240 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad
Voorts is voor het aanleggen van trottoirs met eenige
bijkomende werken langs de Bildtschestraat, de Enge-
lumerstraat en het Engelscheplein, welke werken een
deel uitmaken van een vroeger vastgesteld stratenplan,
naar schatting nog noodig 13.350.Dit bedrag kan
worden bestreden uit de bij Uwe besluiten van 11
Januari 1921, no. 8r 8 en 21 Augustus 1923, no. 275r/
156, mede voor dat doel verleende credieten ten be
drage van onderscheidenlijk 270.000.en 34.000.
Ten behoeve van den thans ontworpen straataanleg en
den aanleg van het speelterrein dient een nieuw crediet
te worden geopend.
Als rooilijnen voor de te stichten gebouwen op het
nieuwe bouwterrein kunnen worden vastgesteld de op
de teekening no. 2269 getrokken zware roode lijnen,
terwijl mede een rooilijn bepaald moet worden ter
plaatse waar thans het verbindingsstraatje aan de
Noordoostzijde van de Bildtschestraat aanwezig is.
Op grond van het bovenstaande geven wij U in over
weging te besluiten
ci. tot straataanleg en tot den aanleg van een open
baar speelterrein op het aan de gemeente toebehoo-
rende terrein ten Zuidwesten van de Bildtschestraat,
zooals op de bij dit besluit behoorende teekening no.
2270, gemerkt ,,bij 3673 van '28", is aangegeven, met
dien verstande, dat niet zal worden aangelegd het ont
worpen 2 Meter breede verbindingsstraatje, loopende
van de Bildtschestraat in Zuidwestelijke richting;
b. voor den onder a vermelden straataanleg en
aanleg van een openbaar speelterrein een bedrag van
39.600.— beschikbaar te stellen;
c. dat door het Gemeentelijk Grondbedrijf als bij
drage in de kosten van het voortdurend onderhoud van
de onder a bedoelde straten aan het Bedrijf der Ge
meentewerken za! worden uitgekeerd een bedrag bere
kend naar 1.80 per M2. straat van de tweede klasse
en naar 2.70 per M2. straat van de derde klasse;
d. het gedeelte van de Beetgumerstraat, loopende
van de Bildtschestraat in Noordoostelijke richting tot
aan den achterkant van de erven der gemeentewoningen
aan de Zuidwestzijde van de Marssumerstraat te doen
vervallen;
e. als rooilijnen voor de aan de aan te leggen straten
te stichten gebouwen en langs de Bildtschestraat, dit
laatste voor zoover noodig met wijziging van de Raads
besluiten van 11 Januari 1921, no. 8r/8 en 21 Augustus
1923, no. 275r '156, vast te stellen de op de bij dit be
sluit behoorende teekening no. 2269, gemerkt „bij 3673
van "28", getrokken zware roode lijnen.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Feddema: Deze zaak is door ons in onze
commissie ook eerst behandeld geworden en wij hebben
gemeend met de gedachte van den Directeur, om het
geld, dat van andere bestratingen was overgebleven,
voor het nieuwe stratenplan te gebruiken, accoord te
moeten gaan. Ik geloof wel, dat Burgemeester en Wet
houders op het oogenblik een juister standpunt inne
men, door voor het nieuwe stratencomplex ook een
nieuw crediet aan te vragen. Toch zou ik wel aan Bur
gemeester en Wethouders willen vragen, hoe het mo
gelijk is, dat men nog zoo'n groot overschot heeft op
de credieten voor de vorige complexen. Daar moet nu
nog 13.000.af en dan is er nog 37.000.over
gebleven van de credieten, die voor de vroegere com
plexen zijn verleend. Is het nu niet noodig geweest dat
die 37.000.werd gebruikt of is de begrooting zoo
veel te hoog geweest? Wat is de reden? Ik vind, die
37.000.behoeven nu niet meer verbruikt te worden.
Öf blijven die altijd disponibel voor de bestrating?
De heer M. Molenaar merkt op, dat het hier gaat over
het stratenplan in de omgeving van de Bildtschc straat.
Het heeft zijn aandacht getrokken dat men de Menal-
van Leeuwarden van Dinsdag 11 December 1928.
dumerstraat opdat men zich kan oriënteeren, merkt
spreker op dat dit de straat is, waaraan wethouder De
Vries woont in haar verlengde even breed wil maken
als de bestaande straat. Nu is in de Menaldumerstraat
dat pleintje wel aardig, maar spreker vindt het absoluut
onnoodig om die straat met die breedte te verlengen.
Het is een betrekkelijk stille zijstraat met geen verkeer;
spreker dunkt dus dat die straat wel een normale
breedte kan hebben, waarvoor zou een grootere breedte
noodig zijn
De heer Westra: Voor wethouder De Vries
De heer Vromen: Voor een serenade
De heer M. Molenaar: Dat is de zaak onnoodig
duur maken.
Dan is er nog een kwestie, n.l. die van de doorgangen
van 2 M. breedte, die de Directeur van Gemeentewerken
heeft voorgesteld. Op de teekening, die bij de stukken
ligt, staan ze ook; één is er reeds en de directeur stelt
voor nog een doorgang van 2 M. te maken. De com
missie stelt echter voor die doorgangen te laten ver
vallen en het bevreemdt spreker dat de commissie zegt,
dat zij dit doet, op grond dat de Bouwverordening
straatjes van die breedte niet toelaat. Spreker meent dat
de Bouwverordening hier gevoegelijk buiten kan worden
gelaten, omdat het hier niet geldt straten, waaraan men
woont, maar louter doorgangen, die alleen komen langs
de zijgevels van de woningen. De Bouwverordening
eischt terecht tamelijk breede straten, om het toetreden
van lucht en licht te bevorderen, maar men zal het met
spreker eens zijn dat, als er ergens een doorgang is
van 2 M., daar meer lucht en licht kan toetreden dan
wanneer er heelemaa! geen doorgang is. Nu wil men
die doorgangen afschaffen, maar waarom? Zij zijn toch
altijd erg gemakkelijk, vooral, waar hier nog al tamelijk
lange bouwblokken zullen komen, om van de eene
straat in de andere te komen. Van de Beetgumerstraat
loopt ook zoo'n doorgang in Noordelijke richting naar
den Harlingerstraatweg en spreker wil er toch de aan
dacht op vestigen dat dit erg gemakkelijk is voor de
bewoners in die buurt. De opmerking wordt gemaakt
dat die doorgangen wel eens wat vervuilen, maar daar
is daar geen sprake van. Er gebeurt niets en ze zijn
erg gemakkelijk voor de bewoners om in de hoofdstraat
te komen.
De heer Fransen (wethouder) wil eerst de op
merkingen van den heer Molenaar beantwoorden. Deze
brengt naar voren, dat de Menaldumerstraat zoo ver
bazend breed is. Ja, de rijweg is 13.30 M. terwijl hij
verderop naar den Harlingerstraatweg 14.40 M. is.
Spreker vindt dat ook meer dan overdreven breed, maar
nu er nog een klein stukje van een blok moet worden
volgemaakt en de rooilijn voor dat blok moet worden
vastgesteld het geheele blok wordt nog niet aan
gelegd, niet alles staat nog in het bestek is de zaak
in dezen geest in de commissie besproken, dat het
moeilijk gaat, om den weg daar te versmallen, omdat
men vanaf den Harlingerstraatweg graag de voorkanten
van de trottoirs in één lijn zou laten. Dat is de bedoeling;
op het oogenblik komt alleen dat stukje er en over de
verdere straten, die later zullen worden aangelegd,
kunnen wij dan spreken. Het gebeurt zoo, omdat het
trottoir daar stokt en bij het behouden van een gelijke
breedte van het trottoir dit over een kleinen afstand
vooruit zou steken, wat geen aangenaam gezicht zou
zijn. De rooilijn van de straat gaat dus wel iets naar
voren, maar men wil den voorkant van het trottoir liefst
in één lijn houden.
Wat de kwestie van de stegen betreft, heeft spreker
in de commissie voor Openbare Werken meegedeeld
en de heeren zijn daar ook mee accoord gegaan dat
die stegen eigenlijk niet in den nieuwbouw thuis hooren.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 December 1928. 241
Als wij in de oude stad al die stegen zien, is dat al
onaangenaam genoeg en om nu bij den nieuwbouw ook
nog stegen te maken, daar voelt spreker niet veel voor.
Hij geeft toe, dat er al een paar van die stegen zijn maar
dat is jammer; ze zijn in strijd met de Bouwverordening,
want daarin staat, dat men bij het aanleggen van nieuwe
straten een afstand tusschen de gevels moet bewaren
van 10 M
De heer IJ. de Vries: Dit zijn geen gevels maar
zijmuren.
De heer Fransen (wethouder) Zijmuren zijn
ook gevels, men spreekt van voor-, achter- en zijgevels.
En als men die stegen dan gaat gebruiken zooals
veel wordt gedaan om den ingang van de woning
aan den zijkant te maken, ten einde den geheelen voor
kant voor de kamers te kunnen gebruiken men maakt
dan dus de voordeur aan de zij om een vrij uitzicht te
houden dan is toch zeker gebouwd aan een straat
van 2 M. en dat is in strijd met de Bouwverordening.
Overigms zijn die straatjes van 2 M. ook tochtgaten.
Spreker geeft toe dat zij gemakkelijk kunnen zijn voor
menschen, die daar dicht bij elkaar in de buurt wonen,
om eens even bij elkaar te komen en even met elkaar
te spreken, maar om de bouwblokken daarom te be
derven, daarvoor grond disponibel te stellen en daar
straten op te leggen, vindt hij niet noodig. Daarom wil
hij de rooilijnen recht door trekken en niet die scheuren"
van 2 M., zooals men in Amsterdam zegt, er in
houden. Het is de bedoeling van de commissie voor
Openbare Werken geweest, om dit te laten vervallen en
het deed spreker genoegen dat deze commissie daarmee
accoord ging.
Dan is er nog een vraag gesteld over de bedragen.
Toen eenige jaren geleden is begonnen met straataanleg
bezuiden den Harlingerstraatweg, zijn daarvoor een
paar kapitalen beschikbaar gesteld. Die straataanleg
werd geleidelijk uitgebreid en zoo is men op het oogen
blik weer aan een stuk toe. De heer Feddema zegt nu:
hoe komt men er bij om een zoo groot bedrag beschik
baar te stellen, terwijl er nu nog zooveel over is
Spreker kan daarop antwoorden: omdat er geleidelijk
meerdere straten worden aangelegd, zooals nu ook weer
het geval is, en omdat de aanbesteding en de leverantie
van materialen indertijd zoo is meegevallen, dat men
duizenden beneden de begrooting bleef.
De heer Feddema is het er mee eens, dat er over
gebleven kan zijn, maar het plan als zoodanig is nu
voltooid; als deze 13.000.voor trottoiraanleg is
verbruikt, is dat deel af en dan is er dus nog een bedrag
van 37.000.over. Spreker vindt dat intusschen
prachtig, hij wou dat het altijd zoo gebeurde.
De heer Fransen (wethouder)Maar ten Zuiden van
den Harlingerstraatweg ligt nog veel meer.
De heer Feddema: Maar dat behoort niet onder dit
complex. Dat is nu af.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
15. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
opheffing van het bouwverbod, ingevolge Raadsbesluit
van 23 Januari 1917, rustende op strooken grond nabij
het Zuidvliet, kadastraal bekend Sectie G nos. 8027
9877, 9804, 9806, 9810 en 3484 bijlage no. 25).
De beraadslagingen worden geopend.
De heer J. de Boer kan zich in dezen met het advies
van Burgemeester en Wethouders niet vereenigen. Er
is jaren geleden, in 1917 reeds, een bouwverbod op die
perceelen gelegd en naar sprekers meening zeer terecht.
Als men de zaak tusschen het Zuidvliet en de Willem
I.oréstraat in oogenschouw neemt, moet men tot de
ei kenning komen, dat het daar een zeer ongeregelde
toestand is en spreker is van meening dat, als daarin
verandering zal komen, het dan noodzakelijk is om op
dat terrein een of meer straten aan te leggen. Dat
behoeft niet direct de bedoeling te zijn, evenmin als
een kade langs het Vliet, maar spreker is wel van mee
ning dat. om daar een geregelden toestand te krijgen,
althans de Rembrandtstraat dient te worden door
getrokken, terwijl het ook mogelijk moet blijven de 6e
Saskiadwarsstraat door te trekken. Het behoeft niet
direct de bedoeling te zijn om dat zoo spoedig mogelijk
uit te voeren, er is allerminst haast bij, maar om een
bouwverbod, dat daar om zekere reden op die per
ceelen is gelegd, op te heffen, daar is spreker niet zoo
direct voor. Spreker is ook van meening dat de aan
vrager van opheffing van het bouwverbod ook niet
zoozeer zal worden gedupeerd, wanneer dat verbod
bestaan blijft; als hij met zijn gebouw eenigszins een
beetje opschikt naar den anderen kant, is hij heel goed
in staat, zijn gebouw daar weer neer te zetten. Hij kan
dan wel niet op de oude fundeering bouwen, maar als
hij wat Noordelijker gaat, kan hij daar heel goed weer
een gebouw stichten.
Als er ooit sprake van zal zijn, de Rembrandtstraat
door te trekken, dan moet het niet mogelijk worden
gemaakt, dat het gebouw, waarvan hier sprake is, op
die plaats wordt gesticht. Om die reden is het al reeds
noodig, dat het bouwverbod bestendigd blijft en verder
is het ook noodig opdat de straat, die parallel loopt
aan de Willem Loréstraat, op den duur zal kunnen
worden doorgetrokken. Dat behoeft niet, zooals spreker
reeds heeft opgemerkt, zoo spoedig mogelijk te ge
beuren, maar de mogelijkheid dient te blijven bestaan,
dat die straten op den duur aangelegd zouden kunnen
worden.
De Voorzitter antwoordt, dat deze zaak zich heeft
afgespeeld in 1917. Toen is door den Raad een bouw
verbod gelegd en dat bouwverbod was er om begonnen
er waren voor Burgemeester en Wethouders tot nog
toe geen oogenblik termen aanwezig, om dat mogelijk
te maken en het is dan ook niet gebeurd, althans niet
in zijn geheel, we! voor een stukje om t. z. t. mogelijk
te maken dat de Willem Loréstraat werd doorgetrokken
en ook om mogelijk te maken dat een straat ten Zuiden
daarvan het is op de teekening duidelijk te zien
zou kunnen worden doorgetrokken. Dat is toen gebeurd
naar aanleiding van een verzoek van den heer H. Visser
om op een perceel, waarop nu huizen staan, huizen te
mogen bouwen. Men meende toen dat, als Visser daar
ging bouwen, men er bij moest zijn, oni de mogelijkheid
te scheppen, dat de Willem Loréstraat rechtuit zou
kunnen worden doorgetrokken, evenals een straat
eenigszins ten Zuiden daarvan, n.l. de Oeverdwarsstraat.
Nu is het merkwaardige, dat nergens, in welk stuk
ook, noch in het voorstel aan den Raad, noch in de dis
cussies want die zijn er niet over gehouden noch
in het advies van den directeur van Gemeentewerken,
eenig argument is te vinden, waarom men een bouw
verbod wenschte te leggen op die strooken grond,
waarvoor Burgemeester en Wethouders thans dat
bouwverbod willen opheffen. Daarvoor is géén reden te
vinden. Er blijkt alleen uit een brief van den directeur
van Gemeentewerken, dat de Inspecteur van den Wo-
ningdienst vermoedelijk een gesprek heeft gevoerd met
den toenmaligen Burgemeester, ten minste, er wordt in
dien brief iets gezegd van den Burgemeester, maar er
is nergens te vinden, waaróm het is gebeurd. Burge
meester en Wethouders vermoeden maar dat is ver
der niet na te gaan dat in dien tijd of even te voren