132 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 5 Juni 1928. raties en personen vooraf wel degelijk rekening had kunnen houden. De verschillende dingen, die hier nu zijn meegedeeld en de kwestie van de haast zijn bijko mende zaken, maar de hoofdzaak, n.l. dat het college telkens komt met aanvullende credieten, waardoor men straks geheel den weg kwijt raakt in de zaak, moet daar door niet op den achtergrond geraken. De heer Van der Veen merkt op, dat op het oogenblik aan de orde is een verhooging van het crediet van de veemarkt. Nu mag het waar zijn, zooals door verschil lende sprekers is gezegd, dat er dingen zijn gebeurd, die niet prettig zijn te ervaren, maar om nu eigenlijk dat te gebruiken als een wapen om zich te wreken over din gen, die men vroeger niet aangenaam heeft gevonden, vindt spreker in dit opzicht niet juist. Hij is het er mee eens, dat over dit voorstel en over de afwikkeling van de besteding nog gesproken dient te worden, maar de Raad heeft indertijd het besluit genomen om het voorstel omtrent de veemarkt uit te voeren en als men nu op het aannemen van dat voorstel terug zou komen, omdat het crediet met 25.000.moet worden verhoogd, vindt spreker eigenlijk, dat de Raad dan een besluit zou nemen dat zijner onwaardig is. Er is den vorigen keer van een van de leden een voorstel gekomen tot aanhouding, maar de meerderheid van den Raad heeft toen besloten het voorstel van Burgemeester en Wethouders uit te voeren; wij moeten er dus rekening mee houden dat dit besluit toen is genomen met een goed inzicht en na een behoorlijk oordeel. Speker is van meening dat wij ons over de verdere dingen, die er niet rechtstreeks mee in verband staan, hebben uit te spreken, nadat het crediet is toegestaan en als daarover stemming is gehcuden, dan kan het door den heer Feddema ingediende voorstel en de kwestie waar ook de heer Molenaar naar heeft gevraagd, verder in bespreking komen, n.l. dat het bij de eigenlijke beste ding wel wat anders had kunnen gaan, dan op de wijze, waarop dit nu is gegaan, dat niet met de andere Bredasche firma in overleg is getreden en dat, wanneer de andere inschrijvers dergelijke feiten hadden gekend en als ook voor hen de termijn was verlengd, zij ook lager zouden hebben ingeschreven en men daardoor misschien een ander besluit had kunnen nemen. Maar spreker meent dat het niet aangaat om op het oogenblik het eigenlijke Raadsbesluit weer te niet te doen. De heer Dijkstra zou willen voorstellen tot stemming over de verhooging van het crediet over te gaan. Er is hier toch niets nieuws gezegd. Als die verhooging wordt verworpen, is het afgeloopen en als zij wordt aangenomen, kan men daarna over de wijze van beste ding spreken. Het gaat hier thans niet over het reeds aangenomen voorstel, maar over de verhooging van het crediet en daarom zou spreker tot stemming willen over gaan. De heer Visser zou eigenlijk niets willen: hij bedoelt, dat hij niet direct zou willen stemmen, noch over het eene, noch over het andere voorstel, noch over het voor ste! van den heer Feddema, noch over de kwestie, waar over de heer Dijkstra wil stemmen. Spreker zou eerst graag volledige inlichtingen willen hebben. Waar de heer Feddema zegt, dat het zwaartepunt van zijn voor stel is gelegen in het houden van een nieuwe aanbe steding, daar had hij ook kunnen komen met een voor stel tot het houden van een nieuwe aanbesteding en daar zou dan noodzakelijk uitstel uit moeten volgen. Spreker had van den heer Feddema een breedere motiveering verwacht, waarom deze een nieuwe aanbesteding wil. Veronderstel dat daarbij alle inschrijvers voor gunstiger condities worden geplaatst, met gemakkelijker en aan nemelijker voorwaarden en een langeren termijn, dan zal men daardoor een belangrijk bedrag kunnen bespa ren, dan zal tot een belangrijk lager bedrag worden in geschreven. Als dat het gevai is, zullen wij misschien niet eens het crediet behoeven te verhoogen. Men stelt nu voor het crediet te verhoogen en dan te stemmen over het houden van een nieuwe aanbesteding, maar spreker zou alles willen laten rusten tot wij zijn ingelicht. Daarom zou spreker zeggen dat de betrokken wethou der thans eerst den geheelen gang van zaken moet mee- deelen; dan kunnen wij beter ons oordeel bepalen dan wanneer wij nu moeten stemmen. De heer H. de Boer (wethouder): Het verwondert mij niet, dat wij als Raad eenigen tijd noodig hebben om werkelijk te spreken over de kwestie, waarover aan stonds gesproken moet worden. Dat behoeft ook niemand te verwonderen, omdat, zooals het college van Burge meester en Wethouders is geschrokken over het feit dat het nog een crediet had aan te vragen, het vanzelf spreekt dat ook de Raad daarvan is geschrokken. Dat zelfde wat wij al even in het college hebben moeten doormaken, heeft op dit oogenblik de Raad moeten doormaken en de houding van den Raad is dus psycho logisch volkomen te verklaren. Maar wat niet te verklaren is, dat is d.' wijze, waarop de leider van de Vrijheidsbondsche fractie heeft ge meend iets in het midden te moeten brengen, wat de atmosfeer zal bederven bij de besprekingen, die wij over deze kwestie houden. Als de heer Oosterhoff scherp is, kan ik het ook zijn. Ik beluisterde in de woorden van den heer Oosterhoff diens groote spijt, dat er geen Vrijheidsbondsche wet houder achter de tafel van het college van Burgemeester en Wethouders zit. Daar ben ik niet mee begonnen, maar daar begint de heer Oosterhoff mee; het loopt de spuigaten uit, om bij deze kwestie aan te halen, alsof het college van Burgemeester en Wethouders zou komen met voorstellen, die niet voldoende zijn voorbereid. Dan moet de heer Oosterhoff, omdat dit ten slotte iets is, dat ook naar buiten treedt, aanstonds maar komen - aan zijn in de lucht redeneerderij hebben wij niets met bepaalde feiten. Tot nog toe is het hem gelukt iets te noemen met betrekking tot de Reiniging, maar in- tusschen heeft de heer Oosterhoff wel tijd gehad om andere feiten te zoeken en die zullen wij dan stuk voor stuk onder de oogen moeten zien. Wat is nu de kwestie, waar het hier om draait Is dit een kwestie van het college van Burgemeester en Wethouders? Noem dan het feit, zooals het is en dan spijt dat ons en dan spijt dat U en dat spijt ook den directeur van Gemeentewerken, den heer Maas, onge twijfeld, en wij zullen allen moeten beseffen, dat dit èn voor ons, maar in de eerste plaats voor hèm, een groote teleurstelling is. Maar dan moet men ons niet die teleur stelling wijten; ook wij hebben dat doorgemaakt, toen deze zaak tot ons kwam. Of zou men van ons hebben verlangd, dat wij hadden gezegd als men het nu pre cies wil weten dat de directeur van Gemeentewerken een beetje te vlug over de berekening van het vraagstuk is heengeloopen? Zeer zeker had hij misschien de zaak een klein beetje meer serieus onder de oogen kunnen zien; we kunnen er wel om heen draaien, maar zóó zit de zaak. Maar omdat dit niet is genoemd, moet men niet doen, alsof het college van Burgemeester en Wet houders iets heeft gedaan, dat beter ongedaan had kunnen blijven. Het college van Burgemeester en Wethouders heeft nu de zaak hier gebracht en het heeft gemeend de zaak is, zooals den vorigen keer. Ten slotte is dit toch niet zoo'n wereldschokkend feit. En datgene, wat ik zoopas heb genoemd, beteekent ook niet, dat de direc teur van Gemeentewerken zich aan een fout heeft schul dig gemaakt, maar dat hij misschien een klein beetje te vlug over de eerste berekening is heengeloopen. Dat is een les, ook voor den directeur van Gemeentewerken, maar wij zullen die toch niet op ons hebben toe te pas sen. De woorden, die de heer Oosterhoff zoopas heeft Verslag van de handelingen van den g< oesproken, had hij dus in dezen moeten richten tot den directeur van Gemeentewerken ik zeg niet, dat die woorden juist waren en dat het in dit stadium noodig was zulke scherpe uitdrukkingen te bezigen, maar de lieer Oosterhoff had dat in elk geval niet tot Burge meester en Wethouders moeten doen. Wat is nu de kwestie, moet de veemarkt worden ver beterd of niet? Men zegt van ja. Dat is den vorigen keer aangenomen en nu is het college van Burgemeester en Wethouders ook overvallen door de mededeeling, dat er nog zooveel duizend bij moet. Dat spijt ook ons, zeer zeker, en ook den Raad, maar de heer Van der Veen heeft ook gelijk, dat wij het nu niet óm die 25.000. moeten laten overgaan. Dit is voor allen een teleurstelling geweest, het is zeer zeker voor ieder onaangenaam geweest. Ik zou echter dit willen zeggen dat, als men meent dat de vee markt op die manier moet worden verbeterd, wij dat dan niet moeten laten afstuiten op het feit, dat wij daar 25 mille meer voor noodig hebben, al hadden wij allen liefst dat dit niet het geval was. Ik sluit mij verder aan bij degenen, die hebben ge zegd, dat wij dan misschien zouden kunnen spreken of ei nog een nieuwe aanbesteding noodig is of niet. Of die noodig is, daar bemoei ik mij niet mee; daar zal de wethouder van Openbare Werken zich wel over uit spreken. Maar een vaststaand feit is dat met het be drag, dat den vorigen keer is toegestaan, de veemarkt niet kan worden verbeterd. Dat kan niet en wij moeten dit dus accepteeren. Het gaat hier thans alleen over de vraag of de Raad dat feit accepteert of niet. Wij als Burgemeester en Wethouders hebben gemeend het wèl te moeten accepteeren, op grond van de uitspraak van den Raad, die deze verbetering wilde. Nu komt daar een zeker bedrag bij en dat is zeer zeker onaangenaam, maar het college van Burgemeester en Wethouders kan daar op het oogenblik niets aan veranderen en het gaat niet aan en daarom heb ik het woord gevraagd om den indruk te vestigen naar buiten, alsof er ook maar één woord waar zou zijn van hetgeen de heer Oosterhoff in grooten overmoed heeft meenen te moeten uitspreken. De heer Feddema meent zich goed te herinneren de woorden, die hij heeft gesproken. Hij heeft gezegd, dat hij niet zou spreken over de tekortkoming, die is ge schied, hoewel hij dat wel had kunnen doen en dan zou misschien de wethouder, die de cijfers ook heeft gezien, toch wel moeten toestemmen, dat daar dingen bij zijn, die niet heelemaal goed, althans wat eigenaardig zijn. Als een architect dat zoo deed, zou hij daarover wat te hooren krijgen. Spreker is het er echter volkomen mee eens dat elke architect fouten maakt; de directeur zal dat dus ook doen en spreker is het er dus heelemaal en volkomen mee eens dat dit niet alleen den directeur maar elk kan overkomen. Er had alleen over de ver hooging moeten worden gesproken en gestemd. Spreker staat niet tegenover het veemarktplan, maar alles is hier door de discussies gekomen. Spreker heeft alleen bedoeld recht te doen tegenover de inschrijvers. Aan de inschrijvers is gevraagd om, buiten het project van den directeur, ook zelf een project in te dienen, de menschen hebben daarvoor moeite en kosten gehad, ten slotte is gebleken dat het project van den directeur het beste was, maar de inschrijvers hebben toch allen kosten moeten maken en nu aan het eind wordt er maar zoo over twee firma's heengestapt en wordt de derde genomen. Dat is sprekers bedoeling geweest. Wat de verhooging zelf betreft, daar zal spreker ook voor wezen, en hij wil nu zijn voorstel wel intrekken, als dat kan dienen tot opheffing van een misverstand. Zijn bedoeling was ook niet om de verbetering uit te stellen tot het volgend jaar, hij heeft alleen gezegd als het moet. Spreker meent dat alleen uit zijn voorstel van Leeuwarden van Dinsdag 5 Juni 1928. 133 kon worden gelezen dat hij een nieuwe aanbesteding wenschte. Het voorstel van de heeren Feddema en Ij. de Vries is ingetrokken. De heer Vromen heeft het voorstel van den heer Feddema wèl begrepen als een voorstel tot uitstel en als de heer Feddema dat intrekt, zal spreker zoo vrij zijn om zelfstandig het voorstel te doen om de zaak te renvoyeeren naar Burgemeester en Wethouders ter nader onderzoek. Daar is, dunkt hem, voldoende reden voor. Er is van de zijde van het college over psychologische verschijnselen gesproken, de Voorzitter heeft gezegd dat op deze wijze de lust er uit gaat bij het college en een ander lid van het college heeft een zeer groote psychologische rede opgezet, maar spreker is van meening dat men ook met de psychologie van den Raad rekening moet houden. Wat is er nu gebeurd Toen het oorspronkelijke voorstel werd behandeld, zijn er van verschillende zijden uit den Raad stemmen opgegaan om niet overhaast te werk te gaan, maar de zaak nog even in beraad te houden, omdat men ernstig bezwaar zag, zich niet geheel bevredigd gevoelde of omdat men meer voorbereiding wenschte. En alleen op grond, dat er haast bij het werk was, heeft men gemeend niet de noodige eerbied te moeten betoonen aan een verzoek om de zaak uit te stellen, waarvoor alleen ernstige motieven zijn gebruikt, maar heeft men dit voorstel afgestemd Dat bezwaar, dat er toen was tegen uitstel, is thans door het toestaan van een langeren tijd voor de uit voering en op andere wijze ondervangen. Dat was iets, wat de meerderheid van den Raad toen niet wist en Burgemeester en Wethouders ook niet. Nu komt de zaak- in dezen zin opnieuw aan de orde, dat het college daar voor een aanvullend crediet vraagt. Uit de motiveering van het college bleek ook wel degelijk, dat men vroeg een partieele verbetering, die zooveel kostte; een ver betering voor 20 of 25 jaar zou zooveel moeten kosten en voor een algeheele verbetering zijn geen cijfers genoemd. Wat is nu logischer, waar het haastmotief is ver vallen, dan dat men den Raad gelegenheid geeft om a tête reposée de zaak nog eens te bekijken en dat ook Burgemeester en Wethouders a tête reposée de zaak nog eens bekijken. Nu zegt de wethouder wel: er komt niets meer bij, of er moeten bij de uitvoering tegenvallers komen, maar als wij nu van de zijde van den Voorzitter hooren, dat er geen tijd meer was om dit voorstel behoorlijk op de agenda te brengen en men dus heeft gemeend het als spoedstuk te moeten aanbrengen, dat er geen tijd meer was om een behoorlijk voorstel aan den Raad te maken en men daarom aan den brief van Burgemeester en Wethouders alleen als aanhangsel maar het schrijven van den directeur heeft gevoegd, dan moet men het spreker niet euvel duiden, wanneer hij zegt, dat de Raadsleden den indruk krijgen dat deze spoed van de zijde van Burgemeester en Wethouders niet noodig, niet gewettigd en niet gewenscht is en dat die het gevaar in zich bergt dat later kan blijken dat die spoed te haastig is geweest en dal er weer nawerk komt, doordat de zaak niet rustig genoeg is behandeld. Spreker wil daarom zelfstandig het voorstel doen om de zaak ter nader onderzoek te renvoyeeren naar Bur gemeester en Wethouders en hij hoopt niet dat het college daardoor den moed en de lust zal verliezen. Spreker doet dat voorstel niet, omdat hij uitbreiding niet noodig acht, want er moet wel degelijk verbetering komen, maar opdat de Raad, die toch ten slotte de ver antwoording draagt, volkomen gerust kan zijn en opdat wij bij de voorbereiding zullen weten op welken grond de zaak steunt en op welken grond een bepaald plan

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1928 | | pagina 11