304 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 19 December 1928.
Voortzetting der vergadering op Donderdag 20 December 1928.
mijn opmerking verwezen naar de rede van den heer
Oosterhoff, waarin het antwoord besloten was. Ik heb
zoo juist het Raadsverslag gelezen in de Leeuwarder
Courant en speciaal de woorden van den heer Ooster
hoff, maar ik heb niets gevonden waaruit ik de bewijzen
kan putten, alsof de Raadsnreerderheid de critiek in de
kient ging smoren. Ik hoop dat de heer Oosterhoff als
nog gelegenheid zal vinden er over te spreken of ik juist
ben geweest of niet. Als antwoord op de insinuatie, dat
de Raadsmeerderheid de critiek in de kiem ging smoren,
wil ik dan ook constateeren dat de heeren Vromen en
Oosterhoff het bewijs daarvoor niet hebben geleverd.
De heer Visser: AAijnheer de Voorzitter Ik zal heel
kort zijn. De politiek zal ik niet meer aanroeren en wat
het Georganiseerd Overleg aangaat geloof ik niet dat
nieuwe gezichtspunten kunnen worden geopend. Mijri
conclusie is nog deze, dat de Raad in haar kwaliteit als
Raad volkomen vrij slaat ten opzichte van de voorstellen
die mochten komen. Wethouder De Boer heeft Am
sterdam als voorbeeld genomen, maar daar hebben wij
niets mee te maken. De Raad beslist in laatste instantie
en die kan ook verwerpen. Dat is mijn conclusie uit de
ellenlange debatten en dat is mij voldoende. Wat men
voor elkaar brouwt in het Georganiseerd Overleg moet
men zelf weten, als men maar weet dat wij het recht van
veto houden.
Dan wil ik toch nog iets vragen aan de S. D. A. P.
De heer AAuller zegt: men polst en polst en ik zou nu
willen zeggen, dat uit de discussies die wij hebben
gevoerd en uit datgene wat uit de Raadshandelingen
kan blijken, vaststaat dat de sociaal-democraten nooit
iets gevoeld hebben voor een salarisverhooging in de
laatste jaren. Dat staat zoo vast als een paal boven
water. Nu hoep ik dat, als straks de voorstellen komen,
zij ook zichzelf zullen blijven en niet onder den drang
van zekere gebeurtenissen in het Georganiseerd Over
leg of wat dan ook hun houding zullen veranderen. Dat
is mijn wensch
De heer Aluller: Di
e wensch is wederkeerig.
De heer Visser: Nu heb ik nog iets over de kwestie
van het financieel beleid. De heer Vromen heeft ge
sproken over mentaliteit en ook is door hem het
spijt mij dat hij er nu niet is aan het adres van den
heer Ritmeester gezegd dat de wethouder het cijfer
materiaal wel achterwege had kunnen laten, maar ik
denk daar anders over. De wethouder heeft cijfers ge
geven, waarin uitkwam waarom dat of dat vermeerderd
is, zoo ook o. a. de becijfering van meerdere inkomsten.
Ik acht dit cijfermateriaal wel wenschelijk en ik juich
het toe dat dit is gegeven, omdat wij daardoor een beter
overzicht krijgen van de zaken. AAet hetzelfde recht als
de heer Vromen tegenover den wethouder spreekt, zou
ik tegen den heer Vromen kunnen zeggen: U hadt dan
ook Uw cijfers achterwege kunnen laten, want aan Uw
lijst met cijfers hebben wij weinig. Wij zijn niet ge
komen tot een ras-echte bezuiniging volgens den heer
Vromen. Nu hebben wij wel een lange reeks cijfers van
hem gehoord, maar geen positieve voorstellen om tot
bezuiniging te komen. Er is genoemd Onderwijs en
subsidies en daarin wil ik wel meegaan, in bezuiniging
van het bewaarschoolonderwijs ook wel, maar ik vrees
dat de bezuiniging een geringe zal zijn, wil men het in
een goeden staat houden. Wil men van dien kant deze
bezuinigingen, kom dan met positieve voorstellen, met
iets concreets.
De heer Oosterhoff: Mijnheer de Voorzitter Namens
den Vrijheidsbond wensch ik nog eenige woorden in
het midden te brengen, al zal ik mij bij de replieken
zooveel mogelijk beperken met het oog op den tijd. Ik
zal daarom op verschillende punten, door mij in eerste
instantie aangevoerd, maar niet meer terug komen. Zoo
zal ik het voorbeeld van den Voorzitter volgen en de
1 tot hem gerichte opmerkingen als Voorzitter van den
Raad laten rusten. Alleen heb ik nog een opmerking aan
het adres van den heer Ritmeester, die een van mijn
bezwaren betitelt met den naam van futiliteit. Voor mijn
gevoel was de kwestie, waarover het ging, echter van
zeer ernstigen aard. De wijze, waarop de begrooting
is behandeld in de commissie, heeft geen bezwaar op
geleverd, zegt de wethouder en dat is misschien ook
wel zoo, maar dan pleit het niet voor de wijze van
behandeling. Dat maakt bovendien niets goed en doet
niets af aan mijn opmerking. Ik stel mij den juisten gang
van zaken aldus voor. De wethouder van Financiën had,
wanneer hij dacht dat het tijd voor de behandeling der
begrooting werd, aan zijn collega moeten zeggen: zorg
dat de begrooting dan en dan behandeld is in je
commissie, maar wanneer men de commissies bij elkaar
roept nadat de gemeente-begrooting vastgesteld is, dan
is het een wassen neus. Het was dus een bemerking
van ernstigen aard en volstrekt geen futiliteit.
Dan heb ik nog een enkel woord over de kwestie die
hier sedert 30 October reeds meermalen lang en breed
besproken is. Ik heb in eerste instantie een vrij lange
redevoering gehouden maar dat moest wel. want ik
had een beschuldiging geuit en moest die dus waar
maken. De persoon, die deze beschuldiging trof, heeft
langen tijd noodig gehad om zich te verdedigen, maar
hij had kunnen volstaan met te antwoorden op deze
vraag: wist hij, toen hij het voorstel bracht bij Burge
meester en Wethouders, dat aanneming van dat voorstei
beslissend zou zijn voor het al of niet medegaan van de
werklieden met de verhooging der ambtenarensalarissen,
ja of neen. Als hij die vraag had beantwoord, dan waren
wij precies waar wij moesten zijn. Nu zijn wij geen stap
verder gekomen en is de zaak alleen vertroebeld. Thans
nog enkele woorden over het Georganiseerd Overleg.
Er is laat ik dat even eerst mogen zeggen
er is
O*v
door wethouder Ritmeester de wensch geuit dat de
politieke redevoeringen en de politieke beschouwingen
niet hinderlijk zouden inwerken op de feitelijke zaken
De heer Ritmeester (wethouder): Financieele.
De heer Oosterhoff:Goed, ik ga zelfs nog verder,
want de politiek staat hier geheel buiten. Ik wil daar
om dan ook een protest aanteekenen tegen de uitlating
van den heer Muller, die gezegd heeft dat mijn rede
een politieke rede was. Dat is niet zoo, wel was er op
één punt een tintje politiek aan, maar daarom mag het
nog geen politieke rede genoemd worden
De heer Muller: Dat heb ik niet gezegd, het waren
de woorden van den heer Vromen, waarmede hij mij
naar Uw rede verwees over die critiek.
De heer Oosterhoff: Daar sta ik dus geheel buiten.
Ik wil alleen verklaren dat in mijn rede geen politiek
was. Ik was op 30 October vrij heftig, maar niet om
politiek voordeel te behalen en er politieke munt uit te
slaan, maar om het wantrouwen weg te nemen, dat de
verhoudingen hier zou kunnen bederven.
Nu een enkel woord over het Georganiseerd Overleg.
Daarbij wil ik eerst constateeren dat er allerlei mis
verstanden bestaan. Van zekere zijde is hier voortdurend
de schijn gewekt alsof wij ons verzetten tegen alles
wat het Georganiseerd Overleg aangaat, alsof wij tegen
standers zijn van de instelling zelf. Dat is niet zoo en
ik tart den Raad om die bewering waar te maken. Wij
zijn tegenstanders van de manier waarop het wordt
toegepast. Ik blijf volhouden dat hier niet wordt ge
handeld overeenkomstig de bepalingen van de verorde
ningen; daarmee kunnen wij niet accoord gaan.
Ik zal dit standpunt nader toelichten. Ik heb gezegd
dat de wijze waarop de zaak aanhangig is gemaakt,
niet deugde en niet gebeurde zooals de verordening het
voorschrijft. Nu weet ik niet of de Raad er veel waarde
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 19 December 1928. 305
Voortzetting der vergadering op Donderdag 20 December 1928.
aan hecht ze juist toe te passen, maar voor mij is het
een kwestie van zeer groot belang. Nu staat in de ver
ordening, dat Burgemeester en Wethouders voorstellen
schriftelijk aanhangig maken. In de uiteenzetting van de
wijze, waarop dit is geschied, is door den heer De Boer
heel lang gepraat, maar dat was niet noodig geweest.
Hij had ons maar even moeten laten kijken of het voorstel
schriftelijk en gemotiveerd is geweest en dan waren wij
overtuigd geweest. Dat zou dan moeten zijn een schrifte
lijke gemotiveerde uiteenzetting, maar daarvan hebben
wij niets gehoord en als het niet zoo is geschied, dan is
het niet in overeenstemming geweest met de verorde
ning. De heer De Boer heeft een breed verhaal gedaan
over de geschiedenis van de verordening, maar dat is j
niet ter zake dienende. Na de wijziging van 24 Februari
1925 is de verantwoordelijkheid niet meer bij den Raad,
maar bij het college van Burgemeester en Wethouders.
Dat is echter maar één van de wijzigingen, maar de
tweede is, dat aan het Georganiseerd Overleg is ont
nomen het recht om zelfstandig voorstellen te doen.
Wanneer men handelt zooals nu gehandeld is, maakt j
men die wijziging ongedaan, want dan stuurt men ge
woon de stukken in en vraagt om voorstellen en dat
doet men willens en wetens. Het gaat dus niet in over
eenstemming met een juiste toepassing van de veror
dening.
Er is beweerd: Georganiseerd Overleg is geen com
missie van advies, Burgemeester en Wethouders zijn
aan haar uitspraak gebonden, maar de Raad is vrij.
Maar dat is dan toch in elk geval een beperkte vrijheid.
Deze bewering is onjuist. In de verordening op het
Georganiseerd Overleg staat echter in art. 3 sub 3:
„Na behandeling ervan wordt een schriftelijk ge
motiveerd advies ingezonden"
en art. 13 sub 2: „wordt volgens den uitslag van de
stemming tusschen partijen geen overeenstemming
bereikt, dan wordt in het ingevolge art. 3 uit te
brengen adviesenz."
Een lichaam, dat adviezen uitbrengt, is een adviseerend
lichaam en niets anders. Dan is er in de 3de plaats de
kwestie of Burgemeester en Wethouders gebonden
zouden zijn aan de uitspraak van het Georganiseerd
Overleg. Nu is hier reeds toegegeven in verschillende
toonaarden, dat de Raad niet vrij is. de een zegt het
ronduit, een ander meer omwonden, terwijl een derde
beweerde dat wij geen recht van amendement hebben
en daarom is het gewcnscht een positieve uitspraak te
krijgen. De heer De Boer heeft gezegd dat de Raad vrij
is maar het college gebonden, omdat dat een van de
overleggende partijen is. Natuurlijk zijn Burgemeester
en Wethouders na de belofte thans niet vrij meer, daar
aan te tornen is niet onze bedoeling, maar wij wenschen
een principieele uitspraak of het college in de toekomst
vrij is tegenover een advies van het Georganiseerd
Overleg. Ik krijg sterk den indruk dat men veel te veel
als vanzelfsprekend aanneemt dat dit ligt in dat punt
van de verordening. In art. 3 sub 3 staat: „een gemoti
veerd advies". Nu vraag ik wat heeft dat dan voor zin
als zij als overleggende partij toch al gebonden zijn,
dan hebben zij het advies toch niet meer noodig. Als zij
zich gebonden moeten achten had er niet moeten staan
gemotiveerd advies, maar „genomen besluit" en daarom
houd ik vol dat Burgemeester en Wethouders officieel
-vrij staan tegenover het Georganiseerd Overleg; ik kan
het niet anders lezen. Wanneer de Faad daarmee niet
accoord gaat moet hij de verordening in dien zin
wijzigen.
Nu nog een enkel woord over de veranderde houding
van de heeren Van der Veen en M. Molenaar. Het be
toog van den heer Van der Veen ging buiten mijn be
wering om. Omdat hij toen vreesde voor loonsverlaging,
behoefde hij toch geen instemming te betuigen met de
woorden van den heer M. Molenaar, die zeide: bij her
ziening zullen ze niet verhoogd worden. De bewering van
den heer M. Molenaar, te bezien in het licht van wat hij
in 1925 zeide, is wel wat veel gevergd. Het komt hier op
neer, dat, omdat de technische herziening van de ambte
narensalarissen uitgroeide tot een algemeene verhoo
ging, daarom de werklieden ook meer moeten hebben.
Daarop past geen ander antwoord dan wat U, Mijnheer
de Voorzitter, heeft gezegd dat vind ik geen hoog
standpunt. Dat mag geen motief zijn voor de anderen.
De heer lj. de Vries is onjuist geweest. Er is door den
heer Vromen niet aangedrongen op bezuinigen maar er
is door hem op gewezen, dat Burgemeester en Wethou
ders in de Memorie van Antwoord hebben gezegd dat
zij streven naar een zuinig beheer en nu heeft de heei
Vromen niets anders gedaan dan er op te wijzen, dat
van die bezuiniging niet veel blijkt, omdat deze aan
andere oorzaken is toe te schrijven. De heer Peletier
heeft uitdrukkelijk gezegd dat de Vrijheidsbond aan
drong op bezuiniging toen het noodig was maar nog w el
verdedigbare uitgaven wil doen.
De heer Vromen is intusschen ter vergadering ver
schenen.
De heer M. AAolenaar: Ik kan zeer kort zijn. Wij
moeten eenmaal uit deze discussie komen en ik zal mij
sterk beperken al had ik wel lust tot een bespreking,
maar wij worden het over het Georganiseerd Overleg
toch niet eens, zoodat dat geen nut heeft. Ik voel mij
echter genoopt even te antwoorden op de woorden van
den heer Westra. die heeft gesproken over de index
cijfers en zelf geconstateerd heeft dat hij de cijfers voor
den groothandel heeft gebruikt. Toen hij als hoogste en
laagste punt de cijfers 292 en 146 heeft genoemd,
meende ik te verstaan dat hij schertsend zeide „de
Iconen zouden dus kunnen worden gehalveerd". Nu hij
evenwel mededeelt dat niet te hebben gezegd, zelfs niet
in scherts, neem ik gaarne die woorden terug. Hij heeft
nu andere cijfers genoemd die echter evenmin toepas
selijk waren, maar dan is het toch beter ze heeleniaa!
niet te gebruiken.
De heer IJ. de Vries heeft geconstateerd dat ik van
houding zou zijn veranderd betreffende het Georgani
seerd Overleg en vroeger er anders over dacht dan nu.
maar ik vermoed dat de Raad uit het voorgelezene door
den heer IJ. de Vries heeft kunnen nagaan, dat ik niet van
standpunt veranderd ben. Hij las voor dat ik had ge
zegd, dat, indien er behoorlijk overleg wordt gevoerd,
de Raad er mee accoord zal gaan. Op dat standpunt sta
ik nog. Dat heeft de geschiedenis van het Georganiseerd
Overleg trouwens bewezen. Behoudens den Vrijheids
bond is de Raad er immers mee accoord gegaan. De heer
is de Raad er immers mee accoord gegaan. De heer
Oosterhoff verklaart zich geen tegenstander van het
Georganiseerd Overleg, maar dat blijkt juist uit zijn
voorstel waarin hij wenscht te zien gehandhaafd dat ook
Burgemeester en Wethouders vrij zouden zijn. Waar
Burgemeester en Wethouders zelf hebben onderhandeld
is het onmogelijk dat zij vrij zouden staan.
De heer Oosterhoff: Dan deugt de verordening niet
De heer Van der Veen: AAijnheer de Voorzitter Ik
wil even de heeren Westra en Oosterhoff beantwoorden.
De heer Westra is niet gesticht over wat door mij is
gezegd en dat kan ik mij voorstellen. Het was ook niet
prettig voor mij aldus te moeten spreken, maar aan wie
is de schuld Ook de heer Oosterhoff heeft gezegd
dat de manier waarop de heeren AA. Molenaar en Van
der Veen waren opgetreden geen hoog standpunt was
en ook daarvan is niet de schuld bij ons maar bij de
heeren zelf. Het was mij wel bekend, dat er een tech
nische salarisherziening in de maak was, maar dat was
al reeds lang zoo. Er was echter het vorige jaar niet
j bedoeld een technische herziening bij het voorstel-
Ocsterhoff, Westra en anderen. Op bladz. 283 van de
Handelingen van verleden iaar staat als gesproken door
den heer Westra