150 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 17 Juli 1928. hij de te bespreken punten ter beoordeeling van den spreker laat, dat het, wanneer het bepaalde overwe gingen uit het vonnis geldt, misschien beter is, in ge heime vergadering over te gaan, wanneer men tot hooger beroep zou willen besluiten. De heer Westerhuis: Na het advies, dat bij de stukken lag, kan ik persoonlijk wel meegaan met het voorstel van Burgemeester en Wethouders De heer Vromen: Er is geen voorstel. De heer Westerhuis met het advies dan van Burgemeester en Wethouders De heer Vromen: Er is ook geen advies. De heer Westerhuis Dat zie ik er toch wel in, maar hoe het ook zij, ik zou niet willen voortgaan om deze procedure voort te zetten. Ik zou echter wel in het midden willen brengen, dat het resultaat van deze pro cedure mijn rechtsgevoel allerminst heeft bevredigd en ik ben er persoonlijk van overtuigd dat het standpunt van de meerderheid van den Raad indertijd volkomen juist was. Maar als men geen gelijk kan krijgen, moet men zich hierbij neerleggen. Ik vind hierin overigens aanleiding om Burgemeester en Wethouders nog eens te herinneren aan de toezeg ging, die zij bij de begrooting hebben gedaan; zij hebben toen toegezegd dat zij onder de oogen zouden zien een verandering van de verordening ten aanzien van de pensionneering van wethouders. Uit dit geval blijkt wel hoe noodig het is, dat die verordening onder de oogen wordt gezien en ik wil graag deze gelegenheid aangrij pen om Burgemeester en Wethouders aan die toezeg ging te herinneren. De heer Dijkstra Ik heb ook het vonnis van de Rechtbank gelezen en ik ben ook persoonlijk van mee ning, dat wij ten opzichte van deze aangelegenheid niet verder moeten gaan. Het idee van een leek zegt nooit zooveel, maar ik heb mij hier direct tegen verzet, omdat ik meende, dat het recht aan den kant van mr. Beekhuis was. Daaromtrent is nu wel een zeer duidelijke uitspraak gevallen en ik meen dan ook dat, nu er een zoo duidelijke uitspraak is, wij beter doen met ons niet verder te verweren. De heer Muller: Ik zou deze opmerking willen maken, dat er m. i. geen enkele reden is om van de oude ge woonte af te wijken, te meer, waar hier verschillende leden van den Raad zijn dit blijkt duidelijk uit de mededeeling van den heer Westerhuis wier rechtsge voel niet is bevredigd. Mijnerzijds zal dat absoluut niet het geval zijn voor en aleer tot in hoogste instantie is uitgemaakt of werkelijk het recht is aan den heer Beek huis. Waar dat nog niet vaststaat met een uitspraak van de Rechtbank hier, is er m. i. geen reden, om van de oude gewoonte af te wijken. Ik kan mij indenken dat een ander daar anders over denkt, maar m. i. is er geen reden om nu op te houden, nadat er één uitspraak is gevallen, terwijl er nog minstens twéé moeten vallen, willen wij de zaak tot in hoogste instantie laten uit vechten. Ik ben er dus niet voor om nu op te houden en bij een eventueel voorstel om op te houden zal ik daar dan ook tegen stemmen. De heer M. Molenaar: De rechter heeft den Raad bij deze kwestie in het ongelijk gesteld. Ik ben niet over tuigd van ons ongelijk, integendeel; ik meen nog even sterk als toen de kwestie in den Raad in behandeling was, dat wij het volste recht hebben, ons te verzetten tegen den eisch van den heer Beekhuis tot uitbetaling van dit hooge pensioen. Ik meen dat het de bedoeling van de verordening ook niet is geweest, dat dit mogelijk zou worden. Naar mijn meening is het vonnis gevallen op louter formeele gron den en is geen rekening gehouden met de bedoeling ik meen dat het vonnis is gevallen op een gebrek in den vorm der verordening en dat de rechter zich uitsluitend heeft gebaseerd op de letter der verordening. Aanvankelijk stond ik reeds op het standpunt dat de verordening niet erg duidelijk is, maar mede door de uitspraak van de Rechtbank is mijn bewondering voor de commissie, die deze verordening heeft ontworpen, niet gestegen. Zoowel de eischer als de rechter roeren de kwestie aan dat de Raad indertijd niet heeft stilgestaan bij de mogelijkheid, dat een afgetreden wethouder wéér wet houder zou worden, maar zij gaan daar niet verder op in; zij schenken geen aandacht aan de kwestie, wat de Raad zou hebben gedaan, indien daaraan toen wél was gedacht. M. i. zou, wanneer de Raad daaraan wél had gedacht, een artikel in de verordening zijn opgenomen dat hetgeen thans wordt geëischt, niet mogelijk zou maken. Wij staan echter nu voor het geval dat de gemeente in het ongelijk is gesteld en waar onze raadgevers zelf in overweging geven om het nu maar hierbij te laten, vind ik geen vrijheid om te besluiten verder te gaan. De Voorzitter acht het 't beste, als niemand meer het woord verlangt, dat het voorstel in stemming wordt gebracht De heer Vromen: Welk voorstel De Voorzitter of eigenlijk is er geen voorstel, maar zou men kunnen stemmen voor of tegen hooger beroep en dan kunnen Burgemeester en Wethouders zich daarnaar gedragen. Dat is het beste. Burgemeester en Wethouders hebben wel formeel de macht om door te gaan; zij hadden niet bij den Raad behoeven te komen, als zij wilden doorgaan, maar Burgemeester en Wet houders staan eigenlijk op het standpunt, dat zij na het vonnis van de Rechtbank over de zaak zelf zal spreker niet meer spreken, daarover hebben wij al zooveel rechts kundige adviezen gehad, dat dit niet meer noodig is zich bij dat vonnis zouden willen neerleggen De heer Vromen: Waarom is er dan geen voorstel van Burgemeester en Wethouders De Voorzitter Wij laten dat aan den Raad over. Wij zijn er den vorigen keer ook tegen geweest, wij zijn altijd van gevoelen geweest dat een proces door ons zou worden verloren. De Raad heeft toen echter gezegd: procedeeren en wij hebben toen gezegd: goed. Burge meester en Wethouders hebben dat gedaan en nu laten zij het weer aan den Raad over. Zij zijn nu weer tegen procedeeren, maar omdat de Raad indertijd tegen het advies van Burgemeester en Wethouders in heeft gezegd, dat er moest worden geprocedeerd, hebben Burgemeester en Wethouders nu gezegd: dan laten wij het nu ook aan den Raad over. Anders zou ons misschien door leden, die er over denken zooals de heer Muller, het verwijt worden gemaakt, dat wij thans weer met een voorstel kwamen om niet in hooger beroep te gaan De heer Vromen: Maar er moet toch eerst een voor stel zijn. De VoorzitterLaten wij eenvoudig stemmen over de kwestie, waarover Burgemeester en Wethouders graag de meening van den Raad wilden hooren: of de meerderheid van den Raad is voor of tegen hooger beroep. De heer Van der Veen: Nu de heer Vromen blijkbaar aandringt op een voorstel, wil ik dat voorstel wel doen. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 17 juli 1928. 151 Indertijd heeft het college gemeend den heer Beekhuis een pensioen te moeten geven, zooals door hem werd gevraagd, de Raad heeft daar toen over gestemd en de meerderheid heeft gezegd: neen. Burgemeester en Wet houders hebben toen gevolg gegeven aan het door den Raad genomen besluit dat, toen de heer Beekhuis zijn eisch aanhangig maakte bij de Rechtbank, daartegen door de gemeente zou worden geprocedeerd. Nu echter onze raadslieden in hun advies aanraden de zaak niet verder door te zetten, natuurlijk met de bedoeling dat daaruit niet nog meerdere kosten zullen voortvloeien dan op het oogenblik reeds het geval is, vind ik het heel logisch, dat Burgemeester en Wethou ders weer hun oorspronkelijk standpunt innemen en dat zij liever niet van hun recht gebruik maken want hun recht was het om opnieuw te procedeeren, maar dat zij eerst het oordeel van den Raad daarover wenschen in te winnen. Ik wil dus het voorstel doen om thans niet verder te gaan met procedeeren. De heer IJ. de Vries: Ik zou een korte verklaring willen afleggen. Ik ben het volkomen eens met degenen, die het jammer vinden, dat de uitspraak van de Rechtbank zoo is gevallen. Er zijn hier meerderen in den Raad, wier rechtsgevoel daarmee niet is bevredigd, maar ver ordeningen kunnen verschillend uitgelegd worden. Wij zitten nu betrekkelijk voor een groote moeilijk heid; als men zegt „doorprocedeeren" dan is het mo gelijk, dat dit een groot kapitaal moet kosten en daar staat tegenover, dat onze eigen advocaten adviseeren om niet verder te gaan. Ik hel zelf op het oogenblik ook over tot het stemmen voor niet verder procedeeren, maar dat beteekent niet, dat ik het met het door de Rechtbank uitgesproken vonnis eens ben, absoluut niet. Ik sta nog altijd op het standpunt, dat ik het daarmee niet eens ben, maar om verdere kosten te voorkomen, zou ik, omdat onze eigen adviseurs dat adviseeren, willen voorstellen, niet verder te gaan met procedeeren. De Voorzitter vraagt of het voorstel-Van der Veen wordt ondersteund. Dit blijkt wel het geval te zijn. De heer Oosterhoff: lk zou namens de fractie van den Vrijheidsbond eenzelfde verklaring willen afleggen als de heer IJ. de Vries, n.l. dat ook ons rechtgevoel heele- maal niet is bevredigd door deze uitspraak van de Recht bank en dat wij daardoor niet zijn overtuigd, maar dat wij op grond van practische overwegingen deze zaak- verder willen laten rusten. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel-Van der Veen, om niet verder te proce deeren, wordt met 22 tegen 2 stemmen aangenomen. Voor stemmen: de heeren Ritmeester, Westerhuis, Oosterhoff, B. Molenaar, Westra, Vromen, Visser, Lau- tenbach, J. de Boer, M. Molenaar, Tamminga, Tie- mersma, Hooiring, Dijkstra, Hofstra, Feitsma, IJ. de Vries, Feddema, Van der Veen, mevrouw Buisman- Blok Wijbrandi, de heeren O. F. de Vries en Blanson Henkemans. Tegen stemmen: de heeren Muller en Fransen. B. Rapport van de commissie, belast geweest met het onderzoek der gemeente-rekening, dienst 1926. De heer Lautenbach rapporteert namens de commissie, bestaande uit de heeren Lautenbach, M. Molenaar en Peletier, als volgt Bij Uw besluit van den 6en September 1927 werden ondergeteekenden benoemd tot leden der commissie voor het nazien van de rekening der gemeente, dienst jaar 1926. Zij hebben deze rekening met de daarbij overgelegde bescheiden onderzocht, welk onderzoek hun geen aan leiding heeft gegeven tot het doen van op- of aan merkingen. In verband daarmede hebben zij de eer U voor te stellen te besluiten a. de ontvangsten en uitgaven van de vorenvermelde rekening voorloopig vast te stellen de ontvangsten v/d gewonen dienst op 4.231.531.913 de uitgaven v/d gewonen dienst 4.189.150.215 en alzoo het batig slot v/d gewonen dienst op 42.381.70; de ontvangsten v/d kapitaaldienst op ƒ4.602.634.81 de uitgaven v/d kapitaaldienst 4.415.417.715 en alzoo het batig slot v/d kapit.dienst op 187.217.095; b. Burgemeester en Wethouders 's Raads dank te betuigen voor het nauwkeurig beheer. Komt in behandeling bij punt 8 der agenda. 3. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot het verleenen van eervol ontslag aan dr. S. Wartena, als leeraar aan het Gymnasium. 4. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot het verleenen van eervol ontslag aan dr. H. Lier, als leeraar in de scheikunde en wiskunde aan de gemeente lijke Hoogere Burgerschool met 3 jarigen cursus en Hoogere Handelsschool. 5. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot het verleenen van eervol ontslag aan mej. A. I. van Dijk als onderwijzeres aan gemeenteschool no. 13b. 6. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot het verleenen van eervol ontslag aan mej. C. J. Knaap als onderwijzeres in de lichamelijke oefening aan de scholen voor openbaar lager onderwijs. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig de voorstellen van Burgemeester en Wethouders sub 36. 7. Benoeming van a. een leeraar in de Oude Talen; b. een leerares in het Engelsch; c. een tijdelijke leeraar in de wis- en natuur kundige aardrijkskunde allen aan het Gymasium. De aanbevelingen van Curatoren luiden als volgt a. leeraar in de Oude Talen (T?/c7-alphabetisch) 1. B. L. Hijmans, te Groningen; 2. K. J. Popma, te 's-Gravenhage; b. leerares in het Engelsch mej. A. J. Erdman Schmidt, thans tijdelijk als zoodanig werkzaam; c. tijdelijk leeraar in de wis- en natuurkundige aardrijkskunde dr. H. F. Huisken, thans reeds als zoodanig werk zaam. De Voorzitter kan mededeelen dat de heer K. J. Popma, no. 2 van de aanbeveling sub a, zijn sollicitatie heeft ingetrokken, wegens benoeming elders. Met algemeene stemmen worden benoemd in de vacature sub aB. L. Hijmans, voornoemd; b: mej. A. J. Erdman Schmidt, voornoemd; c: dr. H. F. Huisken, voornoemd. 8. Voorloopige vaststelling van de gemeenterekening, dienst 1926 (bijlage no. 18 van 1927), met de verant woording van Burgemeester en Wethouders.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1928 | | pagina 2