268 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad
verlaging van lasten en dus met een streven naar zuinig
beheer niet hebben te maken. Gaan wij dan ook
dit Hoofdstuk zorgvuldig na, dan zien wij hier ook
doorgaans verhooging van uitgaven voor straten,
plantsoenen, bruggen, enz. tot een bedrag van
ongeveer 18.000.en komen wij tot de slotsom,
dat ook voor dit Hoofdstuk de lasten voor 1929 onge
veer 18.000.grooter zullen zijn voor de gemeente.
In totaal kom ik dan tegenover een vermeerdering van
uitgaven van rond 112.000.tot een vermindering
van lasten van 19.000.De begrooting geeft dan
dus nog een verhooging van uitgaven van 93.000.
waarbij dus nog komt 65.000.—, die door overbren
ging van den Kapitaaldienst op het volgende jaar zullen
rusten. Onder deze lasten zijn ook begrepen de
49.000.van andere werken, die, indien men wilde,
door den Kapitaaldienst konden worden gedekt. In het
algemeen verdient het toejuiching om, zoo mogelijk,
niet te zeer er toe te neigen alles zoo veel mogelijk
onder „buitengewoon" te brengen en in zooverre ga ik
gaarne accoord met de voorstellen van het college te
dezer zake. Eenige voorzichtigheid ten dezen zal toch
zeker in de toekomst wel betracht mogen worden en
voorkomen moet worden, dat niet al te zeer de verdere
toekomst ontlast wordt ten koste van de naaste toe
komst. Ook hierin zal „de maat kostelijk" zijn.
Ben ik er dus niet in geslaagd om de resultaten van
het streven naar zuinig beheer bij het college te ont
dekken, des te dankbaarder en geruster zal ik zijn. wan
neer Burgemeester en Wethouders alsnog de gelegen
heid zouden willen aangrijpen, hun opnieuw geboden,
om mij met de cijfers in de hand van mijn ongelijk in
dezen te overtuigen.
In het Sectieverslag vindt U, dat van het streven naar
een zuinig beheer niet veel terecht is gekomen. Ik meen
ook hieromtrent nog het een en ander te moeten zeg
gen. Ook deze opmerking, door mij in de sectieverga
dering gemaakt, was wat meer gepreciseerd, dan in het
verslag tot uiting komt. Toen dit college optrad vond
het een begrooting, waarop geen goedkeuring kon wor
den verkregen, dan onder de belofte van het streven
naar belangrijke bezuiniging. Als punten, die daarvoor
op het programma stonden en door het college mogelijk
geacht werden, noem ik o. a. reorganisatie of opheffing
van de Handelsschool, vermindering van de bewaar
scholen en verhooging van den pensioensaftrek tot
8j/2 De bezuiniging op de Handelsschool is reeds
afgedaan. Het rapport in zake het onderzoek naar de
financiëele en andere gevolgen van vermindering van
het gemeentelijk bewaarschoolonderwijs zal ons, naar
de Memorie van Antwoord luidt, binnen eenige weken
bereiken. Dit onderzoek is niet een gevolg van een
verzoek van den Raad, doch van Burgemeester en Wet
houders, die zelfstandig om deze opdracht hebben ver
zocht. Zonder op het rapport vooruit te loopen, vrees
ik, dat ook het bezuinigingsstreven van Burgemeester
en Wethouders in dit opzicht niet zoo groot zal blijken
te zijn.
Met de verhooging van den pensioensaftrek tot 8J/2
is het eigenaardig geloopen. Reeds het vorige jaar
heb ik er mij over uitgesproken, dat ik het ten eenen
male onjuist acht, dat deze zaak in geheime zitting is
afgedaan. Zien wij echter de merkwaardige politiek van
Burgemeester en Wethouders ter zake van de salarissen
en loonen, het laatste jaar gevoerd, dan wordt liet licht
op deze zaak nog een graadje scherper. Wenschelijk
zou het zijn en het schrijven van Georganiseerd
Overleg bij de laatste salarisvoorstellen maakt het m. i.
meer dan noodig dat Burgemeester en Wethouders
nu eindelijk eens ronduit verklaren, dat hunne nu en
dan geuite meening, dat de vaststelling van de pen
sioenpremie zelfstandig bij den Raad behoort en deze
daartoe noch van Gedeputeerde Staten noch van Geor
ganiseerd Overleg directieven behoort te vragen of te
aanvaarden, door hen krachtig zal worden gehandhaafd.
van Leeuwarden van Woensdag 19 December 1928.
Over de salaris- en loonpolitiek speciaal ten opzichte
van afgrenzing der machtsbevoegdheid der betrokken
lichamen, behoef ik niets meer te zeggen en sluit ik
mij gaarne aan bij de geuite afkeuring aan het adres
van het college.
Een ander punt van bezuiniging, door het college
aanvankelijk nagestreefd, doch sedert weer opgegeven,
is dat van de subsidies. De eerlijkheid gebiedt om te
erkennen, dat niet het college, doch den Raad schuld
treft. Of het daarom noodig was, dat ook een lid van
het college, die dan toch als onderdeel van een andere
financiëele politiek, door hem in Leeuwarden wensche
lijk geacht, beperking van de subsidie noodig had ge
oordeeld, naar Den Haag ging om voor verhooging der
subsidie te pleiten, heb ik nooit begrepen. Over hetgeen
door dien wethouder daar voor den Raad van State ge
zegd is, wil ik het niet verder hebben. Hij verklaart
weliswaar, dat hetgeen hieromtrent in de pers heeft ge
staan, onjuist is, doch bij gebrek aan aanteekeningen
zal het hem wel niet mogelijk zijn om te vertellen, wat
hij wel heeft gezegd. Ik betreur dat ook daarom, omdat
ik gaarne aan de voeten van den financiëelen meester
mij zou hebben gezet om nieuw inzicht in financiëe!
gemeentebeleid te hooien en ik geloof, dat het ook
reeds daarom van belang zal zijn om den heer Ritmees
ter te verzoeken, wanneer hij weer eens voor den Raad
van State de belangen onzer gemeente zal hebben te
verdedigen, iets wat licht gebeuren kan, dat hij ons dan
den dienst zal bewijzen zich daarheen niet zonder aan
teekeningen te begeven.
Zoo is dan naar ik meen van belangrijke bezuiniging
door en onder dit college tot nu niet gekomen en ook
voor de toekomst ben ik niet zeer gerust gesteld dien
aangaande, vooral niet, omdat het pessimisme van den
wethouder van Financiën van voor korten tijd heeft
plaats gemaakt voor een optimistische beschouwing
van de naaste toekomst.
Dat het resultaat van deze begrooting trots dien het
uitzicht opent dat voor 1929/30 met een heffingsper
centage van 4.8 kan worden volstaan, is niet te ver
wonderen. Toen het gold het percentage voor 1927 28
vast te stellen en dat voor 1928/29, heb ik er met na
druk op gewezen, dat de bekende cijfers een percentage
van respectievelijk 5.6 en 5.3 niet noodig maakte en
met 5.3 en 5.- zeker zou kunnen worden volstaan, zon
der de toekomst in gevaar te brengen. Toen reeds was
het zeker dat 1927 een zeer belangrijk batig saldo zou
geven. Ik heb toen, zeer voorzichtig ramende, gesproken
van minstens 150.000.verwachtende, dat het nog
wel hooger zou zijn. (iaarne wil ik verklaren, dat het
mij nog is meegevallen bovendien. Het is dan ook bui
ten kijf, dat alleen dit hooge batige saldo van 250.000.-
ruim het mogelijk maakt hel heffingspercentage te ver
lagen. Naar aanleiding van de opmerking dienaan
gaande in het Sectieverslag zeggen Burgemeester en
Wethouders
„De in uitzicht gestelde verlaging van het heffings
percentage tot 4.8 houdt uiteraard ook verband met
het batig saldo van het jaar 1927."
Dit klinkt bijna alsof Burgemeester en Wethouders het
kwalijk nemen, dat hun kostbare communale tijd in be
slag wordt genomen, door aandacht te vragen voor
zulke koeienwaarheden. Eenigszins toch ten onrechte,
naar ik meen. Hebben Burgemeester en Wethouders
niet in den begrootingsbrief voor 1928 met nadruk ge
wezen op het feit, dat toen het batig saldo 120.000.
lager was en zij er toen toch in geslaagd zijn om den
post Belasting naar het inkomen" niet te verhoogen?
Welnu, thans zou in dien zelfden redeneertrant naar
ik toen meende en nog ineen foutief door Burge
meester en Wethouders moeten zijn neergeschreven
„ofschoon het batig saldo 216.000.hooger was dan
het vorig jaar. kon de post „Belasting naar het inko
men" slechts met 100.000.— worden verlaagd". Dit
zou onjuist zijn geweest, evenzeer als het toen onjuist
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 19 December 1928. 269
was. Deze opmerking, dat het voornamelijk deze post is,
waardoor het heffingspercentage kan worden verlaagd,
heeft echter nog wel een wijdere strekking. Ten slotte
zijn hooge batige saldi steeds afkomstig uit te veel ge
heven „Belasting naar het Inkomen". Nu gaan wij dus
met het geld van de belastingbetalers van 1926/27
en 1927/28 de belastingen verlagen voor hen, die in
1929/30 deze moeten opbrengen
De heer Visser: Dat zijn dezelfde menschen.
De heer Vromen: Ik kom daar wel aan mijnheer
Visser. Dit zijn wel in hoofdzaak dezelfde contribua-
belen en daarom stelt men zich in onzen tijd, waarin
slechts het aantal telt, daarmede tevreden, maar voor
een aantal geldt dit toch niet en dezen is daarmede
onrecht gedaan. Ik heb het daarom onjuist gevonden
dat de Raad, overtuigd van het groote batige saldo van
1927, in October 1927 toch het heffingspercentage voor
1927/28 zoo hoog heeft gesteld. Reeds daarom is een
politiek van hooge batige saldi af te keuren, al meen
ik dat ook nog andere even gewichtige redenen van ge
meentelijk beleid een zoodanige politiek veroordeelen.
De gronden voor deze meening heb ik eenige malen
reeds hier verdedigd en zal ik niet herhalen.
Voor de hand lag de vraag, die we in het Sectiever
slag vinden, „of het thans in uitzicht gestelde verme-
nigvuldigingscijfer ook voor volgende jaren bestendigd
kan blijven". Burgemeester en Wethouders volstaan
met de summiere opmerking
„Onzerzijds zou het cijfer 4.8 niet in uitzicht zijn
gesteld, indien wij er, voor zoover thans is te voor
zien, niet van overtuigd waren, dat verhooging daar
van in 1930 niet noodig zal zijn."
Hopenlijk zullen zij het niet al te onbescheiden vinden,
wanneer de vragers, waartoe ook ik behoorde, hun ver
zoeken om hen niet zoo met een kluitje in het riet te
sturen, doch met eenige cijfers ik vind nu eenmaal
dat cijfers bij het cijferfestijn eener begrootingsbehan-
deling behooren dit aannemelijk maken. Ik meen dat
dit vroeger ook wel eens gewoonte was. Om het Bur
gemeester en Wethouders gemakkelijk te maken zal ik
naar eenige bepaalde gegevens vragen en zelf zoo vrij
zijn om mijn blik in de naaste toekomst aan het college
aan te bieden ter toetsing. Verwachten zij dat ook het
jaar 1928 een zoo groot of ongeveer zoo groot batig
saldo zal laten als 1927 heeft gegeven Zien zij in de
naaste toekomst andere verhoogingen van Inkomsten
Ik laat nu buiten bespreking de mogelijkheid dat de
Wet-De Geer intusschen het Staatsblad zal zijn ge
passeerd, want dan krijgen wij zóó andere toestanden,
dat daarover niet valt te praten op dit oogenblik. Ge-
looven zij ook niet, dat alleen belangrijke stijging der
inkomsten het mogelijk zal maken ook voor 1930 met
dit heffingspercentage te volstaan en waar ineenen zij
in de naaste toekomst die stijging van inkomsten te
kunnen verwachten V Ik herhaal nogmaals, ik hoop niet
dat Burgemeester en Wethouders het onbescheiden
zullen vinden, wanneer ik op antwoord op dit punt
aandring en spreek er mijn teleurstelling over uit, dat
een antwoord op deze en soortgelijke vragen in de
Memorie van Antwoord niet reeds is gegeven. Wanneer
ik de naaste toekomst onder de oogen zie en afzie van
de nog niet te voorspellen lotgevallen van het Ontwerp-
De Geer, dan kan ik niet zoo optimistisch zijn.
Ook de begrooting 1928 zal waarschijnlijk, vooral
ook ter zake van de bedrijven en van de Inkomsten
belasting, waarvan ook voor 1928/29 het heffings
percentage onnoodig naar boven is gefixeerd, nog ge
noeg muziek zooals men pleegt te zeggen be
vatten, maar dat dit tot een zoo hoog batig saldo zal
leiden als in 1927, mag ik niet aannemen, zelfs niet als
ik rekening houd met het feit, dat de wat hoog uitge-
tiokken post „Onvoorzien" nog wel een behoorlijke som
zal overlaten.
In hoeverre stijging van belang voor andere posten
te verwachten is, ik zie dit als gezegd niet. In ieder
geval zal het 1/3 deel van den post Belasting naar het
Inkomen voor de begrooting 1930 ruim 70.000.
minder moeten geraamd worden, zooals een eenvoudige
berekening aangeeft.
Bekijken wij nu de Uitgaven, dan zien wij, indien
Burgemeester en Wethouders geen uitzicht kunnen
openen voor belangrijke verlaging van uitgaven en
waar zou dit college dit vandaan moeten halen ook
hier wel de zekerheid van stijging. De salarissen hebben
nu met 37.500.— de uitgaven verhoogd, nadat, om
met den heer IJ. de Vries te spreken hij slaapt er
bij, maar dat hindert niet
De heer IJ. de Vries: Neen neen ik slaap niet.
De heer Vromen: o is gezegd. Straks zal nog b
gezegd worden door verhooging van de salarissen van
het politiepersoneel, wat de volgende begrooting met
een kleine 25.000.zal belasten en ik ben het vol
komen met den heer Van der Veen eens, dat de meer
derheid van den Raad eigenlijk, door te zwijgen, moreel
gebonden is, achter dit college te staan en in elk geval,
dit is buiten kijf, dat het college althans ook nog
c zal moeten zeggen en een hooger of lager bedrag
de heeren mogen in het college uitvechten hoe
ver ieder zich gebonden achthet zal ook daar
wel zijn hier sta ik, ik kan ook anders voor
de werklieden moeten voorstellen. De schuldenlast
der gemeente is met ruim 1.500.000.toegenomen,
wat niet onbelangrijk meerdere lasten zal meebrengen.
De aangekondigde verlaging van den gasprijs geeft voor
1929 een vermindering van winst van 40.000.doch
voor 1930 zeker een niet onbelangrijk grooter bedrag,
wat het natuurlijk accres van de winst zeker zal op
vangen. Bovendien zijn Burgemeester en Wethouders
niet ongeneigd om tot verdere verlagingen mede te
werken. De winsten op de bedrijven, die zeker niet de
kurk vormen, waarop hier de begrooting drijft en dat
ook niet behoeven te zijn, zullen voor 1930 niet zóó
toenemen, dat op grond daarvan bestendiging van het
heffingspercentage op 4.8 in uitzicht kan worden gesteld.
Waaraan, zoo vroeg ik mij af, ontleenen Burgemeester
en Wethouders dan hun verwachting, dat ook voor 1930
met dit heffingspercentage kan worden volstaan Ik
zie het niet en moet voorloopig zeggen, ik geloof het
niet.
Voorzichtigheid zal dan ook naar ik meen zeer zeker
geboden zijn en geen te groote verwachtingen zullen
mogen worden opgewekt. Het college stelt in zijn be-
grootingsschrijven naast zijn „streven naar zuinig be
heer" op den voorgrond, dat het wil voeren „eene
voorzichtige financieele politiek, welke rekening houdt
met den wensch om den belastingdruk te dezer stede
binnen redelijke grenzen terug te brengen". Met vol
doening slechts neem ik nota van de erkenning, die
hierin ligt, dat ook zij meenen, dat de belastingdruk in
deze gemeente zich thans niet binnen deze grenzen
bevindt en aangenaam zal het mij zijn, wanneer zij mij
de overtuiging kunnen bijbrengen, dat ook voor 1930
niet weer deze grenzen zoo sterk behoeven te worden
overschreden als thans het geval is. Meenden Gedepu
teerde Staten in 1927 dat 4.75 het uiterste maximum
is voor Leeuwarden, Burgemeester en Wethouders
zullen, nu zij zoo dicht tot dit cijfer genaderd zijn,
hopelijk den weg vinden, om zich verder in de ge-
wenschte richting te bewegen. Of hun nu gevoerde
politiek ten opzichte van salarissen en loonen, hun in
het algemeen hooger brengen van de uitgaven en hun
prijsgeven van niet buitensporig hooge winsten uit de
bedrijven, daartoe het middel is, ik vrees, dat zij zich
daarin vergissen.
Vergun mij na deze misschien wat vermoeiende
financieele beschouwingen toch ook nog enkele poli
tieke geluiden te doen hooien.
Ik heb daaraan eenige behoefte na de politieke zede-