270 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 19 December 1928.
preek, die het geachte medelid, wethouder De Boer,
in de zoo bewogen zitting van 30 October j.l. speciaal
tot mij heeft gericht. Zich bewust van de hooge plaats,
waartoe hij is gekomen, klonk zijn geluid als dat van
„de Machtige van Leeuwarden" tot mij, één van de
laatste der Mohikanen hem schijnt deze uitdrukking
te bekoren, ik meen ze al eerder uit zijn mond te hebben
gehoord die de teekenen des tijds niet verstaan. Laaf
ik, Mijnheer de Voorzitter, vooropstellen, dat ik nooit
als juist dien middag dankbaar gestemd was niet te
bthooren tot de „Nieuwe Heeren". Voor ieder, die ziet
wat er gebeurt, zal er van de macht van de S. D. A. P.-
regeerders niet zoo'n groote bekoring uitgaan, als de
heer De Boer misschien meent. Wanneer wij zien, dat
zelfs een Dr. Wibaut niet zelfstandig, zonder rugge
spraak met zijn opdrachtgevers, stemmen mag naar
eigen inzicht in belangrijke vraagstukken, dan moet men
al heel erg den schijn beminnen, wanneer men jaloersch
zou zijn op de zoogenaamde machtspositie, waarop de
heer De Boer zoo prat bleek te gaan. Neen, mijnheer
De Boer, juist dien middag heb ik het zoo duidelijk
gevoeld, dat ik niet gaarne mijn nederige positie van
één der laatste Mohikanen zou willen ruilen voor die
van Uw zoogenaamde groote macht. Dat ik dit zeg is
niet om U onaangenaam te zijn
De heer H. de Boer (wethouder)Neen, zoo vat ik
het niet op.
De heer Vromen maar om de groote politieke
beteekenis die daar achter ligt. De heeren mogen dan
meenen dat het democratisch is om regeerders aan te
stellen, die geen vinger in de asch mogen steken zonder
hun partij te raadplegen, hun rol zal dan zijn. om met
den heer Westra te spreken, die van „loopjongen van de
georganiseerde gemeentewerklieden". Niet alleen dat ik
daarvoor zou danken, ik acht deze zoogenaamde demo-
ciatie een ongeluk voor iedere maatschappij. Zij moet
leiden tot regeering van onverantwoordelijke mannen en
vrouwen en zal of tot anarchie of tot dictatuur moeten
voeren. Want er zal toch steeds het gevaar blijven, dat
een werkelijke krachtfiguur door de massa wordt naar
voren geschoven, die er voor zal bedanken „de loop
jongen der massa" te spelen. Dat deze zoogenaamde
democratie in Rusland heeft geleid tot de dictatuur van
weinigen, is evenzeer te begrijpen als dat ook Mussolini
in zekeren zin product van deze democratie moet wor
den geacht. Het is dan ook geen toeval dat hij gegroeid
is in en met de S. D. A. P. in Italië. Door de wetten
van zijn ontegenzeggelijk krachtige persoonlijkheid was
hij gedoemd tot dictator te worden. De veilige en alzij
dige bescherming van de belangen en rechten van het
volk in al zijn geledingen zal zeker door Uw democratie
op den duur niet kunnen bestaan.
De heer Peletier is intusschen ter vergadering ver
schenen.
De heer M. Molenaar Bij de Algemeene Beschou
wingen zou ik ook gaarne enkele woorden willen zeg
gen aangaande het instituut van Georganiseerd Overleg.
Dat instituut is van verschillende kanten aangevallen
door de heeren Westra, Oosterhoff en Vromen, daarna
door den heer Lautenbach en ook door den Burgemees
ter, die op 30 October heeft gezegd dat hij geen bewon
deraar is van het Georganiseerd Overleg en zeker niet
van het Georganiseerd Overleg in den vorm zooals de
Raad het ten slotte heeft ingesteld. In die vergadering
kon ik tot mijn spijt niet tegenwoordig zijn.
Het lijkt mij dienstig iets naders over de instelling
van het Georganiseerd Overleg mede te deelen. Ik wil
er dan aan herinneren, dat, toen het instituut in werking
werd gesteld, dit bestond eenerzijds uit vertegenwoor
digers van de werklieden en ambtenaren en anderzijds
uit afgevaardigden van den Raad zes Raadsleden
plus een der wethouders en als zoodanig heeft het
in den beginne heel weinig resultaten gehad. Er was
tusschen de delegatie van den Raad heel weinig samen
hang te bemerken de besprekingen bleven ietwat in
de lucht en bij een der zaken, die in Raad kwam, bleek
dat de vertegenwoordigers van den Raad niet werden
gerugsteund door hun fracties. Bovendien stond het
college van Burgemeester en Wethouders in een zeer
eigenaardige positie, het stond er wat naast. Hoewel
ik niet toejuich de wijze waarop destijds het college dat
Georganiseerd Overleg feitelijk tegenwerkte, kan ik mij
toch begrijpen dat er grieven tegenover waren. Ook bij
mijzelf waren bedenkingen tegen den vorm. Ik heb er
toen rijpelijk over nagedacht en heb het mijne gedaan
1 om wijziging in den vorm te verkrijgen, wat m. i. het
Georganiseerd Overleg ten goede zou komen. De zaak
is bij de Commissie van Overleg zelf aanhangig ge
maakt, er is een sub-commissie gekomen en er is over
leg met Burgemeester en Wethouders geweest. In een
conferentie van deze sub-commissie met Burgemeester
en Wethouders werd het voorstel gedaan, dat de Com
missie van Overleg voortaan van den kant van den Raad
niet meer zou worden vertegenwoordigd door de be
wuste zeven Raadsleden, die alle samenhang misten,
maar dat de besprekingen namens den Raad door het
college van Burgemeester en Wethouders zelf of door
een vertegenwoordiger van hen zouden worden gevoerd.
Ik meende en meen nog dat de vorm, waarin het Geor
ganiseerd Overleg nu was gegoten, de beste is en ik
meen dan ook, dat daarmee tegemoet gekomen was aan
de grieven, die het college en speciaal de Burgemeester
had; ik meende dat hiermee veel van zijn tegenstand
was overwonnen. Het is mij dan ook onbegrijpelijk, hoe
de Burgemeester hier kan zeggen dat de samenstelling,
I zooals die nu is, niet zijn instemming heeft. Ik hoop dat
j hij daaromtrent dan ook een naderen uitleg zal geven.
De heer Oosterhoff heeft het instituut van Georga-
niseerd Overleg aangevallen in dien zin, dat hij zegt dat
de Raad zich steeds dat instituut gedacht heeft als
j advies-commissie. Er zouden dus alleen adviezen bij
den Raad binnenkomen en de Raad zou natuurlijk die
adviezen kunnen verwerpen of aannemen. Ik wil er
thans op wijzen, dat eenerzijds vastgehouden is aan de
gedachte, dat inderdaad de Raad vrij is, maar dat dit
zoo moet worden opgevat, dat namens den Raad onder
handelingen worden gevoerd. Het zijn onderhandelingen
tusschen twee partijen, aan de eene zijde de Raad en
aan de andere zijde de werknemers. Het is dus geen
gewone advies-commissie en een gewoon advies van
een college dat buiten de zaak staat, maar Burge
meester en Wethouders zelf zijn vertegenwoordigd en
er zijn onderhandelingen gevoerd om tot een compromis
te komen. Dat is niet alleen in het belang van de werk
nemers, maar ook van de werkgeefster, want indien het
Georganiseerd Overleg niet bestond, indien bij de her
ziening van de salarissen bijvoorbeeld het Georgani
seerd Overleg niet bestaan had, zou de Raad over
stroomd zijn geweest met adressen en wij zouden on
machtig geweest zijn om dat te verwerken. De Raads
leden zijn ter zake niet deskundig, het is niet door den
Raad te behandelen. Dat is een van de voordeelen van
Georganiseerd Overleg, waarin getracht wordt tot
overeenstemming te komen.
De heer Vromen heeft in de zitting van 30 October
het college verweten, dat het college zelf met voor
stellen had moeten komen en dat het college nu de
zaken uit handen had gegeven. AAaar het instiuut van
Georganiseerd Overleg ik heb daar ook al op ge
wezen zoo juist staat toch niet buiten de verhou
dingen, daarvan maakt het college toch zelf deel uit en
onderhandelt er in en wat hier komt als voorstel van
het Georganiseerd Overleg, is daarmede ook van het
college van Burgemeester en Wethouders afkomstig
De heer Vromen Dan moet U de notulen van het
Georganiseerd Overleg maar eens lezen.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 19 December 1928. 271
De heer M. Molenaar: Het gebeurt met alle zaken,
die hier behandeld zijn, op die manier. Bijna geen
enkele zaak, of het college van Burgemeester en Wet
houders doet de voorbereidingen, door met de belang
hebbenden te onderhandelen. Wanneer een partij een
belangrijke zaak wenscht ter hand te nemen, dan wendt
zij zich tot het college van Burgemeester en Wethou
ders en er wordt gegeven en genomen en er wordt een
voorstel geboren dat den Raad bereikt. Bij de regeling
van de arbeidsvoorwaarden is het niets anders. Eerst
onderhandelingen om tot overeenstemming te komen,
dan het voorstel aan den Raad, wat dan toch een voor
stel is van Burgemeester en Wethouders. Ik wil er aan
herinneren, dat bij de laatste herziening tijdens de be
sprekingen voortdurend voeling is gehouden met het
college. Dan kan toch niet worden gezegd dat het col
lege de zaken uit de handen heeft gegeven integen
deel, ze hebben steeds stevig de teugels vast gehouden.
De heer Westra heeft er over gesproken om het in
stituut voor Georganiseerd Overleg te splitsen in een
voor de werklieden en een voor de ambtenaren, maar
daar ben ik geen voorstander van. Ik meen dat deze
splitsing niet in het belang is van de werknemers en
evenmin in het belang van de gemeente zal zijn. Het
college zegt toe niet afkeerig te zijn van een onderzoek
naar de mogelijkheid daarvan. Dat spreekt vanzelf en
wij verzetten ons ook niet tegen een onderzoek. Wij zijn
tegen geen enkel onderzoek, dus ook niet tegen dit.
Wij zullen het afwachten, maar ik maak de opmerking,
dat ik niet hoop dat dit voorstel tot splitsing gekomen
is als gevolg van de houding van den afgevaardigde der
werkliedenorganisaties in deze zaak. Als dat wel het
geval is, is de zaak geweldig opgeblazen. De houding
van dien afgevaardigde is misschien niet de juiste ge
weest. hij had allicht beter gedaan met zich tot den
Raad te wenden, maar als dat de reden is 0111 tot split
sing van het Georganiseerd Overleg over te gaan, is
de zaak geweldig opgeblazen. Het instituut is nog jong,
het moet nog groeien en de partijen moeten nog leeren
onderhandelingen te voeren
De heer Vromen: En de gemeente mag het leergeld
betalen.
De heer M. AlolenaarHoe langer het zal bestaan,
hoe beter.
In de sectievergadering is het reeds besproken en
door de heeren Oosterhoff en Westra hier herhaald
de heer Van der Veen heeft er reeds op gewezen dat
verleden jaar door mij is gezegd dat de loonen der
werklieden hoog genoeg waren, terwijl wij ons nu niet
tegen verhooging zouden verzetten. Wij moeten even
wel de genoemde uitlating beschouwen in verband met
de besprekingen, die toen zijn gehouden. Er was ver
leden jaar aan de orde een technische herziening voor
de ambtenaren en daartoe was voor de werklieden geen
reden. Nu is de technische herziening in de commissie
uitgegroeid tot een meer algemeene herziening en nu
is het toch volkomen verklaarbaar, dat, nu die herzie
ning zoo is uitgegroeid, de werklieden zeggen er is
blijkbaar iets veranderd en kan er nu ook iets voor ons
worden gedaan. Ik sta nu volkomen vrij. Ik wil even
herinneren aan een verklaring, namens onze fractie door
mij afgelegd in de vergadering van 24 November 1925,
bij gelegenheid waarvan aan de orde zijn geweest ver
schillende verordeningswijzigingen, waartoe wij ge
dwongen waren door de Gedeputeerde Staten. Deze
wijzigingen hadden betrekking op het Gymnasium en
de Gemeentelijke Hoogere Burgerschool. Wij moesten de
Rijkssubsidie aanvaarden, de salarissen der leeraren in
overeenstemming brengen met de Rijksregeling en
bovendien werden wij toen gedwongen tot een pensioen-
verhaal van 5.5 °/c. Ik heb toen namens mijn fractie het
volgende gezegd
De voorgeschiedenis, hieraan verbonden, heeft uit
gewezen dat de Raad, die krachtens de Grondwet staat aan
het hoofd van de gemeente, te dezen opzichte niet in staat
is, in volle vrijheid te beraadslagen en te besluiten. Het
college van Gedeputeerde Staten heeft gemeend den Raad
te moeten voorschrijven, wat tot de regeling van de huis
houding van de gemeente behoort. Zooals Burgemeester en
Wethouders in een der stukken opmerken „Gedeputeerden
doen wat des Raads is.".
Onder deze omstandigheden heeft het geen zin de adressen,
die omtrent deze aangelegenheid zijn ingekomen, te be
spreken. Het heeft geen zin het al of niet nuttige van de
daarin bepleite wenschen en verlangens in overweging te
nemen, noch ook om de gevolgen van de te nemen maat
regelen nader te beschouwen.
Wanneer zij het daartoe gunstige tijdstip gekomen acht,
zal onze fractie herziening van de heden afgedwongen maat
regelen ter hand nemen."
Het spreekt vanzelf dat de uitlating van verleden jaar
geen afbreuk doet aan de verklaring van Nov. 1925.
Hoewel ik heb gezegd, dat de loonen hoog genoeg waren,
blijft onze meening gehandhaafd, dat herziening van de
afgedwongen maatregelen te zijner tijd ter hand kan
worden genomen. Of dit tijdstip thans is aangebroken,
daarover wensch ik mij thans niet uit te spreken. Onze
fractie zal dat zelf bepalen en staat volkomen vrij en
wij zien in volle gerustheid de voorstellen, die Burge
meester en Wethouders zullen uitwerken, tegemoet.
De heer Vromen heeft eenige malen gezegd dat de
kwestie van pensioenverhaal en loonen aan elkaar
werden gekoppeld en hij heeft het college er een verwijt
van gemaakt geen vaste lijn in dezen te volgen. Ik zou
te kennen willen geven, dat dit verwijt onverdiend is,
immers de Vrijheidsbond en de heer Westra hebben
verleden jaar precies hetzelfde willen doen bij het in
gediende voorstel tot aftrek van 8/2 pensioenverhaal,
waaraan werd gekoppeld het voorstel tot algemeene
salarisherziening. Naar mijne meening zijn deze beide
zaken ook niet te scheiden.
Blijkens het schrijven, dat nu bij de ingekomen stukken
is behandeld, staan Gedeputeerde Staten op het stand
punt dat het gewenscht is dat Burgemeesters, Secreta
rissen en Ontvangers het door Gedeputeerden vast
gestelde salaris zonder pensioenaftrek in handen krijgen.
Over het bedrag wensch ik nu niet te spreken, maar ik
constateer hierbij dat ook Gedeputeerden, althans wat
de genoemde functionnarissen betreft, het salaris en het
pensioenverhaal aan elkaar koppelen.
De heer Westra heeft ons vergast op indexcijfers. De
heer Westra heeft erop gewezen ik heb het genoteerd
dat het hoogste duurtecijfer zou zijn geweest 292
De heer Westra: Neen niet het hoogste punt; dat was
in 1922.
De heer A1. Molenaar Dus er zijn nog hooger
cijfers geweest volgens den heer Westra
De heer Westra: Neen, niet volgens mij, maar volgens
het Centraal Bureau voor de Statistiek.
De heer Alolenaar De heer Westra heeft als
hoogste cijfer genoemd 292 en als laagste 146 en con
cludeert hieruit, dat de loonen dus eigenlijk zouden
kunnen worden gehalveerd
De heer Westra: Neen, die conclusie zit er niet in,
vindt U dat in het Sectierapport
De heer M. Molenaar Daar zou natuurlijk over
te praten zijn als begonnen was met de loonen of de
salarissen op dat peil van 292 te brengen, maar dat is
niet zoo, dat weet iedereen. De loonen van de werk
lieden, die voor den duren tijd schommelden tusschen
12.60 en 16.80, zijn nu geworden 32.34.
36.dat is ongeveer een verdubbeling. Waren zij
op het cijfer van 292 gebracht, dan zouden ze verdrie
voudigd hebben moeten worden. Het is evenwel on
juist de heer Botke had het er al over de index-