V 290 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 19 December 1928. Voortzetting der vergadering op Donderdag 20 December 1928. ik denk, dat het met de bezuiniging daarop ook niet zoo hard zal loopen. Dan worden hier allerlei dingen naar voren gebracht en bezwaren geuit tegen verschillende posten en dan wordt gezegd gij wilt dat niet aannemen, gij wijst alles af. Dergelijke opmerkingen zijn echter niet juist. Als b.v. de heer Henkemans naar voren brengt dat voor bepaalde zaken te groote uitgaven worden gedaan en dergelijke dingen kunnen absoluut worden gecontroleerd en na gegaan, dan is het onze plicht om dat te doen en als de heer Henkemans dan bezwaren heeft, dan worden die nagegaan. Er zijn gevallen, dat ik ook bij mij zelf zeg dat kan veranderen, maar dan moeten de heeren niet zeggen: dat moet oogenblikkelijk gebeuren. Als een vijftal gebouwen ieder voor zich verwarmd en schoongehouden en verlicht moeten worden, dan staat het buiten kijf dat, wanneer die als geheel bij elkaar of als combinatie van gebouwen konden worden verlicht, verwarmd en schoongehouden, dit een besparing zou geven. Alen weet echter allen, dat wij op dit punt reeds werkzaam zijn; het Militair Hospitaal wordt verbouwd en daarin zullen verschillende diensten worden onder gebracht, zoodat wij op dat punt zeker eenige bezuini ging kunnen krijgen. Daar tegenover staat dat dan de oude gebouwen, die wij hebben, ten spoedigste van de hand kunnen worden gedaan. Als b.v. aan de Rijks kweekschool en andere plaats zal zijn gegeven, ben ik er voor dat oude gebouw van de hand te doen, want het kost veel aan onderhoud. Dat zal dus t. z. t. ook nader onder de oogen moeten worden gezien. Als men nu de begrooting in het algemeen be schouwt, dan is dit komen vast te staan althans die overtuiging heb ik gekregen dat de raming van de bedragen zoo nauwkeurig mogelijk is en dat wij op dat punt veel en veel dichter, zou ik zeggen, bij de feiten zijn gekomen, dan voorheen het geval was. Maar dit is iets, wat moeilijk blijft en vooral bij het onderwijs is dat zeer moeilijk, omdat het bijzonder onderwijs altijd 2 jaar achter is. Men kan de bedragen daarvoor niet vaststellen, maar moet afwachten hoe het loopt en men staat dus bij dergelijke dingen altijd voor zeer ernstige feiten. Ik wil nu nog even terug komen op hetgeen de heer Vromen in de vergadering van 24 April 1928 heeft gezegd bij de behandeling van het vermenigvuldigings- cijfer. Hij heeft toen ook eenige punten naar voren gebracht, waarop wellicht, zoo verwachtte hij, zou kunnen worden bezuinigd. Hij noemde als punt van bezuiniging de wederinvoering van het 7e leerjaar, maar daarbij is geen sprake van bezuiniging, immers wij hebben die al. Hij heeft aangehaald dat de Wet op het Voorbereidend Middelbaar Onderwijs bezuiniging zou leveren, maar ook daar is geen sprake van. Ik neem het den heer Vromen niet kwalijk, dat hij dat heeft gezegd en al nam ik het hem wèl kwalijk, dan zou hij er zich wellicht nog niets van aantrekken maar dergelijke voorstellingen moet men toch niet zonder meer doen en in elk geval ben ik van meening dat men daarop geen cijfers voor de Gemeentebegrooting mag baseeren. Dat is het groote gevaar, dat in dergelijke dingen schuilt. Nu wil ik in dit verband spreken over de bedrijfs- begrootingen en even naar voren brengen het feit, dat wij in 1927 kregen een begrooting, die niet werd goed gekeurd, omdat daar kwestie over was, terwijl er later is gezegd: deze begrooting levert een belangrijk over schot. De heer Molenaar heeft gister reeds naar voren gebracht, dat de begrooting op het punt van de be drijven altijd eenigszins vaag is geweest. Als ik de be grooting voor 1927 naga, dan blijkt, dat in totaal op de begrootingen van de bedrijven een verlies was geprojec teerd van ruim 86.000.en dat de rekeningen van de bedrijven in totaal zijn afgesloten met een winst van ruim 30.000.alzoo een verschil van 117.000. Daaruit volgt dus dat de directeuren van de winst gevende bedrijven toen eenigszins pessimistisch zijn geweest dit is al meer in den Raad tot uiting ge komen en door mij bevestigd maar in dat pessi misme is thans eenig herstel gekomen. Voor 1928 is de winst voor alle bedrijven in totaal gesteld op 25.000.— en voor 1929 is het winstcijfer voor alle bedrijven geraamd op 27.000. Men ziet dus, dat er op dat punt toch wel eenige wijziging is gekomen; ik meen van het winstcijfer in verhouding tot de eindbegrooting. Nu de cijfers wat de bedrijven betreft dus thans juister zijn geraamd, moeten wij dus daarop niet al te veel meerdere gunstige resultaten verwachten. Men kan wel aannemen, dat er nog eenig voordeel in zit, maar het grootste voordeel hebben we reeds verrekend. Wat het Slachthuis betreft, wil ik er op attent maken, dat hierbij een winst is geprojecteerd van 12.000. terwijl daarin een extra afschrijving zit van 8000. op diverse posten, o. a. op de uitbreiding van de hang- ruimte, de nieuwe aanhangwagens en dergelijke dingen. De aanhangwagens kunnen in 2 jaar worden betaald en het college is daartoe overgegaan, omdat het op het oogenblik die mogelijkheid in de begrooting zag. Wat de hangruimte betreft, deze zal in 5 jaar zijn betaald, dus in overeenstemming met wat de Raad heeft besloten eri op deze wijze zal na een zekeren tijd deze begrooting weer in een goed stadium komen en dan kunnen ook op het punt van het Slachthuis nog betere uitkomsten worden verwacht. Hetzelfde is het geval bij de Reiniging, waar de nieuwe auto's, die zijn aangeschaft, in 2 jaar tijd worden afgeschreven, desondanks is het verlies 8000.- minder geraamd. Wat de bedrijven betreft, staat dus de toestand er niet ongunstig voor. Ik wil hierbij nu tegelijk even be spreken de Gasfabriek. De kwestie is, dat het uitbrei dingsfonds van dit bedrijf, dat op het oogenblik 188.000.zal gaan bedragen ten minste als de 40.000.voor den gashouder daarvan zal worden afgeschreven in den loop der jaren langzamerhand zal opraken; als successievelijk de uitbreiding, die 350.000.— moet kosten, geheel wordt uitgevoerd, dan zal uit den aard der zaak het uitbreidingsfonds ver dwijnen en men zal dan wel ernstig te rade moeten gaan of dat geheel en al een juiste toestand is. Wat verder betreft de kwestie van de Gasfabriek en de winst, die daar wordt gemaakt, hebben Burgemeester en Wethouders besloten, om met ingang van 1 April, als de Raad daar geen bezwaar tegen maakt, den gas- prijs van 8 op 7 cent te brengen. Nu zegt men: ja, dat moet men niet doen, maar dan komt men toch tot eigenaardige consequenties. Ik wil bij dit punt even wijzen op de feiten, die zich voordoen wat betreft de accijnzen. De Vrijzinnig-democratische fractie en ook het meerendeel van Burgemeester en Wethouders is zeer zeker voorstander van afschaffing van de accijnzen. Ik vind dat een onrechtmatige druk waardoor de groote gezinnen veel te sterk worden belast en de goed ge situeerden en de kleine gezinnen veel te weinig. In dit verband moge ik onder de aandacht brengen de conclusie van een rapport, uitgebracht aan de ver- eeniging voor belastingwetenschap over den druk der invoerrechten en accijnzen. Daarbij bleek dat de gegevens omtrent een groep gezinnen met inkomens afwisselende van 1200.tot 3600.en een gemiddelde opleverende van 2400. bij een gezinsgrootte van 4.4 personen, de conclusie veroorloven, dat men, bij een dergelijke gezinsgrootte, van een inkomen van 2400.—, naast 2.33 aan rijks inkomsten- en verdedigingsbelasting, bijna 2 heeft uit te geven wegens accijnzen (met uitzondering echter van die op gedistilleerd, wijn, bier en sigaretten) en ruim 1 wegens invoerrechten op vleesch, thee, choco lade, kleeren, schoeisel, petroleum, lucifers en zeep. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 19 December 1928. 291 Voortzetting der vergadering op Donderdag 20 December 1928. Voor een groep gezinnen met inkomen afwisselende van 3600.tot 19.000.en een gemiddelde op leverende van 6000.— bij een gezinsgrootte van 4.6 personen zijn die cijfers ruim 1 en 0.9 terwijl de inkomsten-, rijks- en verdedigingsbelasting daar 3.7 eischen, zoodat het inkomen van 2400.en dat van 6000.zich tot den totalen druk verhouden als 5.33 tot 5.6 Een globaal onderzoek bij een groep inkomens van gemiddeld omstreeks 1600.leert, dat de percentages daar niet onbelangrijk hooger zijn. Men voelt dus wel, dat de minst kapitaalkrachtigen en de groote gezinnen ernstig worden belast en onze taak is, om zooveel mogelijk aan de ontlasting van die gezinnen mede te werken. En als wij nu even zien naar de bedrijven van onze gemeente, dan voelt men wel, dat een druk daarvan ongeveer op hetzelfde kan neer komen. En hoe interressant het ook mag wezen om voor de grootverbruikers tot een verlaging van dien druk te komen, toch is het wel degelijk gewenscht om een alge- meene verlaging tot stand te brengen in den accijns op het gas en dien druk zooveel mogelijk te verminderen. Dit sluit niet uit, dat er nog wel een fatsoenlijke winst mag worden gemaakt, en ook de heer Wibaut heeft in zijn Gemeentebeheer als zijn oordeel uitgesproken, dat er we! een normale winst mag worden gemaakt. En wel laat hij zich niet uit over de kwestie hoe hoog dat winstcijfer wel mag zijn, maar als men over een normale winst spreekt, zal men daarover toch niet veel van opinie verschillen. Nu is de moeilijkheid, dat men bij daling van den gasprijs tot 7 cent zeer na komt aan den kostprijs. De heer Westra heeft opgemerkt dat een koopman bij de bepaling van de verkoopwaarde van zijn artikel rekening zal dienen te houden met de prijs van de grondstoffen van zijn product. Als wij ons op dat standpunt stellen, erken ik dat een prijs van 7 cent is gemotiveerd ik erken dat het kan, maar dan resten nog de bezwaren van den heer Peietier, die spreekt over de mogelijkheid van Kartelvorming, waardoor de kolen duurder zullen worden. Dan zal, als de grondstoffen veel duurder worden, ook de gasprijs moeten stijgen. Dat zal vooral bij een sterke vermindering van den gasprijs het geval zijn, maar bij een vermindering van dien prijs met 1 cent geloof ik niet, dat men daarmee een groot gevaar loopt en waar dat op het oogenblik niet het geval is, vind ik dat er voor Burgemeester en Wethouders alles zins aanleiding is, om met een prijs van 7 cent te komen. Wel wil ik nog naar voren brengen, dat ik mij niet onvoorwaardelijk vastleg op een prijs van 7 cent en ciat ik den gasprijs wel degelijk afhankelijk wensch te stellen van den goeden gang van zaken aan de fabriek en de koopmanschap van den directeur. Dat is iets, waarmede ik absoluut rekening wil houden en ik ben niet te vinden voor een regeling, waarbij uit den post reservemiddelen een eventueel verlies van de fabriek zal worden betaald. Voor één jaar zou dat nog niet zoo erg zijn, maar dat kan niet op den duur. Als ik nu verder de bedrijven beschouw, dan heeft de heer Fransen naar voren gebracht dit feit, dat wij niet Gemeentewerken feitelijk nog goedkooper uit zijn. Men moet niet vergeten dat wij daarbij met de uitvoering van bijzondere werken zijn gekomen. Natuurlijk zal in verband daarmee een groote arbeidsprestatie van het personeel worden geëischt en natuurlijk zal het ons een zeer groote voldoening zijn, wanneer aan al die eischen wordt beantwoord, maar dat is twijfelachtig. Als dan ook op de begrooting van Gemeentewerken posten voorkomen van 42.000.voor verbouw van scholen, van 12.000.voor de Harlingervaartsbrug en van 65.000.voor het stratenfonds, dan staat vast dat de begrooting daardoor hooger is geworden, maar inder daad is zij op andere punten lager geworden, zoodat er als eindresultaat wel degelijk op is bezuinigd. Ik wil er echter op wijzen dat, waar de financieele toestand van de gemeente op het oogenblik gunstig is. Burge meester en Wethouders hebben gemeend, dat daarvan gebruik moest worden gemaakt, door verschillende dingen, die beslist noodzakelijk zijn, aan te pakken. Het is toch een feit dat een technicus mij heeft gezegd: ik kan tusschen andere gebouwen de gemeentegebouwen er zoo wel uit haien, want zoo best zien ze er niet uit. Er is aanmerking gemaakt op den post voor onderhoud van de muziekschool, maar ziet dit gebouw er zoo florissant uit Integendeel, en dit komt, omdat men het onderhoud van dergelijke gebouwen veel te lang heeft laten rusten met het oog op de kosten. Onze inkomsten zijn echter zoodanig dat wij nu zeggen: kijk eens, er is het een en ander te doen, welnu, wij zullen dat doen. Zoo zal thans ook worden begonnen met de scholen en ik wil niet verzuimen den leden te laten hooren wat de Schoolarts op dat punt in zijn verslag over 1927 heeft gezegd. Daarin staat „Telken jare betreur ik echter, dat men nu niet eens, al ware het ook maar in één school, een begin maakt met de vervanging van de stinkende urinoirs en het afgrijselijke tonnenstelsel door inrichtingen met waterspoeling. In welke school men ook komt, overal kan men constateeren: Stank, stank en nog eens stank Nu wil ik niet zeggen, dat deze stank uitsluitend veroorzaakt wordt door de bovengenoemde onge rechtigheden. Wij weten allen, dat 40, zij het dan ook kleine menschen, een uur lang opgesloten in een vertrek met meestal weinig ventilatie, ook stank ver spreiden. Wie zal uitmaken, welke oorzaak de meeste schuld heeft Eén ding moet m. i. vaststaan. De Overheid dwingt de ouders, de kinderen eenige uren per dag door te doen brengen in vrijwel gesloten ruimten, ten einde daar dingen te leeren, die onge twijfeld die kinderen in hun verder leven ten goede zullen komen. Welnu, dan is toch ook de Overheid verplicht, dit verblijf, dat met het oog op de gezondheid dier kin deren groote gevaren meebrengt, zoo onschadelijk mogelijk te maken." Burgemeester en Wethouders hebben in een en ander dan ook aanleiding gevonden, op voorstel van den wet houder van Onderwijs en in verband met het advies van de commissie van toezicht op het Lager Onderwijs om een algeheele herziening van de scholen in deze gemeente toe te passen. Daarbij zijn de openbare lagere scholen beschouwd, en daarbij zijn de Gemeentelijke H. B. Scholen en het Gymnasium en de bewaarscholen onder het oog gezien en daarbij is uitgemaakt dat ten opzichte daarvan in totaal een bedrag van 225.000. noodig zal zijn. Het college voelt, dat hier moet worden ingegrepen en het zal trachten deze zaak in een tijd van 4 a 5 jaar tot een goede oplossing te brengen. Thans zijn, als eerste uitvloeisel van dat besluit van Burgemeester en Wethouders, de scholen 6 en 8 op deze begrooting gebracht en als de Raad daarmee accoord gaat, trekt hij daarmee de consequentie, dat men in den loop van 4 a 5 jaren tot een verbouwing, vernieuwing of verbetering van al die gebouwen zal overgaan. Ik ben er van overtuigd, dat dit tot een aan merkelijke verbetering van den toestand zal leiden. Van het Grondbedrijf wordt dikwijls gezegd, dat de toestand daarvan zoo bijzonder ongunstig is. Wij hebben ons dan ook afgevraagd: gaan wij den goeden kant uit, hoe staat het er toch mee en wat komt er van terecht? Er is door den verificateur een staat opgemaakt van de winsten en verliezen van het Grondbedrijf en hij komt daartoe aan de hand van de cijfers, gevormd dooi de kosten van aankoop, de rente per jaar en alles wat daarop drukt en wat er met de perceelen grond gebeurt. Zoo is verkregen een overzicht aangevende de cijfers van winst en verlies van het Grondbedrijf. Het is van belang, die eens te hooren en ik wil niet nalaten deze ter kennis van den Raad te brengen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1928 | | pagina 22