284 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 19 December 1928.
handelwijze, die door mij en de meerderheid van Burge
meester en Wethouders is gevolgd. En zou dat, gezien
in dit verband, nu zoo ontzettend zijn, als daar een
meerderheid in den Raad voor was te vinden? Dat moet
echter nog worden afgewacht.
Zoo heb ik de kwestie willen stellen in de vorige
Raadsvergadering en misschien dat tengevolge daarvan,
omdat ik de volle verantwoording op mij had genomen,
ik te veel den indruk heb gevestigd, alsof daar in de
sub-commissie niet over verschillende dingen zou zijn
gesproken, die betrekking zouden hebben op de kwestie,
waarover het ging, om te trachten tot overeenstemming
te komen.
Maar ik heb niet uit de sub-commissie meenen te
mogen spreken en ik heb dat ook niet willen doen, ik
heb hier ook niet gesproken over datgene, wat ten op
zichte van deze zaak in het college van Burgemeester
en Wethouders is besproken, omdat ik meen, dat dat
hier buiten kan blijven. Nu kan het zijn, dat hier een
misverstand heeft plaats gehad en ik heb daar ook de
leden van mijn fractie op gewezen, n.l. toen ik er op
attent werd gemaakt, nadat de notulen van die ver
gadering in het licht waren verschenen, dat toen door
den heer Blanson Henkemans was gezegd, dat er in de
sub-commissie over gesproken was
De heer Vromen: Nadat U het ontkend had.
De heer H. de Boer (wethouder): Wat
De heer Vromen: Dat er in de sub-commissie over
gesproken was.
De heer H. de Boer (wethouder): Hoe zou ik
dat terwijl er juist in het college van Burgemeester
en Wethouders herhaaldelijk over gesproken is
Heb ik dat gezegd Dan moet dat op een misverstand
berusten; zoek het dan even op, dan kan ik het onmid
dellijk ophelderen. Maar ik kreeg van den heer Henke
mans den indruk, dat het ging over het voorstel aan het
Georganiseerd Overleg om een sub-commissie te be
noemen, ten einde de loonen der werklieden het volgend
jaar in gunstigen zin te herzien en alsof dat het punt
was geweest, dat in de sub-commissie naar voren was
gekomen. Toen heb ik gezegd: daar is op die manier
geen woord over gesproken. Ik heb toen ook nog ge
zegd: ik wil niet spreken over wat daar wel is gezegd,
want ik meende geen recht te hebben mededeeling te
doen van datgene, wat daar wel was gezegd en ik
meende ook dat dit buiten de kwestie moest omgaan.
Ik heb daar dus toen eenvoudig mee bedoeld: wat de
heer Henkemans zegt, is niet juist, dat ontken ik, maar
wat er verder is gesproken, doet niet ter zake. En dat
doet het nóg niet. Maar waar wel in de sub-commissie
over gesproken is, dat heb ik misschien wat ongelukkig
naar voren gebracht; het was ook niet zoo'n prettige
positie voor mij, den zooveelsten October
De heer Vromen: Neen, juist
De heer H. de Boer (wethouder): Dan is het
wéér niet goed; als men tracht opheldering te geven,
dan wordt dat weer zóó uitgelegd.
Het was niet een prettige positie, omdat het veel
meer leek op het uitspelen van den een tegen den ander,
dan dat men de kwestie zakelijk ging behandelen, zooals
ik van middag tracht te doen. Ik mag toch zeker de
opvatting hebben en daarover is wél gesproken
of tegelijk met de verhooging van de ambtenaren
salarissen voor de werklieden óók niet iets kon worden
gedaan Daarover is wél gesproken, maar over de
vraag of er een voorstel zou komen om de werklieden-
loonen het volgend jaar in gunstigen zin te herzien is
met geen woord in de sub-commissie gesproken. Daar
over is eerst gesproken in het college van Burgemeester
en Wethouders
De heer Vromen: Straks wordt U 't weer oneens
De heer Peletier: Kijk maar naar 't gezicht van den
heer Fransen
De heer H. de Boer (wethouder)Hier moet een
misverstand zijn.
En al was het nu wel zoo, wat verandert dat dan nog
aan den toestand Maar het is niet zoo en ik meen,
nu men mij daartoe noodzaakt, toch één woord te moeten
zeggen over de vraag: wanneer is over de kwestie, om
het volgend jaar een sub-commissie in te stellen voor
een herziening van de wcrkliedenloonen, in het college
van Burgemeester en Wethouders gesproken Ik zal
precies zeggen hoe de zaak zit, daar steekt ook absoluut
niets in, hoewel ik eigenlijk vind, dat het met de kwestie
heel weinig te maken heeft.
Toen het in de sub-commissie niet boteren wilde
ongetwijfeld, men zit daar toch te onderhandelen en is
het dan zoo erg, dat het niet zoo vlot liep moest
ei verder over gesproken worden. Wij komen in het
college van Burgemeester en Wethouders, en op het
zelfde moment dat naar voren wordt gebracht, dat er
niet zonder meer overeenstemming was te bereiken, ligt
daar bij Burgemeester en Wethouders de missive van
Gedeputeerde Staten, waarin het gaat over de jaar
wedden van burgemeesters, secretarissen en ontvangers
en waarin wordt voorgesteld dat het bedrag aan premie
heffing van 5j/2 van deze salarissen op die salarissen
zou worden gelegd.
Toen die missive van Gedeputeerde Staten in het
college van Burgemeester en Wethouders naar voren
kwam en wij dat zal niemand ontkennen zaten
met de vraag: hoe is er overeenstemming te bereiken
in de sub-commissie want eigenlijk moest men
later nog in het Georganiseerd Overleg tot overeen
stemming komen en die beide zaken op hetzelfde
moment in het college ter sprake kwamen, heb ik voor
gesteld en er is geen bezwaar tegen om dat hier te
zeggen en ik neem dat ook voor mijn volle verant
woording; ik heb dat den vorigen keer niet willen
zeggen, maar nu het den schijn krijgt, dat ik ergens
achter weg wil kruipen, moet ik dat wel doen, hoewel
de verordening zegt, dat de vergaderingen van de com
missie niet openbaar zijn en die van Burgemeester en
Wethouders ook niet; ik vind het daarom een heel on
prettige kwestie, maar anders krijg ik den schijn tegen
mij toen heb ik gezegd: als het college van Gedepu
teerde Staten zegt dat de 5*/2 pensioenpremie, die
de Burgemeester, Secretaris en Ontvanger moeten be
talen, nooit de bedoeling is geweest van het college
van Gedeputeerde Staten bij het vaststellen van de
salarissen van Burgemeester, Secretaris en Ontvanger,
dan heeft de Raad van Leeuwarden precies hetzelfde
recht om te zeggen, dat die heffing van 5*/2 van het
personeel der gemeente nooit de wil is geweest van den
Raad, maar dat die tegen den wil van den Raad door
het college van Gedeputeerde Staten is afgedwongen.
Ik heb toen gezegd: ik stem hier voor, mits die 5V2 °7c
ook op de loonen der werklieden wordt gelegd, want
in de ambtenarensalarissen zal dat, door de verhooging,
al zijn verdisconteerd. Toen is in het college nog ge
sproken over de sub-commissie en over o. a. een
vacantietoeslag aan de werklieden, die daar wel ter
sprake was geweest en zooals zoojuist de zaak door
mij naar voren is gebracht, is daarover gestemd, maar
daar is toen voor dit jaar in het college om welke
reden, doet er hier niet toe geen meerderheid voor
gekomen. Wél is er toen echter een meerderheid ge
vonden voor het voorstel, om voor het volgend jaar een
voorstel te doen en toen dat besluit er was, is aan de
sub'-commissie en later ook aan het Georganiseerd
Overleg gezegd, dat het volgend jaar in dezen zin iets
zou gebeuren
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 19 December 1928. 285
De heer Vromen (wijzende op den heer Fransen)
Kijkt U dien kant eens uit
De heer Blanson Henkemans: Het is ook meer dan
schande
De heer H. de Boer (wethouder): Zóó is deze
kwestie geloopen
De heer Blanson Henkemans: Nietwaar
De heer H. de Boer (wethouder)Ik ontken niet
dat er in de sub-commissie over andere dingen is ge
sproken. Wie zou dat willen ontkennen
De heer J. de Boer: Dat moet de heer Henkemans
bewijzen, wat hij daar zegt.
De heer H. de Boer (wethouder): Dat ontken ik
geen oogenblik. Als ik den indruk heb gewekt dat te
ontkennen, dan is dat onjuist van mij geweest; dat er
in de sub-commissie moeilijkheden waren, heb ik niet
wiilen ontkennen en als ik dat heb gedaan, dan is dat
onjuist van mij geweest. Ik heb het niet willen zoeken
bij anderen, maar ik heb gezegd: ik neem het zélf voor
mijn verantwoording. Als het kon leiden tot verbetering
van den toestand voor de werklieden, zou ik het ook
gedaan hebben bij wijze van vacantietoeslag of iets
anders, tot de geschiedenis zich afspeelde, zooals ik
zoopas heb gezegd, maar die heeft eigenlijk met de ge-
heele zaak niet te maken, omdat de Raad alleen heeft
te maken met het resultaat
De heer Visser: En met het tot stand komen van dat
resultaat.
De Voorzitter: Gaat U toch niet op al die interrupties
in, mijnheer De Boer. Ik verzoek den heeren, niet steeds
te mterrumpeeren.
De heer H. de Boer (wethouder): Als de Raad
meent, dat het niet goed is geweest van het college van
Burgemeester en Wethouders om deze toezegging te
doen, welnu, dan zal dat straks uit de stemming blijken
en dan spijt mij dat, ongetwijfeld, maar dat doet dan
toch niet af aan de eerlijkheid van mijn poging? Ik heb
gemeend dat te moeten doen en dat ik voor mijzelf ver
antwoord was om het te doen.
Dan nog één punt, dat is het laatste, wat ik hierover
wil zeggen. Den vorigen keer is even genoemd het
woord „gekonkel", later heb ik in het verslag gelezen
dat gezegd is „eventueel gekonkel". Ik ben mij niet
bewust wie dat woord gebruikt heeft, doet er niet
toe dat dit hier bij mij het geval is. Ik beschouw
het zoo, dat de moeilijkheden hebben geloopen over die
mededeeling aan de sub-commissie en aan het Geor
ganiseerd Overleg en wanneer ik nu de zaak verkeerd
had willen tracteeren, dan had ik zóó kunnen doen
Toen dat besluit in het college van Burgemeester en
Wethouders was gevallen het college van Burge
meester en Wethouders heeft toch zeker het recht om
een besluit te nemen had ik dat niet moeten mede-
deelen aan het Georganiseerd Overleg, want daar
schenen moeilijkheden
De heer Vromen: Dat is juist het doel geweest
De heer H. de Boer (wethouder)Neen, dat had
ik wel anders kunnen doen. Men spreekt wel eens met
een bestuurder van een organisatie en wanneer ik tegen
zoo iemand had gezegd: dat is in het college van Bur
gemeester en Wethouders aangenomen, dat komt het
volgend jaar, dan ivas dat konkelen geweest. Maar juist
ter wille van een open spel en van het open en royaal
de zaken daar te zeggen en daar heeft toch het col
lege van Burgemeester en Wethouders en het Georgani
seerd Overleg recht op heb ik dat niet gedaan. En
nu mag men dezen gang van zaken betreuren, maar
dat die aan mijn politieke eerlijkheid afbreuk zou doen,
kan ik mij niet indenken
De heer Vromen: Neen
De heer H. de Boer (wethouder)Nu de heer
Vromen hier eiken keer, als ik tracht de zaak te ver
klaren, hetzij door uitdrukkingen, hetzij door gesticu
laties, zich op een dergelijke wijze uitlaat, wil ik even
voorlezen ik was dat niet van plan wat ik heb
gelezen in „De Vrijheidsbonder"; misschien dat de heer
Vromen zich daar aanstonds wel van zal losmaken
„Hoe op deze wijze een sfeer van gemotiveerd
wantrouwen tusschen Raad en Burgemeester en Wet
houders moet ontstaan, is ons duidelijk en wij be
grijpen hoe moeilijk, ja onhoudbaar de positie van
onze Vrijheidsbondsche Raadsleden wordt, die blijk
baar de eenigsten zijn in den Raad, die voor mede
werking aan den arbeid van den Raad een sfeer van
waarheid en vertrouwen tusschen Burgemeester en
Wethouders en den Raad noodig achten."
De Vrijheidsbonders zijn dus daarin de eenigen, maar
ik zeg tegen U. mijnheer Vromen eiken keer, als ik
tracht de zaak in breede banen te leiden en een zakelijke
sfeer te scheppen, schudt U herhaaldelijk met het hoofd
en blijkt telkens dat U niet aanneemt wat ik zeg. Dat
spijt mij, maar ik geloof juist, dat het niet willen aan
nemen van wat hier wordt gezegd, dat dat hier schept
een sfeer van wantrouwen en die moeten wij hier niet
hebben, want ik geloof niet dat wij dan komen, waar
wij moeten wezen.
ik zal nu uitscheiden, alleen ben ik verplicht nog een
enkele vraag van den heer Westra te beantwoorden
omtrent de schoolgeldregeling. Wanneer de heer Westra
meent, dat daarin wijziging moet worden aangebracht,
dan staat het den heer Westra te allen tijde vrij om
met een voorste! te komen, maar wanneer het alleen de
bedoeling is dat die zaak nog eens door het college
van Burgemeester en Wethouders onder de oogen zal
worden gezien, dan wil ik dat gaarne toezeggen.
Wat betreft de vraag van mevrouw Buisman inzake
onderwijs aan spraakgebrekkige knideren kan ik dit
inededeelen, dat het antwoord van Burgemeester en
Wethouders niet alleen inhoudt, dat er een onderzoek
zal worden ingesteld, maar dat daarbij ook wel degelijk
voorzit dat is althans mijn persoonlijke wensch en
ik twijfel er niet aan, ook die van het college dat ook
dat onderzoek tot een resultaat zal leiden; op welke
wijze, zal dan nog nader moeten worden overwogen.
Ik meen dat mij geen andere vragen zijn gesteld en
dat ik dus hiermee kan eindigen.
De Voorzitter stelt voor om de vergadering te
schorsen. Hem heeft een voorstel bereikt om de ver
gadering te schorsen tot morgen ochtend 10 uur, maar
hij wenscht uitdrukkelijk in stemming te brengen het
voorstel om heden avond wèl te vergaderen, want a.s.
Vrijdag kan er niet vergaderd worden.
Het voorstel, om heden avond wèl te vergaderen,
wordt met 17 tegen 10 stemmen verworpen.
Voor stemmen: de heeren J. de Boer, Westerhuis,
Visser, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, de heeren
H. de Boer, Westra, IJ. de Vries, Fransen, Ritmeester
en Tiemersma.
Tegen stemmen: de heeren Van der Veen, Blanson
Henkemans, Lautenbach, Oosterhoff, M. Molenaar.
Feddema, Muller, O. F. de Vries, Tamminga. Peletier,
Dijkstra. B. Molenaar, Vromen, Botke. Feitsma, Hofstra
en Hooiring.
Te ongeveer 6 uur namiddags wordt de vergadering
geschorst.