294 Verslag van ele handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 19 December 1928. Voortzetting der vergadering op Donderdag 20 December 1928. kleinere huisjes worden gezet dan in Leeuwarden, een goede uitbreiding daar wordt gehandicapt, als wij zien dat aan den Lekkumerweg dezelfde toestand heerscht en als men ziet hoe ten Zuiden van de spoorlijn de bebouwing toeneemt en Leeuwarden hoe langer hoe meer in zijn keurslijf wordt gedrongen, dan vraag ik mij wel af, niet alleen of deze zaak wel ernstig door Gedeputeerde Staten onder de oogen is gezien, zóó, dat zij komen tot een: gij dit en gij dat, maar dan zou ik ook in gemoede willen vragen of het niet op den weg van Gedeputeerde Staten ligt om althans een beslissing te nemen. Dan weten wij ten minste waar we aan toe zijn, maar om zoo maar zonder meer de zaak er te laten heenliggen, acht ik zeer gevaarlijk. Over een gedeelte van deze begrooting heb ik het een en ander voor den Raad van State naar voren ge bracht, speciaal, dat het vermenigvuldigingscijfer op 4.8 gesteld zou kunnen worden. Nu heeft de heer Vromen mij het verwijt gemaakt, dat ik daarvan geen aanteekeningen had en de boodschap er bij gedaan dat ik die een vol genden keer dan maar moest meenemen. Een dergelijke belofte kan ik den heer Vromen niet doen; ik ben in de eerste plaats niet naar Den Haag gegaan om S. O. L. daar te verdedigen, zooals de heer Vromen heeft gezegd, maar om te luisteren, hoe de financión van Leeuwarden daar zouden worden becritiseerd. Daar kwam het practisch op neer. De heer De Vries is er naar toe gegaan om over S. O. L. te spreken; hij heeft in eerste instantie gesproken en ik heb gezegd: als de financiën niet in het nauw worden gebracht, blijf ik zwijgen en zal ik met belangstelling luisteren, maar zoo gauw men ei n aanval doet inzake de financiën en daarover onjuiste dingen zegt, althans in mijn oog onjuist, wil ik trachten die argumenten te ontzenuwen. En ik hoop dat ik daar ook in geslaagd ben. Maar als men in tweede instantie spreekt naar aanleiding van een spreker, die bepaalde argumenten naar voren brengt, welke men moet ont zenuwen, dan ligt het voor de hand, dat men daarover geen aanteekeningen heeft. Was dat wel het geval ge weest, dan was het veel eenvoudiger geweest, die aan- tcekeningen aan den Raad van State te laten toesturen, dan had men daarmee de kosten kunnen besparen. Wat ik hier speciaal naar voren heb gebracht is, dat er naar mijn meening in deze begrooting een zekere lijn ligt, in elk geval, dat zij afwijkt van den vroegeren gang van zaken in zooverre, dat wij op het oogenblik meer betalen uit den loopenden dienst dan vroeger. Op dat punt is de toestand dus veel beter dan vroeger. Het college en de Raad kunnen echter niet te voor zichtig zijn met de begrooting. Een cijfer van 4.8 is mooi, zelfs zoo mooi dat, als de nieuwe wet inzake de gemeentefondsbelasting er komt, men met dat fonds en 80 opcenten van de aangeslagenen boven de 20.000. boven de tegenwoordige belasting zal komen, zoodat de menschen dan dus meer zullen moeten betalen dan thans. De toestand wordt dan dus beter, vooral als men zich baseert, waarop ik mij altijd heb gebaseerd, n.l. op het financieel belang van de gemeente. Dan zou ik dit alleen nog willen vragen. Ik heb zelf op het oogenblik niet over politiek gesproken en ik zal daar ook zeer weinig over zeggen, maar ik zou toch graag willen dat de begrooting, vooral wat betreft het financieele gedeelte, zooveel mogelijk bleef buiten de sfeer van de politiek, want dat heeft er betrekkelijk weinig mee te maken en wij kunnen beter werk doen, als wij de zaak ernstig en zonder politiek bekijken. De kwestie van de salarissen is voor mij gedeeltelijk een persoonlijke zaak geworden; door een misverstand tusschen den heer H. de Boer en mij is die zaak eenigs- zins ingewikkeld geworden. Ik wil dit zeggen. 1 Januari 1925 is aan de ambtenaren en werklieden een pensioen- korting van 51/2 opgelegd, terwijl aan die menschen ook de vacantietoeslag is ontnomen. Voor de ambte naren is die zaak nu hersteld en mijn opvatting is, dat die kwestie nu op het oogenblik ook onder het oog moet worden gezien voor de werklieden. Nu de kwestie, hoe die zaak verder moet gaan. Ik weet niet of het college het er mee eens is, maar men rakelt die zaak op het oogenblik te sterk op. Als men daar pleizier in heeft, mij best, ik zal er niet veel woorden over vuil maken. Maar ik wil dit zeggen, dat men verstandig doet met af te wachten. Het is wel heel aardig met allerlei moties te komen, waarin men mis schien zegt: we zullen dit en dat niet geven, maar ik meen dat ook deze moties praeinatuur zijn; wij moeten eerst den toestand van het volgend jaar kennen en weten hoe de toestand het volgend jaar zal zijn en daarom zal men m. i. het beste doen met af te wachten. De heer O. F. de Vries (wethouder)Ik behoef slechts korten tijd de aandacht van den Raad te vragen, omdat ik slechts een zeer enkele vraag heb te beantwoorden, waardoor misschien de discussies over den gasprijs hij de andere begrooting kunnen worden voorkomen. De heeren Westra en Peletier hebben over den gas prijs en over de tarieven in het algemeen gesproken en de heer Westra heeft het toegejuicht dat Burgemeester en Wethouders bij deze begrooting met een verlaging van den gasprijs zijn gekomen. Hij wilde zelfs nog verder gaan, maar ik sluit mij volkomen aan bij wat mijn collega, de wethouder van Financiën heeft gezegd; als men tot een verlaging van de tarieven overgaat, moet men het zoo doen, dat staat te voorzien, dat het eerste jaar en het daaropvolgende jaar niet weer een verhooging moet plaats hebben. Dat is dus precies hetzelfde standpunt wat men hier ook ten opzichte van het heffingspercentage heeft gehuldigd. De heer Westra heeft verder gesproken over een ver laging van de meterhuur. Ik kan daarop antwoorden wat ook in het Sectieverslag staat, dat Burgemeester en Wethouders, als er weer een tariefsherziening aan de orde komt, ook de meterhuur nog wel eens onder de oogen willen zien, maar ik zeg dit er bij, dat het toch in het algemeen juister is dat, wanneer er een verlaging moet plaats hebben, deze tot uitdrukking komt in den prijs van het product, dat de fabriek pro duceert. Als er echter weer een verlaging aan de orde komt, zal ook die kwestie onder de oogen worden gezien. Iets anders, waar ik ten sterkste tegen wil waar schuwen, is dat de heer Westra den hoogeren prijs, die in het muntgas zit, wil afschaffen. Het is ten slotte zoo, dat de muntgasverbruikers geen meterhuur be talen, waaraan door de gewone verbruikers 1.75 a 2.per jaar wordt betaald, terwijl de verbruikers van muntgas ook gratis de leidingen en toestellen in hun huis krijgen. Dus het meerdere, dat zij per jaar betalen, die cent meer per M3. wat per jaar ongeveer 3. en hoogstens 4.-— is kan worden beschouwd als een huur of afbetaling van de toestellen, enz. die de fabriek levert. Ik zou dan ook den heer Westra ten sterkste willen ontraden daarover met voorstellen te komen, want wanneer het verschil tusschen de muntgas verbruikers en de gewone verbruikers zou vervallen, zou dat practisch hier op neer komen, als de verorde ning niet werd gewijzigd, dat de muntgasverbruikers gratis de leidingen, enz. in huis zouden krijgen. Het verschil moet dus in den prijs tot uitdrukking blijven komen. De heer Peletier heeft gesproken in een heel anderen trant dan de heer Westra; hij is in tegenstelling met dezen er juist tegen, dat de gasprijs wordt verlaagd. Ik heb zoo juist nog gezien, toen de wethouder van Financiën even den toestand van de bedrijven aanhaalde en speciaal dien van de Gasfabriek, wat het reserve- en uitbreidingsfonds aangaat, dat de heer Peletier knikte en ook zei: dan is het moeilijk om tot gasprijs- verlaging over te gaan, als de toestand zoo is. De heer Peletier ziet de gasprijsverlaging zoo, dat een van de voornaamste factoren van den prijs van het gas is de prijs van de kolen. Die prijs is op het oogen- Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 19 December 1928. 295 Voortzetting der vergadering op Donderdag 20 December 1928. blik laag, ten minste in dien zin, dat hij ongeveer gelijk is aan den prijs van voor den oorlog. Wat de oorzaak daarvan is, kunnen wij hier moeilijk uitmaken en aan den anderen kant is ook niet te voorspellen of die prijs eenige jaren zoo zal blijven bestaan noch de heer Peletier, noch wij, noch iemand anders kan op het oogenblik zeggen, hoe het met dien prijs zal loopen, waar de Engelsche mijnen met verlies werken, maar daarentegen de Duitsche kolenmijnen, die de kolen tegen denzelfden prijs leveren, nog met een behoorlijke winst werken. Ik vertrouw ook wel dat. als eenmaal de Engelsche en Duitsche handelaren bij elkaar zullen stappen, de prijs van de kolen omhoog zal gaan, maar bij de fabriek zijn de kolen tot 1 Mei 1930 reeds in gekocht, waardoor wij een waarborg hebben, dat wij den prijs van 7 cent met een gerust hart kunnen aan vaarden, terwijl, als er niet zeer bijzondere omstandig heden komen, ook in 1930 de prijs van 7 cent kan worden gehandhaafd. De heer Peletier heeft ook naar voren gebracht zoo heb ik het althans begrepen, maar het leek mij wel een beetje heel zonderling toe dat de winst als sub sidie zou moeten worden aangewend voor de groot verbruikers of aan de industrie, 111. a. w. dat, als de gewone verbruikers winst aan het bedrijf opleveren, dit bedrag moet worden besteed 0111 de tarieven voor de industrie te verlagen. Nu zit het zoo, dat de tarieven voor de grootverbruikers hier gemiddeld lager zijn dan in eenige andere stad; men is daar zoo laag mogelijk mee gegaan. Naar wat ik van den kant van de industrie heb gehoord en van de menschen, waarmee ik heb ge sproken, ontken ik, dat die prijzen hun beletten een contract af te sluiten. Het hangt er ook maar van af voor welk doel het gas zal worden gebruikt; als het voor stoken moet worden gebruikt, is dat voordeeliger dan het aanwenden van electrischen stroom, maar deze zal in vele gevallen, als het de aanwending voor kracht betreft, weer voordeeliger en gemakkelijker zijn dan gas. Ik meen hiermee het voornaamste te hebben beant woord, alleen wil ik dit nog zeggen omtrent den gas prijs, dat wij op het oogenblik, als de Raad deze voor stellen van Burgemeester en Wethouders aanvaardt, dezen toestand hebben, dat de gemeente Leeuwarden dan gas levert tegen den laagsten prijs, die er op het oogenblik in eenige fabriek in Nederland voorkomt. Er is slechts één fabriek, die levert tegen denzelfden prijs, 11.I. die in Tilburg, maar overal anders zijn de vastrecht en andere tarieven veel hooger dan de prijs van 7 cent, die op het oogenblik door het gemeentebestuur wordt voorgesteld. De Voorzitter: Ik zou, zonder voor de sprekers in tweede instantie een bepaalden termijn te willen stellen, den leden toch in ernstige overweging willen geven, het niet al te lang te maken. De begrooting moet, als het eem'gszins kan, vandaag klaar komen en ik hoop en verwacht dat men zichzelf beperking zal opleggen. De heer Westerhuis: Ik wilde alleen even terugkomen op Uw antwoord, gegeven naar aanleiding van het onderwerp, dat mij zoo na aan het hart ligt, 11.I. de bij drage, die gevraagd wordt aan families, die niet geheel in staat zijn de verpleging van krankzinnigen te betalen. U hebt gezegd, en terecht, dat dit geschiedt niet volgens de Krankzinnigenwet, maar volgens de Armenwet. Wij betreuren dat inderdaad in hooge mate, dat nog altijd lie krankzinnigenverzorging als armenverzorging wordt opgevat en dat zij in dezen berust onder Binnenlandsche Zaken en niet onder Volksgezondheid. Wanneer dat laatste wel het geval was, zou dat een heel andere bc- teekenis aan de zaak geven, omdat dit dan een heel anderen kijk zou geven op de geheele verpleging, maar inderdaad, de krankzinnigenverzorging hoort nog onder Binnenlandsche Zaken en onder armenverzorging. Maar gelukkig is ook op dat punt de toestand reeds veranderd. Wij staan tegenover armenverzorging ook niet meer zooals vroeger; het is niet meer bedeeling en opheffing uit de laagste lagen, waarin de menschen L' heeft een 0 liggen, maar de moderne armenverzorgin^ ander ideaal: de menschen opheffen en degenen, die het moeilijk hebben, te steunen, om weer vooruit te komen. Wat betreft Uw standpunt, dat U hebt uiteengezet, n.l. dat men zeer sceptisch moest staan tegenover der gelijke aanvragen, dat is geloof ik een kwestie waar het vandaan komt. U bekijkt deze kwestie naar mijn meening te veel uit een zuiver administratief oogpunt; U wilt hen tegemoet komen sceptisch, zooals U zegt, met achterdocht, maar ik zou hen niet met achterdocht maar met een goed hart tegemoet willen komen. Het is meestal zoo, dat dergelijke menschen uit dien kring, behalve in gevallen van acute psychose, eerst al heel wat moeilijkheden hebben doorgemaakt, de fondsen hebben opgeteerd en het noodige hebben opgenomen of voorloopig uit de inkomsten hebben bestreden en als zij dan eindelijk komen voor de noodzaak, om den patiënt te laten opnemen in een gesticht, dan wordt die noodzaak dikwijls alleen daaruit geboren, dat de financiën niet meer toereikend zijn om aan de verpleging buiten het gesticht te betalen. Als dus door U wordt toegegeven waar ik zeer dankbaar voor ben dat het college van Burgemeester en Wethouders zich in dezen wel eens vergist en wel eens komt met een onbescheiden eiscli, als dat is toe gegeven, dan geloof ik, dat dit alleen daaruit voort spruit, dat de menschen sceptisch worden tegemoet gekomen, wat U verdedigd hebt en dan geloof ik dat, als in de toekomst deze menschen zullen worden ont vangen met een klein beetje een anderen kijk, vanzelf het verschil tusschen het college en mij zal worden overbrugd en dat dit in het belang zal zijn, niet alleen van de families natuurlijk dat zal allicht het geval zijn maar ook in het belang van de geesteszieken zelf. Het gebeurt toch herhaaldelijk dat de menschen er tegen op zien, plaatsing te vragen in een gesticht, omdat zij de financieele moeilijkheden niet kunnen dragen, en zij tobben op die wijze veel te lang met de patiënten om, wat ook niet in het belang is van de patiënten zelf. En in het belang van de economisch zwakken, die de geldelijke lasten moeten dragen én in het belang van de geesteszieken zelf hoop ik dus. dat het college zijn denkrichting zal herzien in den geest als die van mij. Ik heb echter in Uw antwoord iets beluisterd, dat mij in zekeren zin tegemoet komt, en dus wil ik het voorloopig hier bij laten. Op één ding wil ik nog den nadruk leggen. U hebt eenige keeren een woord gebruikt, dat ik geloof niet te hebben gebruikt. Ik krijg echter den indruk, waar U dat woord steeds herhaalde, dat U dat uit mijn mond hebt beluisterd. Als ik dat heb gezegd, spijt mij dat. want ik stel er prijs op den juisten toon te bewaren, waar door m. i. alleen opbouwend zal kunnen worden ge werkt aan de dingen, die wij hier samen moeten behartigen. De heer Vromen: Het is juist hierom, dat ik in tweede instantie reeds in het begin het woord vraag, omdat ik niet geheel zeker ben, dat ik het grootste deel van de verdere discussies wel zai kunnen bijwonen. Daarom ben ik wel gedwongen om nu reeds van de mij toege voegde gelegenheid gebruik te maken om te antwoor den. Ik heb de eer genoten dat mijn optreden hier in den Raad van vele zijden en niet in het minst door leden van de sterkste fractie alhier aan een lang niet malsche critiek is onderworpen. Ik mag dat wel en hoop er in te slagen 0111 mij op even malsche wijze te verdedigen. Niet ieder zal zijn taak als Raadslid gelijk opvatten en niet ieder kleedt zijn gedachten in denzelfden .vorm. Dat wij hier zouden zitten om eikaars loftrompet te

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1928 | | pagina 24