286 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 19 December 1928.
Voortzetting der vergadering op Donderdag 20 December 1928.
Op Donderdag 20 December te 10 uur voormiddags
wordt de vergadering voortgezet.
Aanwezig alle leden.
De heer Fransen (wethouder): Ik heb gister bij de
algemeene beschouwingen, die door verschillende heeren
zijn gehouden, enkele punten genoteerd, die mij bij
zonder interesseerden, in de eerste plaats bij den heer
Oosterhoff, wat betreft de motie, welke hij heeft voor
gesteld en waarmee ik mij niet kan vereenigen. Ook al
zou de Raad uitspreken dat èn de Raad èn Burgemeester
en Wethouders niet gebonden zijn aan de toezegging
van Burgemeester en Wethouders in het Georganiseerd
Overleg, dat er voorstellen zullen komen tot verhooging
van de loonen der werklieden, dan is daarmee, naar
mijn meening, niet te bereiken, wat men daarmee meent
te bereiken. Ook al zou de Raad dat aannemen, dan
zullen Burgemeester en Wethouders tóch gebonden
blijven aan tie toezegging, die zij hebben gedaan; daar
kan de Raad hen niet van ontheffen. Als de heer Ooster
hoff zijn motie wil splitsen, dan zal ik graag aan het
eerste deel of aan dat deel wat betreft de Raad mijn
stem geven dat is trouwens de vorige maal ook reeds
uitgesproken maar ik kan niet stemmen voor een
motie, waarin de Raad zegt dat Burgemeester en Wet
houders niet gebonden zijn aan die toezegging
De heer Oosterhoff: Ik bedoel niet die toezegging,
maar in het algemeen dat Burgemeester en Wethouders
niet gebonden zijn aan de uitspraken van het Georgani
seerd Overleg. Ik bedoel niet die toezegging, die Burge
meester en Wethouders hebben gedaan dat spreekt
vanzelf.
De heer Fransen (wethouder): Ik heb een andere
opvatting van de motie.
Nu iets anders. De heer Peletier heeft gesproken over
enkele punten van het stratenplan en gevraagd of deze
alsnog in den Raad zullen komen. Ik meen dat dit reeds
in den aanbiedingsbrief is medegedeeld.
Tegen een Raadscommissie voor een zwem- en bad
inrichting heb ik geen bezwaar en wat het verzoek van
de Kamer van Koophandel aangaat, had ik liever, dat
de heer Peletier een principieel voorstel had gedaan,
dat eventueel tot demping zal worden overgegaan. Als
dit voorstel door den Raad zou worden goedgekeurd,
dan hadden wij ten minste iets, maar als de Raad prin
cipieel daartoe toch niet bereid is, kunnen wij alle moeite
en kosten sparen en behoeven wij die plannen niet te
maken
De heer Peletier: Ik vind dat in dezen het woord is
aan Burgemeester en Wethouders.
De heer Fransen (wethouder): Dan zijn er nog
enkele woorden gesproken over het Georganiseerd Over
leg, maar voor ik tot een bespreking daarvan overga,
wil ik nog even een opmerking maken naar aanleiding
van hetgeen door den heer Vromen bij de algemeene
beschouwingen is gezegd omtrent Gemeentewerken, n.l.
als zou daarbij geen zuinigheid zijn betracht en de be
grooting van dat bedrijf met een bedrag van 43.000.
zijn toegenomen, wat misschien 48.000.moet
wezen
De heer Vromen: Neen, neen
De heer Fransen (wethouder): Ik heb het op
49.000.begroot, ik kom dus wat hooger, maar de
opvatting van den heer Vromen is niet juist, want al is
het eindcijfer der begrooting van Gemeentewerken dit
jaar zooveel hooger, men moet niet vergeten dat daarop
extra uitgaven onder de gewone uitgaven voorkomen
tot een bedrag van 49.000.welke extra uitgaven
in den gewonen regel worden bestreden uit leeningen.
Wij hebben dat thans niet willen doen, maar gemeend
ook die uitgaven uit de gewone inkomsten te moeten
betalen, zoodat wij feitelijk met het thans geraamde
bedrag nog eenige duizenden lager zijn dan het vorige
jaar. Er komt nog bij dat, behalve die extra uitgaven
ook de salarisverhooging ad 9200.in de begrooting
is opgenomen, iets, waar niemand iets aan doen kon
en Gemeentewerken zeker niet; de Raad heeft dat zelf
gedaan en dus moet het er bij. Alles bijeen genomen
is de begrooting van Gemeentewerken dus feitelijk een
belangrijk bedrag lager dan verleden jaar.
Zooals ik zeg, zijn hier enkele woorden gezegd over
het Georganiseerd Overleg en, zooals ik begrepen heli,
was men daar van zekere zijde bijzonder tevreden over.
Ook de heer M. Molenaar heeft er over gesproken en
hij heeft gezegd dat hij de vergadering van 30 October
niet heeft bijgewoond, maar dat hij toch den indruk
heeft gekregen, dat er misschien wel iets was, dat mis
schien niet precies door den beugel kon, maar dat men
niet moest vergeten, dat de onderhandelaars nog jong
waren en dat zij nog moesten leeren. Ik geloof, dat de
heer Molenaar daarin wel mis is, want dezen waren wel
zóó gehaaid en hebben van hun positie een dergelijk
misbruik gemaakt, dat, als zij nog méér moeten leeren,
er misschien nog minder van terecht komt en er dan
misschien dingen gebeuren, die nog veel minder door
den beugel kunnen.
Dan is door den heer Muller en nog iemand over 't
Georganiseerd Overleg gesproken en ik meen dat een
van hei' heeft gezegd, dat men over de punten, die in
een commissievergadering worden behandeld, niet
moest spreken in een openbare vergadering. In be
ginsel kan ik daar wel voor voelen, maar in dit geval
was het wel moeilijk, want als de Raad 3 leden aan
wijst, die namens den Raad in een commissie zitting
nemen om de zaken voor te bereiden, dan vind ik het
niet erg als de Raad weet wat er eigenlijk in de com
missie is besproken en dan vind ik dat die leden eigenlijk
wel verplicht zijn om den Raad op de hoogte te stellen
van hetgeen er is voorgevallen.
Maar nu is de zaak omtrent het Georganiseerd Overleg
toch wel weer iets uitgedijd. Ik vind het ook een heel
onaangename zaak en er is dan 30 October al zooveel
over gezegd. Nu is door mijn collega, wethouder De
Boer, vrij uitvoerig gesproken over de oude en de
nieuwe verordening en de werking daarvan. Ik heb met
belangstelling die uiteenzetting gehoord en vond die
werkelijk belangwekkend, maar aan het slot heb ik toch
met eenige verbazing en dat bleek ook wel in den
Raad, dat men het aan mij zag en bevreemd op
gekeken. Ik wil wethouder De Boer dan ook vragen of
het juist is, wat ik heb opgeteekend, n.l. dat de heer
De Boer aan het slot heeft gezegd 'dat in de sub
commissie niet over de loonen van de werklieden is
gesproken. Ik weet het niet, maar
De heer H. de Boer (wethouder): Neen, neen
De heer Fransen (wethouder): Heeft U dat niet
gezegd
De heer Vromen: „In dat verband" heeft hij gezegd.
De heer H. de Boer (wethouder)Er is wel over ge
sproken heb ik gezegd
De heer Fransen (wethouder)„Er is niet over de
werkliedenloonen gesproken" heb ik opgeteekend.
De heer H. de Boer (wethouder): Dan heb ik het
verkeerd gezegd, of U hebt het verkeerd verstaan.
De heer Fransen (wethouder): Dan zal ik het ver
keerd hebben opgeteekend, maar ik hoor hier nu door
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 19 December 1928. 287
Voortzetting der vergadering op Donderdag 20 December 1928.
verschillende leden roepen het is ook zoo door den
heer De Boer gezegd. Ik weet het niet, maar in elk
geval
De heer J. de Boer: In welk verband is het gezegd;
daar komt het op aan.
De heer Fransen (wethouder): als iemand zegt:
in de sub-commissie is over de loonen of over een ver
betering of verhooging van de loonen niet gesproken,
dan heeft men in werkelijkheid niet uit het verhandelde
in de sub-commissie gesproken. Nu kan men wel
zeggen dat men uit de sub-commissie niet spreekt, maar
als ik van meening ben dat er daar wel over gesproken
is, kan ik dat niet bewijzen öf ik moet uit de sub
commissie spreken. Ik meen dat het meer dan over
bekend is en dat het zelfs publiek is geworden wat er
in de sub-commissie is besproken en dat daar wel
degelijk over de loonen van de werklieden is gesproken.
Verder is door den heer De Boer gezegd, dat hij in
het college van een bepaalde gelegenheid gebruik heeft
gemaakt, waarmede hij heeft gemeend de circulaire van
Gedeputeerde Staten en dat, toen een persoonlijke toe
slag voor de werklieden niet lukte, hij van die gelegen
heid heeft gebruik gemaakt om van Burgemeester en
Wethouders een toezegging te krijgen inzake de loonen.
Maar wanneer er in de sub-commissie over de werk
liedenloonen niet gesproken was, dan was die zaak bij
Burgemeester en Wethouders nooit aanhangig ge
worden. Daarover was alleen een uitspraak te krijgen
van het college en toen is die zaak door den voorzitter
van het Georganiseerd Overleg in het college gebracht,
op verzoek van een lid van de commissie, die anders
weigerde aan de overeenkomst mede te werken.
De heer Hooiring heeft gesproken over de kwestie
van de huizen aan den eenen kant van de Peperstraat,
die door de gemeente indertijd zijn gekocht. Die zaak
is al meermalen in het college besproken en men is het
er in het college op het oogenblik niet geheel over eens
hoe men daarmee zal en of die huizen zullen moeten
worden afgebroken om tot een verbreeding van die
straat te komen, zooals men zich indertijd heeft voor
gesteld en zooals zelfs in 1914 reeds is aangenomen.
De uitvoering van dat besluit is toen opgehouden op
verzoek van de Regeering met het oog op den woning
nood, maar de zaak is op het oogenblik van dien aard,
dat er binnenkort een beslissing zal moeten komen en
dat er dus voorstellen bij den Raad aanhangig zuilen
worden gemaakt.
De heer Ritmeester (wethouder): De heer Oosterhoff
heeft in het begin van zijn rede aanmerking gemaakt op
liet feit, dat een tweetal commissiën op denzelfden dag
zijn uitgenoodigd om te vergaderen, zelfs op hetzelfde
uur. De heer Fransen heeft deze opmerking van den
heer Oosterhoff niet beantwoord, maar ik wil er toch
wel even dit van zeggen, dat het uit den aard der zaak
bij elk bestuur van een gemeente wel kan voorkomen
dat, wanneer een tweetal wethouders, die onafhankelijk
van elkaar staan en ieder voorzitter van een commissie
ziin, meenen dat er zeer spoedig een commissievergade
ring moet plaats hebben, deze dan tegelijk bij elkaar
worden geroepen. Maar zoo gauw als het bekend was,
dat dit was gebeurd, is zoo spoedig mogelijk de fout
geredresseerd en het is den heer Oosterhoff bekend,
dat op het verzoek van de heeren, dat het tijdstip van
dt eene vergadering zou worden gewijzigd, direct is
ingegaan en dat die vergadering der commissie van
Financiën in plaats van des avonds des middags is
gehouden.
Nu is het juist dat de Gemeentebegrooting is be
handeld, zonder dat de begrooting van Gemeentewerken
door de betrokken commissie onder het oog was ge
zien. Dat was wel jammer en nu vroeg de heer Ooster
hoff in de vergadering der Financieele commissie: "hoe
moeten wij nu met de zaak als er bij de begrooting
van Gemeentewerken nog groote voorstellen komen
Ik heb toen gezegd: die zullen dan natuurlijk eerst nog
in het college van Burgemeester en Wethouders moeten
worden behandeld, maar ik hoop, dat dit niet het geval
is en dat het zoo gunstig mogelijk afloopt. Nu moet de
heer Oosterhoff niet vergeten, dat dit toch wel is ge
bleken, dat door de commissie voor Openbare Werken
op dat punt geen verandering in de begrooting is ge
bracht en dat tot op dit oogenblik ook in dezen Raad
geen voorstellen zijn gedaan om wijziging in de be
grooting te brengen, zoodat practisch gesproken de
zaak op deze wijze is opgelost en ik die dan ook tot
de kleinst mogelijke proporties heb willen terugbrengen.
Nu zal men mij moeten toestemmen dat, als dergelijke
futiliteiten worden aangegrepen om het college aan te
vallen, ik dan het feit moet constateeren, dat feitelijk
ernstige dingen niet bestaan of dat men die niet vol
doende op den voorgrond kan brengen.
Het beleid van het college is voor een groot deel
belichaamd in de begrooting en natuurlijk voor een zeer
groot gedeelte wat betreft de financiën. Ik wil dan ook
verklaren dat het mij zeer aangenaam is van den heer
Feddema te hooren, dat hij met deze begrooting accoord
gaat het is mij te meer aangenaam, omdat blijkt,
dat in dit geval van geen politiek sprake is, maar de
heer Feddema kalm de zaken als Raadslid wil behan
delen maar dat het mij een teleurstelling is dat,
hoewel in de commissie van de Financiën met nadruk
is naar voren gebracht ik wil anders niet spreken
uit het college van Burgemeester en Wethouders noch
uit de commissie dat de begrooting de goedkeuring
had van de geheele commissie, nu toch van zekere zijde
in den Raad aanmerking wordt gemaakt op de be-
giooting en het wordt voorgesteld, alsof daarop totaal
geen bezuinigingen zijn aangebracht.
Ik heb tot mijn spijt niet geheel en al kunnen volgen
wat de heer Vromen heeft naar voren gebracht; ik heb
dat zooveel mogelijk uit de krant opgediept en ik zal
zooveel mogelijk trachten te beantwoorden de aanvallen,
welke hij heeft gedaan.
Ik wil beginnen met op te merken dat, als de heer
Vromen spreekt over de uitgaven en de inkomsten, hij
zeer zeker rekening moet houden met dit feit, dat er
zijn verplichte en onverplichte uitgaven, verplicht, wat
betreft de wettelijke uitgaven, die men wettelijk in de
begrooting moet vinden en waaraan door Burgemeester
en Wethouders uit den aard der zaak niets is te doen.
Als de heer Vromen dan het feit constateert dat bij den
post voor boventallige onderwijzers van het bijzonder
onderwijs de uitgaaf is verhoogd van 7500.tot
20.000.dan is dat eenvoudig een logisch uitvloeisel
van de wet, omdat het bijzonder onderwijs op dat punt
gelijke rechten heeft als het openbaar onderwijs. Omdat
nu het openbaar onderwijs ook boventallige onderwijzers
aanstelt, kan het gemeentebestuur tegen verhooging
van dien post absoluut niets doen, zoodat daaromtrent
absoluut geen aanmerking kan worden gemaakt op de
gestie van het college.
Daartegenover staan natuurlijk onverplichte uitgaven
en de heer Vromen heeft voorbeelden van verschillende
hoofdstukken aangehaald, waaruit zou blijken dat
daarop door liet college niet is bezuinigd. Als voor
beelden noemt hij dan dat de kosten van algemeen
beheer zijn vermeerderd met 20.000.-, volksgezond
heid met 2000.volkshuisvesting met 3500.—,
onderwijs met 66.000.—, handel en nijverheid met
3000.waarnaast hoofdstukken staan met een ver
mindering, als openbare veiligheid met 3000.
ondersteuning van behoeftigen met 8000.-, Reiniging
met 8000.welke hoofdstukken gunstiger uitvallen,
zooals wordt gezegd.
Maar is het wel, zooals het op het oogenblik wordt
gesteld, volkomen juist