282 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag' 19 December 1928.
het college van Burgemeester en Wethouders of wel
het geheele college maar men heeft geweten, dat er
een meerderheid was -zich heeft kunnen vereenigen
met datgene, waarover hier den vorigen keer zooveel
gesproken is
De Voorzitter: Wat bedoelt U
De heer H. de Boer (wethouder) over de vraag
van die toezegging, dat het volgend jaar de loonen van
de gemeentewerklieden zouden worden herzien in gun-
stigen zin. Wanneer daarvoor geen meerderheid was
geweest in het college van Burgemeester en Wethou
ders, dan zou er ook niet over gesproken kunnen zijn
De heer Vromen: Dan hadden wij de geheele salaris-
voorstellen niet gehad
De heer H. de Boer (wethouder): Daar wensch
ik onmiddellijk op in te gaan. Wie zegt, dat er altijd
overeenstemming moet komen Er staat uitvoerig in
deze verordening omschreven, wat er moet gebeuren,
als er geen overeenstemming wordt bereikt. Dan kunnen
beide partijen schriftelijk hun zienswijze bij den Raad
naar voren brengen en dan heeft de Raad verder te
beslissen. Ik wil dat wel voorlezen. Maar hier was wel
een meerderheid in het college van Burgemeester en
Wethouders. Ik ben het in zeker opzicht geheel eens
met den heer Lautenbach, althans met de conclusie van
wat hij zegt. De heer Lautenbach zegt: de oorzaak van
deze mishandeling van het Georganiseerd Overleg ligt
bij Burgemeester en Wethouders. Goed, ik ben het
natuurlijk niet met die uitdrukking eens, maar juist is,
dat het dan ligt bij Burgemeester en Wethouders, als
er een fout is begaan. Op dat standpunt sta ik niet,
maar dat zou dan deze fout moeten zijn, dat er in het
college van Burgemeester en Wethouders een meerder
heid is geweest, die zich heeft verklaard om het volgend
jaar aan een herziening van de werkliedenloonen mede
te werken. Maar dat gaat niet tegen het Georganiseerd
Overleg, dat heeft daar niet mee te maken. Dat heeft
alleen te maken met de kwestie, als gezegd zou worden,
dat die meerderheid van Burgemeester en Wethouders
tegen eigen inzicht zou hebben gehandeld, als deze
tegen haar eigen meening haar stem zou hebben uit
gebracht. Daar kom ik aanstonds wel op terug.
Ik kom nu op een punt ik geloof toch dat het van
belang is, dat de zaak hier uitvoerig wordt besproken
waarover de heer Oosterhoff uitvoerig heeft gesproken,
n.l. over de opvatting, die men moet hechten aan alinea
2 van art. 3 der Verordening op het Georganiseerd
Overleg
,,2. Burgemeester en Wethouders of een der par
tijen in artikel 5 onder a en b genoemd maken het
onderwerp bij de Commissie aanhangig in een schrif
telijke gemotiveerde uiteenzetting."
Wat was nu voor 1925 de gang van zaken Tot 1925
had de commissie als geheel dus 6 Raadsleden en
1 wethouder, dus de vertegenwoordigers der gemeente,
waaronder 1 lid van het college van Burgemeester en
Wethouders te zamen met de organisaties het recht
om voorstellen te doen. Een verder recht was er niet.
Dat is door de wijziging van 1925 heel anders ge
worden. Het recht, om voorstellen bij de commissie
aanhangig te maken, is toen toegekend aan Burge
meester en Wethouders aan den eenen kant, aan de
vertegenwoordigers in het Georganiseerd Overleg aan
den anderen kant en c aan de organisaties. Dat staat
hier duidelijk. Die drie hebben het recht om voorstellen
bij het Georganiseerd Overleg aanhangig te maken; dat
is dus een uitbreiding van het initiatiefrecht, dat een
veel verdere strekking heeft gekregen dan het vroeger
had.
Nu zou het dus alleen gaan om de vraag, of die schrif
telijk gemotiveerde uiteenzetting zoo moet worden op
gevat want dat schijnt de bedoeling van den heer
Oosterhoff te zijn dat, wanneer hier nu een adres
komt bij het Georganiseerd Overleg, Burgemeester en
Wethouders dan eerst in eigen kring die zaak zouden
moeten bespreken, dat zij b.v. eerst de adviezen van
de verschillende takken van dienst zouden moeten in
winnen, in 't kort, dat eerst door het college van Burge
meester en Wethouders een bespreking zou moeten
worden gehouden en dat dan de zaak zou gaan naar
het Georganiseerd Overleg.
Dat kan nooit de bedoeling van deze verordening zijn
of geweest zijn, omdat daarmee ten eenen male in strijd
zou zijn, wat ik reeds uit bijlage 13 heb naar voren
gebracht en voorgelezen, n.l. het voornaamste punt in
die wijziging en dat is
„dat voor het vervolg Burgemeester en Wethouders
het overleg voor de gemeente zullen voeren, zoodat,
komt men in de commissie tot een compromis, dit de
grondslag zal worden voor de desbetreffende voor
stellen aan Uwe Vergadering."
Dus, als eerst het college van Burgemeester en Wet
houders met een gemotiveerd voorstel bij het Geor
ganiseerd Overleg zou moeten komen en, daaraan vol
daan hebbende, zou moeten vragen vinden jullie dat
goed, zonder meer dan zou daarmee een streep
worden gehaald door de geheele verordening, zooals
die daar ligt. Is dat de bedoeling
De heer Oosterhoff: Wat is een schriftelijke gemo
tiveerde uiteenzetting? Wat de bedoeling is? Wat er
staat.
De heer H. de Boer (wethouder): Goed, elke organi
satie heeft het recht, voorstellen aanhangig te maken,
dus van den kant van Burgemeester en Wethouders
behoeft dat nog niet eens te geschieden. In dit geval
was er een gemotiveerd adres van den Centralen Ne-
derlandschen Ambtenaarsbond; wij hadden daarover in
het Georganiseerd Overleg een bespreking moeten
houden en wij hadden dus ook dat als uitgangspunt
kunnen nemen. Hoe men dus de zaak ook keert of wendt,
het loopt er over, of in het Georganiseerd Overleg over
de verschillende adressen is gesproken, dat men vrij
tegenover elkaar staat, dat men tracht tot overeen
stemming te komen en dat, als die er is, deze dient tot
grondslag van de besprekingen hier in den Raad.
Die schriftelijke motiveering omvat dan ook niet meer
dan een duidelijke uiteenzetting van de punten, waar
over het advies wordt gevraagd en betreft, strikt ge
nomen, alleen de reden van het aanhangig maken van
de voorstellen, wat ook overeenkomt met de wijze,
waarop het Georganiseerd Overleg in 1925 is ver
anderd.
Men zou dus alleen van meening kunnen verschillen
over de vraag, of dit niet een klein beetje anders zou
kunnen worden geredigeerd, om een dergelijk mis
verstand, als hier schijnt te bestaan, te voorkomen. Maar
ik heb duidelijk uiteengezet, niet alleen wat de bedoeling
is, maar ook wat de werking is van het tegenwoordige
Georganiseerd Overleg.
Nu kom ik tot het laatste punt, dat is de meer per
soonlijke kant van de zaak. Er is door den heer Ooster
hoff in het slot van zijn betoog een aanval gericht op
mij in het bijzonder en, heb ik goed gehoord, ook op
den heer Ritmeester. Die laatste kwestie acht ik wel
van belang om eerst even naar voren te brengen.
Ik heb zoo het gevoel, dat men in de vorige Raads
vergadering niet opzettelijk, dat beweer ik niet
den een en den ander in het college of in de sub
commissie tegen elkaar in het harnas heeft willen
hebben. Er is hier een incident geweest tusschen den
heer Ritmeester en ondergeteekende. Ik heb dat be
treurd en ik wil nu alleen mededeelen, dat ten opzichte
van die kwestie volkomen overeenstemming is bereikt
en dat daarmee die kwestie tusschen ons is opgelost
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 19 December 1928. 283
De heer Peletier: Daar mag de Raad toch wel wat
meer van hooren
De heer H. de Boer (wethouder)Dat is juist de
kwestie, waarom het gaat: men schijnt zoo erg nieuws
gierig te zijn
De heer Vromen: U hebt het toch zelf beloofd
De heer H. de Boer (wethouder): Wat heb ik
gezegd U mag gerust voorlezen, wat door mij naar
voren is gebracht.
De Voorzitter: Het woord is aan den heer De Boer.
De heer H. de Boer (wethouder)De Burgemeester
heeft in die vergadering gezegd: Zou het niet verstan
diger wezen Uw woorden weer in te trekken, omdat er
ook goede trouw in het spel kan zijn en ik heb toen
gezegd: U probeert olie op de golven te gieten en aan
gezien U van de veronderstelling uitgaat, dat hierbij
goede trouw voorzit, ben ik graag genegen, mijn
woorden in te trekken. En ik heb dat ook gedaan. Daar
mee was de kwestie af. Nadien is tusschen den heer
Ritmeester en mij de zaak besproken en toen bleek, dat
er ten opzichte van deze kwestie geen verschil van
opvatting tusschen ons bestond, wat betreft het verschil,
dat ik meende dat op dat oogenblik in die vergadering
bestond
De heer Visser: Mag de Raad daar ook iets meer van
weten
De heer H. de Boer (wethouder): Daar blijf ik
buiten, omdat ik zeg: waar het hier ook geldt een aanval
op den heer Ritmeester, kan deze daar zelf wel op terug
komen en heb ik geen behoefte, om daar op in te gaan.
Dat lijkt mij onnoodig, omdat uit de latere correspon
dentie, die is gevoerd, wel blijkt, hoe precies de zaak zit.
Als de heer Vromen het hoofd schudt, heeft hij daar
natuurlijk volkomen het recht toe, maar ik geloof, dat
de heer Vromen een conclusie ten opzichte van deze
zaak heeft getrokken, zooals ik zal voorlezen. Ik heb
dat gelezen in ,,De Vrijheidsbonder"
De heer Vromen: Dat heb ik niet geschreven
De heer H. de Boer (wethouder): In elk geval
zal het wel een klein beetje uit dien hoek zijn dan
meent U toch wel te weten hoe de zaak zit
De heer Vromen: Ik wou dat graag hier vastgesteld
zien.
De heer H. de Boer (wethouder): Daar gaat het om
De heer Vromen: Ja, daar gaat het om 1
De heer H. de Boer (wethouder): Ik heb geen
enkele behoefte, om daar verder op in te gaan die
kwestie is opgelost en nu kunnen we het volgend jaar
wel afwachten hoe die zaak zich verder zal ontwikkelen.
Nu het laatste punt, dat de heer Oosterhoff heeft ge
zegd, dat ik politiek niet eerlijk zou zijn geweest. Het
kan vreemd loopen ja, ik kom aan het slot, ik begin
te begrijpen dat allen naar huis willen het kan eigen
aardig loopen. Toen ik mijn entrée deed in den Raad,
I is er in mijn fractie ontstemming geweest na het woord,
dat door den heer Ij. de Vries «'as gesproken: nu wordt
hier eens een politiek eerlijk man in den Raad gehoord.
Nog levendig staat mij die discussie voor den geest
De heer IJ. de Vries: Dat heb ik niet gezegd, het ging
over de sociaal-democraten.
De heer H. de Boer (wethouder): Het gaat niet
over mijn persoon, maar over mijn politieke eerlijkheid.
Ik herinner mij ook nog dat er voor 2 jaar gesproken
is over de vraag, of men tevreden was over de werk
wijze of de resultaten van het toenmalig bestaande col
lege van Burgemeester en Wethouders. Toen werd er
een uitzondering gemaakt voor den wethouder van
Onderwijs ik herinner mij dat te hebben gelezen,
zelf ben ik er niet bij geweest, omdat de omstandigheden
mij dat beletten en toen was het de heer Oosterhoff,
die de volgende uitdrukking bezigde ik citeer uit het
hoofd, maar de heer Oosterhoff zal wel toegeven dat
het zoo was zie, dat is nu toch niet recht, want
wanneer nu het college van Burgemeester en Wethou
ders niet goed heeft gehandeld, hoe kan dan de wet
houder van Onderwijs wel goed hebben gehandeld,
omdat hij toch een deel uitmaakt van het college; en
als de heer De Boer hier was, dan zou hij met zijn
bekende openhartigheid toegeven, dat de onderwijs-
voorstellen niet alleen zijn werk zijn geweest, maar dat
deze den steun van het college moeten hebben gehad
Dat zou ik ook gezegd hebben
De heer Oosterhoff: Daarom zijn wij nu ook teleur
gesteld.
De heer H. de Boer (wethouder): Daarom moet
men ook begrijpen ik heb die woorden niet gebezigd,
ik zeg alleen dat het vreemd kan loopen in het politieke
leven als juist dezelfde persoon, over wien men der
gelijke uitlatingen doet, heel anders zou zijn geworden,
dat dit moet worden verklaard
De heer Peletier: Alles is veranderlijk
De heer H. de Boer (wethouder): ja, zoo gaat
het, dan wordt men onmiddellijk prikkelbaar.
Wanneer dan die zaak plotseling zoo zou zijn ver
anderd, dan moeten daarop natuurlijk omstandigheden
hebben ingewerkt en dan is het best mogelijk clat men,
een zaak wat anders aanvoelende, een zekeren schijn
tegen zich krijgt. En voor zoover ik aan het verwekken
van dien schijn zou hebben meegewerkt, spijt mij dat
natuurlijk. Het is mogelijk, dat ik daaraan heb mee
gewerkt, maar aan den anderen kant kan ik mij dat niet
indenken en wel om de volgende reden niet.
De handelwijze, zooals de zaak zich in de sub
commissie en in het Georganiseerd Overleg heeft toe
gedragen, neem ik geheel voor mijn verantwoording.
Als ik daar nu achter weg had willen kruipen, zou ik
mij kunnen indenken dat de Raad dat onaangenaam zou
hebben gevonden, maar ik heb dat volkomen voor mijn
evrantwoording genomen en ik neem dat nóg voor mijn
verantwoording genomen en ik neem dat nog voor mijn
omdat ik daartoe geen enkele reden had, achter een
bepaalde organisatie of achter een motief, dat ik het
onder dwang zou hebben gedaan. Indien dat het geval
was, zou ik mij schuldig gevoelen, maar ik heb het
gedaan op grond van de overwegingen, waarover ik
reeds uitvoerig heb gesproken. Ik heb gemeend niet
anders te kunnen doen en toen er een kans was, om in
het college van Burgemeester en Wethouders een
meerderheid te krijgen voor het bekende voorstel, heb
ik daarvan gebruik gemaakt (interrupties) ja, laat
ik het zoo zeggen, heb ik daarvan gebruik gemaakt
(interrupties). Dat mocht ik toch waarachtig wel doen?
Keurt gij dat af, keur dan dat in mij af of in de meer
derheid van het college
De heer Vromen: Dat doen wij ook
De heer H. de Boer (wethouder): Ja, dat zal
straks blijken, als de motie van den heer Westra in
stemming komt, want als die een meerderheid krijgt,
ligt daarin opgesloten, dat men het niet eens is met de