300 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 19 December 1928. Voortzetting der vergadering op Donderdag 20 December 1928. dwingende uitspraak inzake tie werkliedenloonen in de vergadering van 30 October ook maar iets te maken te hebben. De heer Westra: In den laatsten tijd heb ik zich in dezen Raad een nieuwe vorm van discussie zien ont wikkelen, die ik niet kan toejuichen en waarop ik even wil wijzen, waar deze zich ook gisteren weer eenige malen heelt gedemonstreerd. Het blijkt namelijk dat er een aantal leden zich speciaal schijnt bezig te houden met den zedemeester te spelen over hun mede leden. Het is de vloek van elke verkeerde daad, dat zij steeds weer nieuwe verkeerde daden tengevolge heeft, zoo is dan ook dit optreden van eenige leden gisteren weer oorzaak, dat ik nu weer eenzelfde rol tegenover hen ga uitoefenen. Het schijnt dat een gebrek aan argumenten tegen de op hun politiek of die hunner vrienden geoefende critiek hen tot een dergelijke hou ding voert. Wie zou b.v. voor eenige jaren gedacht hebben dat we hier van sociaal-democratische zijde zouden hooien pleiten voor een maximumlengte van redevoeringen, wat toch critiek beteekent op de lengte van redevoeringen. Zooiets heette toen beperking van het vrije woord; zoo ook de aanval op een der leden, die iets mededeelde uit een commissie-vergadering, wat de heercn in groote verlegenheid scheen te brengen. F.en Raadslid schijnt zooiets niet te mogen doen, maar dat uit diezelfde commissie-vergadering door andere leden aan organisatie's van werknemers mededeelingen waren gedaan, die bleken uit een bij de commissie voor Georganiseerd Overleg ingekomen adres, daarover heb ik van geen enkele zijde een protest gehoord. De heeren zijn dus met hun zedemeester spelen nog op een vreemde en partijdige manier bezig tevens, zoodat ik hun in overweging zou willen geven, vooral een der heeren, die zoowat als groot-inquisiteur optreedt De heer Muller: Dank je De heer Westra: Mooi, het is begrepen om maar rustig aan den Voorzitter over te laten of een der leden zich op een of andere wijze heeft misdragen; dat lijkt mij beter dan dat wij hier over eikaars goede of minder goede manieren den staf gaan breken. Inmiddels, Mijnheer de Voorzitter, komt het voor dat men persoonlijk op onjuiste wijze wordt bestreden en dan is het natuurlijk noodig daartegen op te komen; dit is mij aangedaan door den heer Molenaar, van wie ik een dergelijke wijze van debatteeren niet had ver wacht. Deze heeft gisteren naar aanleiding van mijn uitdrukking dat uit de indexcijfers zou blijken dat de koopkracht van het loon verdubbeld was, gezegd: „en daar concludeert de heer Westra'uit dat de loonen wel konden gehalveerd worden", terwijl hij zeer goed weet dat ik met geen enkel woord hierop zelfs heb gezin speeld. Ik heb gisteren wel hierop direct geïnterrum peerd, maar wanneer men dergelijke uitdrukkingen in de courant leest, dan voelt men dat er weinig noodig is om straks ten tooneele te worden gevoerd als de man, die de loonen der gemeentewerklieden wil hal- veeren. Men weet toch bij ondervinding dat dergelijke uitdrukkingen, iemand eenmaal in den mond gelegd, al worden ze tegengesproken, bij de spraakmakende menigte gaarne in gebruik blijven. Al schroom ik er niet voor, wanneer ik het billijk oordeel, op te komen voor de belangen zelfs van de meest gegoeden in onze samenleving, daarom wensch ik toch bij niemand onder te doen in belangstelling en daadwerkelijke activiteit voor den werkman en de minder bedeelden en ik ontzeg ieder het recht om mij aan den volke voor te stellen als de groote loonsverlager voor den arbeider. Er is hier gisteren nog al eens gesproken over ridderlijkheid en ruiterlijkheid, welk woord misschien meer democra tisch is, al is het dan niet afgeleid van demos, maar ik zou in dezen wel een beroep willen doen op de goede eigenschappen die wij hier steeds in den heer M. Mole naar hebben mogen ontwaren, opdat hij er het zijne toe bijdrage, de verkeerde gedachte, die er door zijn woorden wellicht omtrent mijn persoon mocht gevestigd worden, weg te nemen. De heer Van der Veen heeft zich, om zijn houding te bepalen omtrent loonsverhooging, beroepen op de debatten van het vorig jaar, maar daarbij blijk gegeven zich zeer slecht op de hoogte te hebben gesteld en nu bouwt hij op die zeer onvolkomen voorstelling, die hij van de kwestie heeft, een betoog, waaruit de onjuist heid van redeneeringen dezerzijds zou moeten blijken. Hij zeide b.v. dat er het vorig jaar van geen salais- herziening sprake was en dat hij niet goed wist of er wel ooit in dat verband over de Politie gesproken was; als hij de verslagen goed had bestudeerd, dan was hein bekend geworden dat er wel degelijk salarisherziening van ambtenaren toen reeds bij het Georganiseerd Over leg aan de orde was gesteld, terwijl er dezerzijds toen rok op salarisherziening voor de Politie was aange drongen. Uit het gisteren voorgelezen citaat der rede van den heer M. Molenaar, die toen namens de fractie sprak en de heer Van der Veen voor zichzelf, bleek dit ook ten duidelijkste. Het geheele betoog van den heer Van der Veen verliest daardoor zijn grondslag en hij gaf in tegenstelling met zijn verzekering blijk, dat hij zeer zeker in dit opzicht zooal geen vreemdeling dan toch een slecht geïnformeerde in het Jerusalem van dezen gemeenteraad was. De heeren Botke en M. Molenaar twijfelden aan de juistheid der door mij geponeerde indexcijfers; ik heb den heer Botke evenwel mijn bron ter hand gesteld en daaruit kan hij zien dat deze juist waren. Al waren het indexcijfers van den groothandel en dus niet zuiver toepasselijk op dit geval, ook zijn cijfers voor een ar beidersgezin in Amsterdam zijn niet volkomen zuiver materiaal in deze zaak, daar deze beïnvloed worden door het feit, dat in 1920 nog vele goederen van gemeentewege goedkoop werden verstrekt en de cijfers zijn bovendien niet precies passend voor hier. Ik heb thans uit dezelfde bron, die den heer Botke ten dienste stond, nog opgediept de indexcijfers voor den klein handel; deze verhouden zich tot 100 in 1913 als 234 in 1920 en 144 in 1927. Deze zijn ook weer niet geheel als maatstaf te nemen, want ze zijn aan enkele speciale zaken ontleend en het betreffen slechts 29 artikelen, terwijl de gisteren genoemde groothandels-indexcijfers over 48 artikelen loopen. De waarheid zal dus wel in het midden liggen. Ik wil hier nog aan toevoegen, dat in Amsterdam de toestand zoo was, dat bij een loon van een gemeentewerkman van 16.50 in 1914 en van 37.23 in 1926 de koopkracht van het loon, in 1914 gesteld op 100, in 1926 bedroeg 134. De heer M. Molenaar heeft getracht de houding, die de sociaal-democraten zullen aannemen tegenover de in uitzicht gestelde loonsverhooging der werklieden, in overeenstemming te brengen met zijn rede bij de begrooting van het vorig jaar. Hij is daarin slechts in zooverre geslaagd, dat hij kan terugtasten op een vroegere verklaring, afgelegd bij de toepassing der pen sioenkorting, maar overeenstemming met de rede van het vorig jaar is hier niet. Toen wenschte hij geen loonsverhooging voor de arbeiders, niettegenstaande deze voor ambtenaren en Politie aan de orde kwam. thans vraagt hij welk bezwaar er is. dat de werklieden vragen dat ook voor hen iets gedaan wordt. Neen Mijn heer de Voorzitter, daartegen is geen bezwaar, maar dat hun iets ongevraagd wordt toegezegd, zooals de heer H. de Boer beweert dat geschied is, of dat door een hunner vrijgestelden iets wordt afgedwongen, zoo als ik meen te weten dat geschied is, daartegen gaat mijn bezwaar. De heer H. de Boer, dit wil ik hier even inlasschen, heeft zeer juist geïnterpreteerd de bedoeling van mijn Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 19 December 1928. 301 Voortzetting der vergadering op Donderdag 20 December 1928. motie. Hij heeft gezegd: het zal straks bij de stemming over de motie-Westra duidelijk blijken of de Raad goed keurt de beslissing, die door het college van Burge meester en Wethouders is genomen. Maar nu is mij inmiddels gebleken, ook uit de woorden van den heer Lautenbach, dat zij, die de beslissing van het college niet goedkeuren, daarom nog geen voorstemmers van de motie zullen zijn. Wij krijgen dus over die motie een onzuivere stemming en daarom vind ik het juister, die motie in te trekken. De heer H. de Boer heeft zich hier staan te verbazen dat men hem nu maai niet wil gelooven en in z'n ijver om zijn goede bedoelingen en z'n oprechtheid op de meest tastbare wijze te demonstreeren, licht hij telkens een nieuw tipje op van de mistieke sluier, die er ligt over het geheele gebeuren, dat de discussie van 30 Oc tober ten gevolge had. De heer De Boer moet zich even wel eens afvragen, of hij niet zelf de oorzaak is van den schroom, waarmede een groot deel van den Raad zijn beweringen aanvaardt, want immers, hij heeft maar steeds opnieuw getracht het feit in kwestie, wat nu ten slotte voor de meesten onzer wel duidelijk vaststaat, te verbergen en alleen noodgedwongen heeft hij nu en dan iets toegegeven van wat dezerzijds is beweerd. Mijn buurman, de heer Peletier, die vergelijkingen maakte over het verschil in reductie op den gasprijs en dien voor electriciteit, welke de industrie en in het algemeen de groot-afnemer geniet, heeft een kleine omissie begaan door te vergeten dat een particulier buiten spertijd electriciteit kan afnemen tegen 4 ets. per K.W.U., waardoor het verschil met den groot-afnemer geheel verdwijnt; dat kan dus geen argument vormen voor een grooter verschil tusschen klein- en groot- afnemers-prijs voor gas. En wat nu zijn ijver voor den middenstand betreft, ik geef hem gaarne eere voor het geen hij daarvoor in en buiten den Raad deed, maar er zijn wellicht meer klein- dan groot-afnemers van gas onder dezen stand; hij kan dus dien stand op beide manieren van dienst zijn. De gunstige positie van den koienprijs wil de heer Peletier niet ten goede doen komen aan de klein- gebruikers, maar hij wil die behouden voor den produ cent of nog liever afstaan aan de grootverbruikers. Een stabiele prijs wenscht de heer Peletier voor het gas en een stabiele prijs voor de nijverheidsproducten; evenwel dat beteekent steeds een te liooge prijs, indien men geen verlies wil. Ik heb geenerlei bezwaar om, bij verhooging van den koienprijs, indien noodig, weer tot verhooging van den gasprijs over te gaan, maar ik zie geen enkele reden om bij een lagen koienprijs op grond van pessimistische of, wil men zeggen, van kolenhandelsstandpunt gezien, misschien optimistische, beschouwingen een hoogeren prijs voor het gas te handhaven. Ik geloof dus, dat Burgemeester en Wethouders juist doen met voor te stellen den gasprijs op het oogenblik meer in overeen stemming te brengen met den koienprijs. Te 12.30 uur namiddags wordt de vergadering ge schorst. Te 1.30 uur namiddags wordt de vergadering voort gezet. Alsdan zijn aanwezig alle leden, behalve de heer Vromen, later ook deze. De heer Peletier: Mijnheer de Voorzitter Met het geen door U is opgemerkt met betrekking tot de door ile Kamer van Koophandel aanhangig gemaakte ver keersplannen kan ik mij zeer we! vereenigen, wat be treft de door U gedane toezegging ze in dit jaar nog te zullen behandelen en ik hoop dan ook dat het vol gende jaar die zaak aan de orde is geweest. Ik wil dan ook niet ingaan op de suggestie van den heer Fransen, die mij wil nopen een voorstel te doen. ten einde van den Raad een principieele uitspraak over de dempingsplannen te verkrijgen. Ik wil dat daarom niet doen, omdat wij bij de werkwijze door den heer Fransen aangegeven, derven de voorlichting van het College in deze zaak. Het College weet wel hoe enkele personen er over denken, en ook hoe de heer Fransen er in de commissie over denkt, maar het is wel zeer interessant te weten hoe het College er in zijn geheel over denkt. Daarom volg ik liever den gedachtengang van den Voorzitter. Als antwoord op mijn vraag ten opzichte van het opnieuw aanbieden van het stratenplan is gezegd dat het in orde komt en dat ik er op kan rekenen. Ik wil er even op wijzen dat onder no. 862 van den Kapi- taaldienst een inemoriepost is uitgetrokken voor de verbetering van de Amelandspijp en de Meelbrug. Zou het niet beter zijn dat die plannen tegelijk ingediend werden met de dempingsplannen om den Raad gelegen heid te geven ze te bespreken De heer Dijkstra: Dat zit nu al dicht. De heer Peletier: Ik wou het toch even consta- teeren. Nu kom ik aan de woorden die de heer Rit meester in het midden heeft gebracht met betrekking tot de door ons aanhangig gemaakte voorstellen tot inrichting van een overdekte bad- en zweminrichting. Hij heeft gepoogd geestig te zijn en dat apprecieer ik zeer; ik houd er wel van. De heer Ritmeester heeft gezegd, dat ik in eerste instantie heb voorgesteld een overdekte bad- en zweminrichting op te richten en dat ik de offers persoonlijk voor mijn rekening wil nemen. Ik heb echter gezegd dat. ofschoon ik de overtuiging heb dat een goed ingerichte bad- en zweminrichting wellicht zichzelf zal kunnen bedruipen, wij niet bevreesd zijn het verschil door de gemeentekas te laten dragen. Zoo heb ik het gezegd en zoo staat het ook in de Leeuwarder Courant, waarin ook staat: uit de gemeentekas. De heer Ritmeester heeft er zijn verwondering over uitgesproken dat een dergelijk voorstel van de leden van den Vrij heidsbond komt, doch daarover behoeft geen verwon dering te worden uitgesproken. De leden van de Vrij heidsbond zijn niet negatief in hun wenschen. „Vroeger niet", wordt daar gezegd, maar ook nu niet. Wij hadden een achterstand in te halen, waarin het evenwicht was verbroken en dat is voor den Vrijheidsbond reden ge weest 0111 te temperen teneinde weer evenwicht te krijgen. Dan is de Vrijheidsbond voor zoover het noodig is negatief in wenschen en begeerten, maar dan in overeenstemming met het volksbelang. Het is nooit de bedoeling geweest voor een evident belang gelden te weigeren. Dit ook aan het adres van den heer Botke wat de opruiming der krotwoningen betreft, wat mijn volle sympathie heeft De heer Ritmeester (wethouder): Is U nu geestig of ernstig De heer Peletier: Ik ben ernstig, mijnheer Rit meester. Wat de heer Botke heeft opgemerkt ten op zichte van de opruiming van krotwoningen is, zooals hij het gebruikt, onjuist. Wij zijn niet tegen opruiming, maar het gaat over het tempo. Een te vlug tempo kan bestaande economische verhoudingen in de war sturen en daardoor slecht werken, maar wij zijn nooit tegen de zaak zelf geweest De heer Muller: Ik zal het onthouden. De heer Peletier: Wat de kwestie van den gas prijs aangaat, heb ik met groote belangstelling ge luisterd naar de woorden van den heer Ritmeester en terwijl hij bezig was aan zijn rede heb ik gedacht: de heer Ritmeester zit bij mij in hetzelfde schuitje, want hij betoogde dat wij bezig zijn op te soupeeren het reservefonds en daaruit trek ik toch de conclusie dat de positie van onze gasfabriek niet van dien aard is.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1928 | | pagina 27