 131 en Wethouders te hooren en als men het daar dan niet mee eens is, kan men dadelijk een voorstel tot uitstel I doen. Als men er dus prijs op stelt die verdediging eerst te hooren ik ben van meening, dat dit beter is willen Burgemeester en Wethouders graag eerst het voorstel verdedigen de wethouder is volkomen bereid alle noodige inlichtingen te geven en misschien kunnen dan verschillende misverstanden uit den weg worden geruimd. Er zijn hier toch enkele uitdrukkingen gebruikt, waarbij men geen recht van spreken had; er is gezegd dat het met deze aanbesteding niet in den haak was, maar dergelijke woorden had men niet mogen gebruiken. Daarom zou ik eerst den wethouder eens willen laten uitspreken. De heer Fransen (wethouder) wil eerst den heer Feddema antwoorden. Deze heeft gezegd dat hij niet het voorstel om uitstel, dat hij heeft gedaan, wil terug nemen, maar hij stelt voor de zaak aan te houden voor een geheel nieuwe aanbesteding met een vast cijfer, waarover wij dan later zullen moeten besluiten. Maar wat geeft dan de heele verdediging van de tafel van Burgemeester en Wethouders, als er toch weer een nieuwe aanbesteding zal worden gehouden, wat geeft het dan als spreker alle cijfers al noemt Spreker voelt er heelemaal niets voor om op deze wijze eerst een verdediging te geven van het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Wat beteekent dat dan Dan heeft men cijfers, waar wij op aan kunnen, zegt men, maar die cijfers krijgen wij nooit. Wij zullen nooit een aanbesteding kunnen houden waar wij heelemaal op aan kunnen wat het eindcijfer betreft, dat weet elke architect en ieder, die met aanbestedingen op de hoogte is. Want een begrooting is een taxatie en wanneer bij een zelfde werk, zooals dit, de kosten worden berekend met een verschil van bijna 30.000.tusschen den hoogsten en den laagsten inschrijver, wie is dan de ware De begrooting De hoogste De laagste Of de middelste Men is nooit zeker dat men het kant en klaar weet voor de begrooting en die zekerheid geven Burgemeester en Wethouders ook niet, kunnen die niet geven. Een begrooting kan zoo serieus mogelijk worden opgemaakt, maar het blijft altijd mogelijk dat wordt ingeschreven voor 20 tot 50 boven het geraamde bedrag. De meeste architecten zullen dat wel met spreker eens zijn en men kan het dagelijks in de krant zien als men daarin de lijst van aanbestedingen ziet. Een begrooting is alleen een cijfer ter inlichting en bij de besteding blijkt dat het bedrag zooveel hooger of lager komt. Men moet nu niet zeggen dat de zaak niet goed is voorbereid, dat heeft hier niets mee uit te staan, maar enkel dat de berekenaar zich op een wat al te zuinig standpunt heeft gesteld, wat al te zuinig zijn berekening heeft opgemaakt en dit staat geheel buiten de „voorbereiding". Daarom, als de heer Feddema zijn voorstel handhaaft, om opnieuw een publieke aanbesteding te houden op een nieuw bestek, dan voelt spreker er niets voor om het voorstel van Burgemeester en Wethouders eerst nog te verdedigen. De Voorzitter meent, dat de heele zaak wordt ge coupeerd, als de Raad het crediet niet wil toestaan. Dat weten Burgemeester en Wethouders ook nog niet. Zij zouden hier kunnen verdedigen dat Burgemeester en Wethouders misschien toch wel juist hebben gehandeld, maar zij moeten toch eerst weten of de Raad het crediet wel wil verleenen en men kan zich daarbij op deze cijfers baseeren. Dan kan daarna het voorstel-Feddema in bespreking komen omtrent een nieuwe besteding, maar spreker zou dus eerst verder willen werken op deze vraag: wil de Raad het crediet verhoogen, ja of neen. Het blijkt ook wel uit het voorstel van Burgemeester en Wethouders men zegt dat het voorstel niet erg duidelijk is dat Burgemeester en Wethouders spoeds halve hebben overgelegd het schrijven van den directeur van Gemeentewerken aan Burgemeester en Wethouders en niet aan den Raad. Als de directeur van Gemeente werken een brief had moeten schrijven met inlichtingen aan den Raad, zou die brief zeer zeker anders zijn ge schreven en zou de zaak meer en uitgebreider zijn toe gelicht. Het was nu echter alleen een brief aan het college, dat na besprekingen met de zaak op de hoogte was, het was meer een bevestiging van een onderhoud met den directeur. Burgemeester en Wethouders meenden nu, dien brief spoedshalve te moeten overleggen, niet omdat men vóór de kalvermarkt met het werk klaar wilde zijn, maar omdat de termijn van aanbesteding verloopt. De inschrijvers staan voor een maand, maar die is binnen eenigen tijd om en dan zou er dus een extra vergadering van den Raad moeten worden ge houden, anders zou de termijn verloopen. Daarom hebben Burgemeester en Wethouders gezegd: het gaat wel een beetje hard en vlug, maar wij zullen toch trachten de zaak nog in deze vergadering te brengen, want anders moeten wij daarvoor nog een extra vergadering houden, of wij laten den termijn van aanbesteding verloopen. Spreker zou nu zeggen: de eerste kwestie is deze, of men het crediet wil verhoogen. Wil de Raad dat niet, dan scheiden we er mee uit en dan komt er van de heele verdieping niets. Vindt de Raad het echter goed, dan kunnen wij daarna over de aanbesteding gaan praten en uitmaken of wij het verhoogde crediet op deze wijze zullen besteden of op een andere manier. Spreker gelooft dat dit de eenige weg is, om hier uit te komen. De heer Oosterhoff heeft toch het gevoel, dat de schuld van deze verwarring is te wijten aan de wijze, waarop deze zaak in behandeling is gebracht. Splitsing van dit voorstel is voor zijn gevoel onmogelijk wij zouden dan moeten stemmen, zonder de motieven te kennen, die uitstel van deze zaak onnoodig maken. Vraagt men of dit wenschelijk is of onnoodig, dan kunnen niet de motieven buiten bespreking blijven. Als die motieven dus in bespreking waren gebracht, dan was het gevolg geweest, dat de geheele zaak meteen in be handeling was gekomen. Bovendien heeft spreker het gevoel dat op deze wijze de hoofdzaak, waar het in dit geval om gaat, n.l. het weer moeten voteeren van een verhoogd crediet, op den achtergrond geraakt. Door verschillende heeren is reeds te kennen gegeven, dat men genoeg krijgt van de wijze, waarop hier de voorstellen worden ingediend. Ook bij de begrooting is daar herhaalde malen over geklaagd I en toen is er van de tafel van Burgemeester en Wet houders gevraagd: kom eens met voorbeelden. Nu heeft zich den laatsten tijd tot twee maal toe het feit voorge daan, dat het college kwam met voorstellen, waarbij bleek dat het indertijd toegestane crediet onvoldoende was. Bij de Reiniging hebben wij dat twee maal gehad; eerst werd de verzekering geven dat, als de zaak zoo werd aangenomen, de exploitatiekosten zoo en zoo zouden zijn, maar daarna is men voortdurend met voor stellen omtrent aanvullende credieten gekomen. Het zelfde vreezen wij nu weer bij dit voorstel 6 weken geleden is het oorspronkelijk voorstel ingediend en dacht de Raad dat men nu hiermede klaar was en thans wordt hiervoor weer een aanvullend crediet gevraagd. Nu zegt de wethouder: wij konden dit niet weten voor dien tijd. Spreker gelooft anders den wethouder op zijn woord, maar in dit geval niet; het college had dit be- hooren te weten. De Raad heeft dan ook volkomen ge lijk, wanneer hij zegt: het moet nu eens uit wezen, wij willen in elk geval weten het bedrag, waarmee wij er af zijn. Spreker weet wel, dat er bij uitvoering van het werk natuurlijk tegenvallers kunnen komen, maar daar is het hier nog niet aan toe. Het is hier een kwestie, dat de begrooting thans blijkt niet te deugen en spreker meent dat men met de opmerkingen van verschillende corpo-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1928 | | pagina 10