272 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 19 December 1928. cijfers van den groothandel te gebruiken voor een ver gelijking van arbeidersloonen. Ook ik heb het Maand schrift voor Statistiek geraadpleegd en als hoogste cijfer gevonden 228, dat geldt als kosten van levensonderhoud in Amsterdam, welk cijfer nu is gedaald tot 169 en niet tot 145. Het verschil is dus niet zoo enorm groot als de heer Westra ons heeft laten hooren. De kosten voor levensonderhoud zijn iets gedaald, de omstandigheden zijn iets ruimer geworden, maar ik heb daartegen niet het minste bezwaar, omdat voorheen de loonen zoo buitengewoon zuinig waren berekend, dat van een eenigszins gemakkelijke levenswijze geen sprake kon zijn. De inkomsten zijn nu tengevolge van de daling van het indexcijfer iets vermeerderd, zoodat nu kan worden voldaan aan verlangens van cultureelen aard en dingen die even uitgaan boven het materieele bestaan. De heer Westra heeft aangeroerd de kwestie dat wij bij de begrooting 1927 zoo ongemotiveerd pessimistisch zijn geweest. Wij hebben voorgesteld het heffingscijfer van 4 direct te brengen op 4.75, omdat het naar onze meening noodzakelijk was. Er was toen niet te voorzien dat de zaken zoo zouden meevallen als achteraf is ge bleken. Bij de begrooting van 1927 heb ik gezegd dat Leeuwarden een welvarende stad was, maar dat wij tijdelijk in moeilijkheden verkeerden. De duur van deze moeilijkheden is korter geweest dan aanvankelijk was te voorzien. Wij waren voorzichtig en dat is niemand kwalijk te nemen, maar dat valt te prijzen. Overigens moest de toenmalige wethouder van Finan ciën later zelf met een voorstel komen om het heffings- cijfer te brengen op 4.75. Op de begrooting van 1927 was een post voor on voorzien geraamd van 50.000.Het saldo is ge worden 250.000.dat is 200.000.meer. Dit is hoofdzakelijk een gevolg van verhoogde winstcijfers van de bedrijven. Voor het Electriciteitbedrijf werd de winst ge raamd op 118.000.is geworden 176.000.—, wat een verschil geeft van 58.000.-; op het Gasbedrijf werd de winst geraamd op 21.000.het is geworden 70.000.is 50.000.— meer; de winst op het Open baar Slachthuis is geraamd op 1.000.het is ge worden 23.000.—, wat een verschil maakt van 22.000.Op de drie bedrijven gezamenlijk is dus een meerdere winst van 130.000.wat een groot gedeelte uitmaakt van het 200.000.hoogere saldo. Niemand kon voorzien dat het zoo zou meevallen. Onze fi actie wees bijtijds op maatregelen om een eventueel tekort te voorkomen. Ik kom nog even terug op de door den heer Oosterhoff ingediende motie. Voor zoover ik het begrepen heb, wil de heer Oosterhoff daarin laten uitkomen dat de Raad vrij staat in zijn houding tegenover het Georganiseerd Overleg, maar als ik het goed heb begrepen wil de voor steller den Raad ook laten uitspreken dat het college van Burgemeester en Wethouders vrij staat in zijn houding tegenover de resultaten van het Georganiseerd Overleg. Zou de Voorzitter die motie even willen voor lezen De Voorzitter doet voorlezing van de notulen. De heer M. Molenaar: Ik ga met die motie mee voor zoover het den Raad betreft, maar het spreekt toch van zelf dat, waar het college zelf de onderhandelingen heeft gevoerd met de werknemers, met hen tot een com promis is gekomen, het college toch moreel verplicht is dat compromis hier te verdedigen. Het college staat niet vrij, dat is onmogelijk, dan is Georganiseerd Overleg onmogelijk. Dan maakt men het overleg illusoir en waar blijft dan de goede trouw De heer H. de Boer (wethouder): Dat wil men juist. Men wil het overleg niet op deze manier. De heer Al. MolenaarAls de heer Oosterhoff de motie wijzigt en de woorden Burgemeester en Wethou ders er uit licht, stem ik voor, want ik sta op het stand punt, dat de Raad volkomen vrij staat. De heer Vromen Leest U eens wat Uw buurman heeft gezegd op 30 October. Uw fractie is op dat punt nog al erg verdeeld. De heer H. de Boer (wethouder): Dat valt mee. De heer Dijkstra: Mijnheer de Voorzitter, ik wensch even een punt in bespreking te brengen, dat ook in de Memorie van Antwoord is beantwoord, n.l. de maxi mum-snelheid. De Voorzitter heett bij het begin dei- zitting gezegd, dat het beter is op de voldoende in de Alemorie van Antwoord beantwoorde vragen niet terug te komen en daar ben ik het tot op zekere hoogte wel mee eens, maar deze vraag is op een eigenaardige, onvoldoende wijze beantwoord. In de Memorie van Antwoord staat als antwoord op de opmerking in het Sectieverslag „Een lid betoogde de wenschelijkheid van invoe ring van een bepaling omtrent maximumsnelheid." „Aan maximumsnelheidsbepalingen bestaat hier onzes inziens geen behoefte." Waar blijkt dat uit? Ik wil wel zeggen dat ik, wat mij persoonlijk betreft, mij heel vaak erger over het krank zinnig jagen van auto's en speciaal vrachtauto's in de bebouwde kom. Waar is dat goed voor Het feit zelf valt niet te ontkennen en het zou geen onderwerp van bespreking uitmaken, als de bestuurders zelf zoo fat soenlijk waren behoorlijk te rijden. Als er vrachtauto's aan komen jagen, doe je het beste maar te maken dat je uit den weg komt. Ik wil even wijzen op het ongeluk van de vorige week op de Nieuwestad. Als een fietser slipt, dan wordt hij op hetzelfde oogenblik dood gere den door auto's. Deze zaak heeft een onderwerp van bespreking uitgemaakt bij de vorige begrooting, waarbij U persoonlijk U tegenstander verklaarde van maximum snelheidsbepalingen, maar ik meen, gezien de onge lukken die gebeuren en waar in de dagbladen op wordt gewezen, dat deze zaak eens onder oogen moet worden gezien. Ik zal er geen voorstel van maken, omdat dat voorbarig zou zijn, maar. er moet iets gebeuren. Het college wijst er op, dat hier aan de regeling van het verkeer hegl wat wordt gedaan en dat waardeer ik ten zeerste. Als de Politie niet zooveel deed, wist ik het begin wel maar het einde niet. Het is juist daaraan mede te danken dat er geen meer ongelukken gebeuren, maar niet aan de rijders. Ik zal het antwoord van het college afwachten, maar ik hel zelf over naar de gedachte, dat vooralsnog een maximum-snelheidsbepaling zeer gewenscht is, omdat wij niet verantwoord zijn voor de toestand. De heer Muller: Mijnheer de VoorzitterIk heb het woord gevraagd voor een paar feiten. In de eerste plaats zou ik een vraag onder de oogen willen zien. Het is niet tegen het college bedoeld, en ook niet tegen den Raad, maar ik zou deze vraag eens onder de oogen willen zien. Er is in de beroemde of beruchte verga dering van 30 October door een onzer leden gesproken en het is in het verslag tot uitdrukking gekomen, waar het precies is weergegeven door den heer Blan- son Henkemans, over wat er in een sub-commissie van een bepaalde commissie is ter sprake geweest. Nu wil ik daar direct nog geen veroordeeling over uitspreken, maar ik zou toch graag deze vraag willen stellen is het wel wenschelijk in het algemeen dat dergelijke za ken, die in een sub-commissie worden besproken, hier in het openbaar precies weergegeven worden De heer Peletier: Als het algemeen belang daarmee gediend wordt, zeer zeker mijnheer Afuller. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 19 December 1928. 273 De heer Muller: Als het dat is, dan kan ik mij er in verplaatsen, maar dan is men toch verplicht het direct in de commissie ter sprake te brengen, maar niet te doen zooals hier gebeurd is; daar niets zeggen en later met medeleden er wel over te praten en daarna in het open baar. Ik meen. tenzij belangen van algemeenen aard naar voren komen of dit noodzakelijk maken, dat dit niet moet gebeuren. Dat is de eene kwestie. Dan een tweede zaak. In een der vorige vergaderingen is door den heer Vromen gezegd, dat critiek door de meerderheid van den Raad in de kiem werd gesmoord. Ik heb gezegd groote woorden en heb gevraagd, bewijs dat. De heer Vromen neeft gezegd och. wees nu niet zoo heet ge bakerd, ik zal het op mijn wijze doen bij de begrooting, die staat aanstonds voor de deur. Ik heb nu niet gesla pen. maar met beide ooren geluisterd, maar toch heb ik niet kunnen hooren, uit wat U heeft voorgelezen, de bewijzen, waarmee U zou komen, van de critiek, die in de kiem werd gesmoord, daarvan heb ik niets gehoord. Ik geloof zeer zeker dat, toen de heer Vromen even heeft nagedacht, hij tot de conclusie is gekomen: ik ben mis geweest, maar ridderlijker was het dan geweest, dat hij dan nu was gekomen met de mededeeling: ik heb dat toen wel gezegd, maar ik kan het niet bewijzen. Wan neer dat waar was geweest, dat critiek in de kiem werd gesmoord, dan geloof ik, dat bij de bekende radheid van tong van den heer Vromen wij er wel een lijstje over hadden gekregen. Ik constateer dan ook dat hij, althans tot nog toe, in gebreke is gebleven. Dan het derde punt. Ik heb in de sectie-vergadering ter sprake gebracht en ik was de eenigste die het ter sprake bracht, wat geformuleerd is als ..Een lid betoogde de wenschelijkheid van maxi mum-snelheidsbepalingen." Ik heb den vorigen keer, toen de heer Oosterhoff het ter sprake heeft gebracht, mij als tegenstander doen ken nen, maar er is nu iets veranderd en we! dit. De Bleek- laan is opengesteld voor het verkeer en nu geloof ik dat groote afstanden en rechte lijnen zich leenen om met groote snelheid te rijden en de gangbare snelheid te overtreden. Wanneer men dat gejakker ziet, dan is het verschrikkelijk. Zonder signaal te geven passeert men verschillende straten die er op uitloopen en vooral 's avonds is het een liefhebberij. Zij vinden het, zoo het lijkt, niet zoo noodzakelijk een signaal te geven. 25 K.M. is wel genoeg, sneller hoeft niet. De Voorzitter heeft het zelf wel gezien, want ik heb hem een waarschuwing zien geven en ik dacht dan ook nu in deze zaak wel hulp van U te krijgen. De Voorzitter: Ik zag den heer Muller in de verte aan komen. De heer Muller: Neen. U zag mij niet. Daarom zeg ik het, omdat U mij niet zag en ik U wel. dat de heer Vromen er wel eens meer wat uitsmijt wat niet al te serieus moet worden genomen. U hebt ook den vorigen keer gezegd: die frases aan dien kant en de met zooveel ophef uitgesproken woorden aan dien kant De heer Vromen: Waar staat dat De heer B. Alolenaar: In het verslag der vergadering van 30 October. De heer Vromen: Bladzijde no. Noemt U de blad zijde, wanneer U niet liegt. De heer B. Alolenaar: U heeft niet te zeggen: als U niet liegt. De heer Vromen: U liegt op het oogenblik De heer B. Alolenaar: U hebt naar aanleiding van een verklaring, die ik heb afgelegd, gezegd: de met zooveel ophef uitgesproken woorden en U hebt zelfs nog bij interruptie het woord „roerende eenstemmigheid" ge bruikt. De heer Vromen: U sprak van frases. De heer B. Alolenaar: Dat heeft U gezegd naar aan leiding van de woorden van den heer Tamminga en niet aan mijn adres, maar laat de heer Vromen dat zelf maar opzoeken. Ik heb in de Raadszitting van 30 October een eenvoudige korte verklaring afgelegd, waarbij ik in 't geheel geen klemtoon op iets heb gelegd, maar enkel namens onze fractie heb gesproken en nu trekt de heer Vromen daaruit bij interruptie de conclusie, dat het niet juist is wat mijn partijgenoot, de heer M. Molenaar, heeft gezegd, n.l. de conclusie, dat wij niet vrij zijn De heer Vromen Leest U liever voor wat U hebt gezegd. De heer B. Molenaar: lk zal het doen. zoo. De Voorzitter: Ik voelde het De heer Aluller: Ik wil evenwel wel zeggen dat het een feit is, dat er met zeer groote snelheid wordt ge reden. Ik wensch nu geen voorstel te doen tot instelling van een bepaling tot maximumsnelheid, maar zouden Bur gemeester en Wethouders willen toezeggen een steek proef te nemen bij de Bleeklaan, op de Nieuwestad, enz. om de snelheid te controleeren. Dat onderzoek zou ik wel willen afwachten. Bij deze drie zaken zal ik het voorloopig laten. De heer B. Molenaar: Mijnheer de Voorzitter! Ik zou bij de algemeene beschouwingen niet het woord hebben gevraagd, ware het niet dat de heer Vromen mij, of liever een uitlating van mij, erbij heeft gesleept om iets te demonstreeren wat ik niet kan vinden. Het is bekend De heer Vromen: Het is tijd verknoeien De heer B. Molenaar: Ik heb dit gezegd en daar komt het toch op aan en waar ook wij meenen dat een herziening van de ambtenarensalarissen in billijken zin gewenscht is, zal mijn fractie, zonder in de onderdeden af te dalen De heer Vromen: In de onderdeelen De heer B. Molenaar zonder in de onderdeelen af te dalen, deze salarisre geling aanvaarden met de financieële gevolgen, daaraan ver bonden." Dat is gewoon het standpunt en daar kan ik niet anders uit voelen dan de opvatting zooals wij die telkens ver tolken. Als mijn fractie van meening was geweest, dat de financieële gevolgen niet waren te dragen, dan zou den wij hebben voorgesteld de voorstellen opnieuw terug te zenden naar het Georganiseerd Overleg en om dan te trachten rekening te houden met de uitspraak van den Raad, dat de voorstellen van te verre strekking waren geweest. Ik heb er niets bijzonders mee gezegd en de heer Vromen heeft dus niet het recht om te zeggen dat het betoog van den heer M. Molenaar onjuist was en dat ik, wat ik in de vergadering van 30 October heb ge zegd, maar eens na moest lezen. Ik geloof dat, als de heer Vromen dat zelf naleest, hij zal moeten erkennen dat de interruptie, welke hij aan het adres van mijn naamgenoot, de heer M. Molenaar, heeft gedaan, niet juist is.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1928 | | pagina 13