116 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 5 Juni 1928. Een viertal huurders van gemeentewoningen is in gebreke gebleven de achterstallige huurpenningen te voldoen, waarom hun de huur bij deurwaardersexploten van 17 Maart 1928 is opgezegd. Aan deze sommatie's is geen gevolg gegeven, zoodat een rechtsvordering tot ontruiming der woningen en betaling van de achterstallige huurschuld tegen de nala tige huurders zal moeten worden ingesteld. Onder overlegging van het advies van den rechtsge leerden raadsman der gemeente geven wij U derhalve in overweging te besluiten tegen T. C. O. de Groot, Poppeweg no. 23, J. W. van Dijk, Poppeweg no. 33, H. Nijdam, Weerklank, Krimp no. 7, M. Bosnia, van Blomstraat no. 32, een rechtsvordering in te stellen, zoo noodig ook in hooger beroep en cassatie, tot ontruiming en betaling van de achterstallige huur van de genoemde woningen. De beraadslagingen worden geopend. De heer Vromen zou een enkele vraag willen stellen. Dit de stukken is hem gebleken, dat deze menschen 17 Maart zijn gedagvaard en dat na dien tijd wel is waar door een enkele een zeer onbelangrijke maar toch door anderen een niet geheel onbelangrijke afbetaling op den achterstand heeft plaats gehad. Is er van de zijde van de gemeente thans nog voldoende reden om toch deze rechtsvordering door te zetten of is er reden in verband met den goeden wil, die in elk geval 3 van de 4 hebben getoond, om toch nog clement te zijn en hun de gele genheid te geven geheel af te betalen? Spreker krijgt den indruk dat de gemeente hier misschien wat al te kras gaat optreden. Mogelijk echter dat die indruk on juist is en daarom is het dat hij deze vraag stelt. perceeltjes grond, is het wenschelijk de daarop rustende hypothecaire inschrijvingen te doen doorhalen. Wij geven U derhalve in overweging te besluiten Burgemeester en Wethouders te machtigen om na mens de gemeente Leeuwarden onder afstanddoening van het recht van hypotheek, in de hypothecaire in schrijvingen ten voordeele van de gemeente Leeuwarden en ten laste van de woningbouwvereeniging „Beter Wonen", aldaar, genomen ten kantore van den Bewaar der der Hypotheken en van het Kadaster te Leeuwarden, den 16den Januari 1923, in deel 314, no. 81 en den 4den December 1926, in deel 367, no. 114, de doorha ling te bevorderen van de bij acte, den 11 den Februari 1928 voor den notaris N. Ottema, te Leeuwarden, ver leden, aan de gemeente Leeuwarden in eigendom over gegane twee perceeltjes grond, ter gezamenlijke grootte van ongeveer 260 M2., destijds deel uitmakende van het kadastrale perceel, gemeente Leeuwarden, Sectie G no. 12443, zullende de inschrijvingen overigens van volle kracht en waarde blijven. 8. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot verhuring van grond aan het Vliet aan D. Bosman. Dit voorstel luidt als volgt Van D. Bosman, alhier, ontvingen wij het verzoek te bevorderen, dat hem in huur wordt afgestaan een perceel grond aan het Vliet voor den bouw van een schiphuis. Bedoeld is een gedeelte van het weiland, de z.g. „Lange Negen", waarvan reeds met Uwe goed keuring onderscheidene gedeelten zijn verhuurd voor schiphuisbouw, laatstelijk bij Uw besluit van 15 Mei 1928 aan J. Dorenbos. Het terrein is op de overgelegde teekening door een arceering aangeduid. Ook in dit geval bestaat bij ons geen bezwaar aan het verzoek te voldoen; de huurprijs dient op 50. per jaar te worden gesteld, welk bedrag in juiste ver houding staat tot de aan de gemeente verschuldigde gelden voor het hebben van andere schiphuizen aan het Vliet. De huurtijd kan, evenals in andere gevallen, be paald worden op tien jaren, waarmede Bosman, die ook met de andere hem gestelde voorwaarden genoegen neemt, accoord gaat. Onder overlegging van de stukken geven wij U der halve in overweging te besluiten aan D. Bosman, alhier, in huur af te staan voor den bouw van een schiphuis aan het Vliet een gedeelte van de z.g. Lange Negen", ter breedte langs het Vliet gemeten van 10 M. en diep ten hoogste 17 M., deel uitmakende van het perceel, kadastraal bekend gemeente Leeuwarden sectie G no. 10008, ten Westen onmiddel lijk grenzende aan het aan J. Dorenbos verhuurde ge deelte, onder voorwaarde 1. de huur wordt aangegaan voor den tijd van 10 jaren, gerekend te zijn ingegaan 1 Juni 1928 en eindi gende 31 Mei 1938; de gemeente heeft het recht de overeenkomst te allen tijde op te zeggen met inacht neming van een opzegtermijn van drie maanden; alsdan is de huur naar evenredigheid van den tijd van gebruik verschuldigd; 2. de huursom bedraagt 50.- per jaar, te betalen vóór 1 Mei van elk jaar, en verder op de overeengekomen voorwaarden. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig de voorstellen van Burgemeester en Wethou ders sub 68. 9. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot het instellen van een rechtsvordering tegen huurders van gemeentewoningen tot ontruiming van die woningen en betaling van de achterstallige huurpenningen. Dit voorstel luidt als volgt De Voorzitter wil eerst in het algemeen wel zeggen hij weet niet eens de namen van de menschen, waar over het hier gaat en dat doet er ook niet toe dat het idee van Burgemeester en Wethouders is, dat na tuurlijk niet te kras moet worden opgetreden. Hij kan ook niet zeggen dat dit hier gebeurt, maar natuurlijk zal de gemeente als verhuurster van minstens 600 woningen toch eenigszins kras moeten optreden. Dat gebeurt niet als men één week achter is, maar spreker zou wel eens willen weten hoeveel deze menschen achter zijn; dat zal wel een betrekkelijk geruimen tijd zijn. Zooals hem uit de stukken blijkt, zijn deze personen respectievelijk 18, 22, 12 en 18 weken huur achter. Als het eenmaal zoover komt en men zou dan niet een beetje volhouden, dan zou de achterstand wel een vol jaar worden. Bovendien, de ervaring heeft geleerd dit behoeft het publiek niet zoo te weten dat dit misschien het eenige middel is, om ten slotte nog wat huur te beuren en daarom hebben Burgemeester en Wethouders dit gedaan. De heer Vromen heeft geen bezwaar tegen het instel len van een rechtsvordering, maar waar deze menschen na het uitreiken van de dagvaarding tot 24 Mei dus tot voor zeer korten tijd bezig zijn met afbetalen, heeft spreker dit bezwaar, dat men deze menschen hun achterstand, die toch niet zoo verschrikkelijk groot is, laat inhalen, maar hangende die afbetaling begint met uitzetting. Dat acht hij niet logisch. Als na 17 Maart niets meer was afbetaald, zou men kunnen zeggen: zij willen den achterstand niet aanzuiveren, maar deze menschen hebben getoond wel <te willen. De Voorzitter merkt op, dat het volkomen waar is dat zij den achterstand afbetalen, maar de loopende huur betalen zij ook niet De heer Vromen: Dat blijkt niet uit de stukken. De VoorzitterZe komen dus steeds verder achterop Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 5 juni 1928. 117 De heer Vromen Dat had uit de stukken moeten blijken De Voorzitter: Er ligt een brief van den administra teur bij, al blijkt het daar misschien niet heel duidelijk uit; ze betalen wel af, maar de loopende huur betalen zij niet. Als zij zouden zeggen: van nu af betalen wij de huur en wij zullen den achterstand inhalen, was het wat anders. Dan zou er kans zijn dat zij quitte zouden raken en dan zou men hun de gelegenheid kunnen geven om den achterstand in te halen, maar op deze manier raken zij nooit quitte, maar komen zij steeds meer achter. Bovendien rapporteert de deurwaarder „Aangezien, naar mijn meening, in dezen onwil en onverschilligheid de reden van wanbetaling is en niet zoozeer onmacht, meen ik dat deze menschen in aan merking komen voor een dagvaarding tot ontruiming der woning." Dat is het rapport van den deurwaarder en Burgemees ter en Wethouders kunnen niet anders zeggen, dan dat de ervaring heeft geleerd dat deze deurwaarder niet di rect adviseert om aan te pakken. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 10. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot onbewoonbaarverklaring van 10 woningen. Dit voorstel luidt als volgt Bij schrijven van 26 October 1923 diende de Ge meentelijke Inspecteur voor het Woningtoezicht bij ons College een voorstel in, waarin hij 53 woningen aan wees, welke naar zijne meening in aanmerking kwamen om onbewoonbaar te worden verklaard. Naar den toe stand, waarin bedoelde woningen verkeerden, werd door de Gezondheidscommissie voor deze gemeente een nauwkeurig onderzoek ingesteld, waarvan het resultaat was dat zij bij schrijven van 5 Januari 1924 een 19-tal woningen aangaf die naar haar oordeel on bewoonbaar dienden te worden verklaard. Waar echter in dien tijd de woningnood nog van dien aard was dat, al werden bedoelde perceelen onbewoonbaar verklaard, zij toch niet aan de woongelegenheid konden worden onttrokken, vond ons College geen vrijheid een voorstel tot onbewoonbaarverklaring bij den Raad aanhangig te maken. Sindsdien wees de Gezondheidscommissie nog bij brieven van 23 Februari 1927 en 20 Maart j.l. op de wenschelijkheid om tot onbewoonbaarverklaring over te gaan. Wij zijn van meening dat thans, nu de woning nood als geweken kan worden beschouwd (wel is er nog behoefte aan kleine arbeiderswoningen, doch daarin wordt geleidelijk voorzien; zooals U bekend is, is een plan tot den bouw van 140 dergelijke woningen door een der woningbouwverenigingen in voorbereiding), de tijd gekomen is om het werk van de onbewoonbaar verklaring weder ter hand te nemen. Wij zouden willen beginnen met 10 van de door de Gezondheidscommissie aangegeven woningen, welke tot de allerslechtste en minst bewoonbare moeten worden gerekend, onbewoon baar te verklaren. De Commissie voornoemd wijst in haar bovenaangehaald schrijven van 20 Maart j.l. 17 woningen aan hiervan is er inmiddels 1 afgebroken, terwijl 6 woningen eigendom van de gemeente zijn. Wij stellen ons voor laatstbedoelde woningen, waarvan 5, gelegen aan de Krimp, door het aanbrengen van straat verbeteringen eenigszins aan bewoonbaarheid hebben gewonnen, mettertijd op te ruimen, in verband waar mede het ons niet noodig voorkomt deze thans in een besluit tot onbewoonbaarverklaring op te nemen. Er resten alzoo de 10 bovenbedoelde woningen, n.l. de perceelen Noordvliet no. Ibboven, Langesteeg no. 133, Dijkshoek no. 387, 389, Laagpad, nos. 2, 4, 6, 8 en 12; Weerklanksteeg no. 3 (thans onbewoond); Noordvliet no. Ibboven; Langesteeg no. 133; Dijkshoek nos. 387 en 389. Onder overlegging van de stukken geven wij U der halve in overweging te besluiten tot onbewoonbaarver klaring van de bovenvermelde 10 woningen en daartoe vast te stellen het in ontwerp hieronder afgedrukte besluit. ONTWERP. De Raad der gemeente Leeuwarden; overwegende dat de woningen Laagpad no. 2, toebehoorende aan H. v. d. Haak, te 's Gravenhage; 4, H. Wielenga, alhier; 6, B. Overdijk, alhier; 8, H. Wielenga, alhier; 12, H. v. d. Haak, te 's Gravenhage; Weerklanksteeg no. 3, toebehoorende aan de N. V. „Koopmans Meelfa briek en Grutterij", gevestigd te Leeu warden; S. S. v. d. Meulen, alhier; G. R. H. Pel, alhier; J. de Vries, alhier; A. Eijgelaar, alhier, ter bewoning ongeschikt zijn en niet door het aanbrengen van verbeteringen in bewoonbaren staat kunnen worden gebracht; gelet op de adviezen van de Gezondheidscommissie voor de gemeente Leeuwarden d.d. 5 Januari 1924, 23 Februari 1927 en 20 Maart 1928; gezien het voorstel van Burgemeester en Wethouders; gelet voorts op de bepalingen der Woningwet; besluit onbewoonbaar te verklaren de woningen Laagpad nos. 2, 4, 6, 8 en 12; Weerklanksteeg no. 3; Noordvliet no. Ibbovcn; Langesteeg no. 133; Dijkshoek nos. 387 en 389, kadastraal bekend gemeente Leeuwarden Sectie G nos. 2363, 2364, 2365, 2366, 2368, 2457, 2487, 2583, 2754 en 2753, toebehoorende aan de bovenvermelde eigenaren, met last om genoemde woningen te doen ontruimen binnen zes maanden, te rekenen van den dag waarop de tijd tot voorziening is verstreken of het besluit tot onbewoonbaarverklaring is gehandhaafd. De beraadslagingen worden geopend. De heer Oosterhoff heeft met groot genoegen gezien, dat Burgemeester en Wethouders weder zijn begonnen met een voorstel tot onbewoonbaarverklaring van wo ningen, iets, dat door omstandigheden lange jaren heeft moeten rusten, en hij kan zich voorstellen dat de daar voor reeds vroeger in aanmerking komende woningen in den loop der jaren in een dusdanigen toestand zijn geraakt, dat zij thans niet bewoonbaar meer zijn. Er heeft zich echter bij spreker een vraag voorgedaan en wel deze. De reden, waarom men tot nu toe niet door ging met onbewoonbaarverklaring, was, dat men geen woningen had voor hen, die de onbewoonbare woningen moesten verlaten. Nu is. zooals Burgemeester en Wet houders meedeelen, die toestand wel beter geworden, maar de prijzen van de nieuw gebouwde woningen zijn toch buitengewoon veel hooger dan die van de wonin gen, welke door dit soort menschen worden bewoond. o

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1928 | | pagina 3