274 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 19 December 1928.
De heer Vromen: Ik zal U daar straks wel op ant
woorden.
De heer B. Molenaar: Er zijn vandaag nog een paar
dingen gezegd en het doet mij genoegen dat een paar
leden daarover reeds hebben gesproken, want het heeft
ook mij in de vergadering van 30 October gehinderd,
dat de leden van de sub-commissie hun grieven hier
naar voren hebben gebracht. Ik zou het niet zoo'n ern
stige kwestie vinden en ik zou mij kunnen indenken,
dat, wanneer het ernstige zaken van gemeentebelang
raakt, men ten slotte die vrijheid neemt, maar het be
vreemdt mij wel dat deze leden, die in de sub-commissie
een adviseerende stem hebben, niet hebben gezorgd dat
hun afwijkende meening in het Overleg is naar voren
gekomen en dat daarvan in het rapport geen blijk is
gegeven. Dat was een houding van zakelijker karakter
geweest dan de houding van den ganschen Vrijheids
bond, die de Raadzaal heeft verlaten.
Ten slotte een enkel woord naar aanleiding van het
slot van het betoog van den heer Vromen, die na zijn
financieële beschouwingen ook enkele politieke punten
heeft besproken. De heer Vromen heeft n.l. gesproken
over de dictatuur der arbeiders, enz. en hoe dat zal
moeten leiden tot de dictatuur van Rusland en van
Mussolini. Het kan ook haast niet anders, zegt de heer
Vromen, de man is vroeger S. D. A. P.-er geweest en
dan kan het haast niet anders. Maar dezelfde Mussolini
is nu de lieveling van de vereerders van den Vrijheids
bond
De heer Vromen: Hoe komt U daarbij
De heer B. Molenaar: Hoe ik daarbij kom? Wel,
als ik alle liberale bladen maar lees
De heer Vromen: Noem eens een artikel, noem eens
een blad; ik houd niet van die algemeene praatjes.
De heer B. Molenaar: Daar kan ik hier nu niet
aan voldoen, maar het is zoo
De heer Vromen: Dat is een frase.
De heer B. Alolenaar: Wel, het feit doet zich
toch voor, dat de figuur van Mussolini meer en meer
door den Vrijheidsbond verheerlijkt wordt en ten slotte
is het toch een goede gedachte dat de S. D. A. P. ge
zorgd heeft voor figuren, waaraan de Vrijheidsbond
zijn bewondering kan toonen.
Te 3.40 uur namiddags wordt de vergadering
geschorst.
Te 4 uur namiddags wordt de vergadering voort
gezet.
De heer Feddema: Ik wensch nog een kleine verkla
ring af te leggen. Ik meende eerst na de woorden van
den heer Lautenbach gevoegelijk te kunnen zwijgen,
maar er gaan nu zulke eigenaardige stemmen op en er
is zelfs een motie gekomen naar aanleiding van de ver
gadering van 30 October, alsof de heele Raad abuis
heeft gehad. De heer Van der Veen heeft gezegd dat de
Raad moreel is gebonden, de heertn Vromen en Ooster-
hoff geven hetzelfde geluid en de heer Oosterhoff
meende zelfs een motie te moeten indienen, waarin dat
nog eens wordt aangedikt en dat de Raad vrij staat
tegenover de voorstellen van het Georganiseerd Over
leg. maar dat is toch overbodig, want wij zijn toch vrij.
Ik weet wel, alle fracties stonden niet gelijk, want die
het dichtst bij het vuur staat, warmt zich het meest, en
de andere heeren waren veel beter ingelicht dan onze
fractie, want ik kan gerust zeggen dat niemand van onze
fi actie iets wist van eenige overeenkomst in het Geor
ganiseerd Overleg, dus wij gingen naar de vergadering
met de vaste overtuiging, dat wij vrij stonden in alles
en dat wij zouden stemmen voor verhooging van de
ambtenaarssalarissen. Gaat het nu wel op, wanneer men
hier op de vergadering iets hoort en daar wordt de
heer Blanson Henkemans voor aangevallen, maar wij
zijn hem dankbaar voor wat hij hier heeft verteld en
zoodoende is er een tipje van den sluier opgelicht te
zeggen dat men nu gebonden is? Het gaat niet op om
van ons te zeggen dat wij, ais Protcstantsch-Christelijke
Club, onvoorbereid ter vergadering komende, de amb
tenaren hadden moeten teleurstellen. Wij hebben ge
stemd vóór de verhooging van de ambtenarensalarissen,
wat niet inhoudt, dat wij ten opzichte van de werklieden
ons hebben verbonden en wanneer wij daarin het vol
gende jaar wel meegaan, dan zal dat zijn, omdat wij er
dan mee instemmen. Ik wil niet zeggen dat wij het zullen
doen, mijnheer Vromen, maar wij staan vrij, vrijer mis
schien dan eenige andere club en wij wenschen ons vrij
te houden
De heer Visser: Wij ook
De heer Feddema: En dan wil ik ten slotte nog
een persoonlijk woord zeggen, geheel voor mijn reke
ning. Ik meen dat deze begrooting prachtig in elkaar is
gezet en dat daarvoor een woord van lof toekomt aan
het college van Burgemeester en Wethouders. Hoe moet
het volgende jaren, zegt men, maar ik wil vertrouwen
hebben in onzen minister, in onzen wethouder van Fi
nanciën, die een goeden blik heeft en geen voorstellen
zai doen tot verlaging van den Hoofdelijken Omslag,
zonder goede reden tot vertrouwen in het volgende jaar.
De heer Hooiring: Mijnheer de Voorzitter! Als ik het
woord heb gevraagd, is dat niet om te spreken over het
Georganiseerd Overleg en ook niet over de maximum-
snelheidsbepaling, maar ik zou wel te vinden zijn voor
een bepaling maximumlengte redevoeringen. Ik heb
slechts een enkele vraag te stellen. In de sectie-verga
dering heb ik gevraagd naar verbetering van den Weg
naar Cambuur en daar krijg ik geen bevredigend ant
woord op volgens mij. Ik zou dan ook in ernstige over
weging willen geven in overleg te treden met de bewo
ners om tot spoedige verbetering te komen, want de
toestand is onhoudbaar. Het water van beide stilstaande
slooten staat tot aan de kruin van den dijk, en tot het
midden van het pad en vooral het passeeren bij avond
is levensgevaarlijk.
Ook heb ik nog iets over de kwestie van een over
dekte bad- en zweminrichting en ook ik heb gevraagd
tot instelling van een commissie te komen. Naar ik uit
zeer betrouwbare bron vernomen heb, bestaat er hier
ter stede een particuliere commissie voor dat doel,
welke reeds over eenige tienduizenden guldens de be
schikking heeft. Gezien dit feit en gehoord de bespre
king van den heer Peletier, kan ik dit voorstel van den
heer Peletier ondersteunen en kan de te benoemen
Raadscommissie zich desnoods in verbinding stellen
met de reeds bestaande commissie uit de burgerij.
Dan heb ik nog een opmerking over het Woningbe
drijf, die ik ook straks zou kunnen doen, doch nu kan
het ook wel. Het is deze vraag: Hoe is het met de toe
stand in de Peperstraat Ik meen dat de gemeente
eigenares is van alle woningen aan den rechterkant;
hoe ver zijn de plannen tot verbetering, in welk stadium
zijn die nu
Verder heb ik in de sectie een kwestie aangeroerd,
een oude kwestie, n.l. over het tapverbod. Ik heb gewe
zen op de minder juiste toepassing daarvan, waarop
het college antwoordt
„Het verslag zegt niet in welk opzicht of op welke
wijze het tapverbod minder juist wordt toegepast,
hetgeen een beantwoording van deze opmerking niet
mogelijk maakt."
Ik zou hierover willen zeggen, dat het heelemaal niet
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 19 December 1928. 275
wordt toegepast. Men behoeft toch geen feiten op te
noemen, want het wordt niet toegepast. Er is een proces
over het tapverbod met een kastelein en dat wordt bin
nenkort behandeld voor den Hoogen Raad. Is het daar
om misschien dat, hangende deze proces-kwestie, geen
strenge handhaving wordt toegepast? Op die vraag zou
ik gaarne een bevredigend antwoord willen hebben.
De heer Blanson HenkemansIk zou nog enkele
woorden willen zeggen naar aanleiding van de woorden
van den heer Afuller. Het verwondert mij dat een iid
van de S. D. A. P., de partij die steeds voor openbaar
heid is, bezwaar heeft tegen openbaarheid. Ik heb den
schroom zelfs zoo ver gedreven, dat ik aan mijn fractie-
genooten niets verteld heb van wat er in de sub-com
missie is gebeurd, maar op 30 October stond hier
iemand onwaarheid te vertellen en toen meende ik ver
plicht te zijn de waarheid te zeggen, anders had ik het
ook niet gedaan.
De heer IJ. de Vries: Mijnheer de Voorzitter Ik zou
graag iets zeggen om straks gelegenheid te hebben in j
tweede instantie het woord te mogen voeren. In aan
sluiting met de woorden van den heer Blanson Henke-
mans, moet ik mijn verwondering uitspreken over de
liefde van den heer Muller voor geheime diplomatie.
Het is nog niet lang geleden dat de wethouder De Boer
heeft gezegd wat ik kom te weten uit alle vergade
ringen, dat deel ik mee aan de fractie en behandel ik
De heer Peletier: Dat heeft hij gezegd, ja.
De heer IJ. de Vries: Ik meen dat de heele be
doeling van de sociaal-democraten is om overal ver
tegenwoordigd te zijn en liefst de meerderheid te
hebben, maar toch in alle geval om op de hoogte te
kunnen zijn en hun partijgenooten te kunnen mededeelen
wat er gebeurt. Ik krijg nu toch wel een eigenaardigen
indruk uit het betoog van den heer Muller, want dit is
geheel in strijd met de geheele houding van de sociaal
democratische partij, die nu zeker een veranderd stand
punt inneemt en in toepassing brengt de geheime
diplomatie.
Dan heb ik enkele woorden aan het adres van den
heer Vromen, dien ik bewonder om de snelheid, waar
mede hij zich als jong Raadslid in de zaken heeft in
gewerkt, maar voor een gestudeerd man zijn z'n inter
rupties wel een bewijs dat aan de beschaving van hem
nog wel iets ontbreekt.
De heer Vromen: Ik vraag het woord voor een per
soonlijk feit.
De Voorzitter: Ik zou eerst moeten nakijken of het
een persoonlijk feit is en of dat den voorrang heeft.
De heer Vromen: Weet U over welk feit ik wil
spreken
De Voorzitter: Over wat hier gezegd is, anders kan
het niet wezen en ik heb even goed als U gehoord wat
hier gezegd is.
De heer Peletier: Het is het beste het eerst even te
laten bezinken.
De heer Visser: Het is in verband met dat „slapen".
De heer IJ. de Vries: Ik zal hem nu toonen, dat ik
niet slaap.
De Voorzitter: U wenscht het woord voor een per
soonlijk feit
De heer Vromen: Ja.
De Voorzitter: Dan zal ik dat in stemming brengen.
Geen van de leden verklaart zich er tegen, dat aan
den heer Vromen het woord wordt verleend, waarop de
heer Vromen het woord verkrijgt.
De heer Vromen: Ik heb met groot genoegen gehoord
dat de heer IJ. de Vries mij hulde bracht, maar in den
staart zat venijn, want aan het slot verwijt hij mij een
gebrek aan beschaving. Welnu, ik beschouw dat als
een persoonlijk feit. Het schijnt mij toch toe, dat wij
er geen gewoonte van moeten maken om in openbare
lichamen tegen elkaar dergelijke verwijten, waarmee
absoluut geen enkel algemeen belang wordt gediend en
die absoluut geen enkel zakelijk karakter dragen, te
uiten en dan nog wel te uiten, zonder mededeeling op
welke uitlating het geïncrimineerde slaat. Ik heb die
uitlating niet gehoord en het is mij nog niet duidelijk,
waarop de heer IJ. de Vries doelde en tenzij hij alsnog
genegen is die woorden van onbeschaafdheid van mijn
persoon terug te- nemen of genegen is mij te overtuigen,
dat hij die woorden op goede gronden heeft gebruikt,
zal ik niet anders kunnen doen dan persoonlijk ieder
contact in de discussies met den heer IJ. de Vries te
vermijden.
De heer IJ. de Vries: Welke woorden de heer Vromen
ook gebruikt, hij zal ze voor zijn rekening moeten ne
men en dat gaat mij ook niet aan, maar de opmerking
van mij sloeg op wat hij gezegd heeft, toen hij be
toogde „dat de gemeente-financiën het volgend jaar
meerdere uitgaven zullen vragen, waarbij 37.000.
voor gemeente-ambtenaren en waarbij dan later nog
zou komen om met den heer IJ. de Vries te spreken
de verhooging voor de Politie van f 20.000.doch
hij slaapt op het oogenblik enz.". De heer Vromen
heeft bijna woordelijk die woorden gebruikt en dan vind
ik dat, als iemand met zijn oogen dicht scherp zit te
luisteren en er dan van hem in 't publiek wordt ge
zegd dat hij slaapt, ik wel de opmerking mag maken
dat ik vind, dat U in 't vervolg wel iets beschaafder
kunt zijn. Ik heb dit gezegd om aan te toonen, dat ik
Uw opmerking even goed als mijn medeleden heb ver
staan en om dan van iemand te zeggen dat hij slaapt
als hij niet slaapt, vind ik erg. Daarom heb ik deze op
voedkundige opmerking geplaatst.
De heer Visser: Mijnheer de Voorzitter, mogen ook
oe andere leden er iets over zeggen
De VoorzitterIk geloof dat de meening van den
Raad is, dat U maar liever niet het woord moet hebben,
maar ik wil het U niet weigeren.
De heer Visser: De heer IJ. de Vries heeft volkomen
gelijk en ik meen dat dit ook geldt ten opzichte van de
uitdrukking van den heer Vromen, die hij destijds aan
mijn voorbuurman heeft gericht. Uit intellectueele krin
gen verwacht men toch een andere manier van optre
den. Dat is het, wat ik over deze kwestie naar voren
wenschte te brengen.
De heer Vromen: Ik krijg nu wel van alle kanten op
mijn dak en ik erken de mogelijkheid dat de heer IJ. de
Vries niet sliep. Inderdaad ben ik oud genoeg om te
weten dat niet iedereen, die de oogen dicht heeft,
slaapt. De heer De Vries heeft het recht al of niet te
luisteren en ook de andere leden kunnen tijdens mijn
rede doen of laten wat zij willen en er steekt niets on
behoorlijks in om iemands aandacht te vragen. Ik had
het evenwel in een anderen term kunnen doen en kun
nen zeggen: wilt U even goed luisteren? In de manier,
waarop ik het evenwel deed, zit niets onbeschaafds en
dat zie ik er nu ook niet in.
De heer Visser mengt zich nu ook in het debat en