250 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 19 December 1928.
De Voorzitter: Verlangt een van de leden stemming
over het voorstel van Burgemeester en Wethouders
Ik beloof, dat wij dan een kleine agenda zullen maken.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: Kan die verga
dering dan niet overgaan, als de agenda toch zoo on
belangrijk is
De Voorzitter: Er zijn toch nog enkele zaken omtrent
erfpacht, enz. af te doen en wij vergaderen toch al om
de drie weken. Ten opzichte van de kwestie b.v. of er
geen alcohol verkocht zal mogen worden in dansgele
genheden, komt het er niet op aan of die drie weken
eerder of later wordt behandeld
De heer Dijkstra Daar kan men verschillend over
denken.
De Voorzittermaar er zullen wel een paar voor
stellen zijn omtrent erfpacht, enz. Ik beloof dat de
agenda niet erg belangrijk zal worden.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene (26) stemmen wordt besloten over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wet
houders.
2. Benoeming van een tijdelijk leeraar in de licha
melijke oefening aan de Gemeentelijke Hoogere Burger
school en Hoogere Handelsschool, in verband met het
ziekteverlof van den leeraar P. H. Smit.
Overeenkomstig de aanbeveling van Burgemeester en
Wethouders wordt met algemeene (26) stemmen be
noemd: C. de Jong te Leeuwarden.
3. Benoeming krachtens artikel 57 der Nijverheids
onderwijswet van twee gedelegeerden der gemeente in
het bestuur der Vereeniging voor Middelbaar Technisch-
en Ambachtsonderwijs voor het jaar 1929, wegens af
treding van de heer en H. de Boer en W. Fransen.
Met algemeene (26) stemmen worden benoemd de
heeren H. de Boer en W. Fransen.
4. Benoeming van twee gedelegeerden der gemeente
in het bestuur der Industrie- en Huishoudschool voor
het jaar 1929, wegens aftreding van mevr. H. C. Buis
manBlok Wijbrandi en den heer H. de Boer.
Worden benoemd
mevrouw H. C. BuismanBlok Wijbrandi, met 25
stemmen en 1 stem op den heer Westerhuis
de heer H. de Boer met 25 stemmen en 1 biljet blanco.
5. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
vaststelling van de begrooting der inkomsten en uit
gaven voor 1929:
a. voor de Stads-Armenkamer
b. voor het Stads-Ziekenhuis.
Met algemeene (26) stemmen wordt besloten over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wet
houders.
6. De ontwerp-begrootingen van de baten en lasten
der gemeentebedrijven en de ontwerp-begrooting der
gemeente, alle dienst 1929 (bijlagen 1928 nos. 23 en
26 en 1929 nos. 1 en 2).
De Voorzitter zegt blij te zijn de begrootingen thans
aan de orde te kunnen stellen; dat deze in de vergade
ring van vandaag aan de orde kunnen worden gesteld,
is zeer zeker mede te danken aan den zeer snellen
arbeid van de Commissie van Rapporteurs.
Spreker wil nog even memoreeren dat de bedoeling
van de sectievergaderingen is, dat de aldaar gestelde
vragen daar of in de Memorie van Antwoord worden
beantwoord en hij zou nu den leden heel ernstig willen
verzoeken om over die vragen, welke zijn beantwoord
en door Burgemeester en Wethouders zeer minutieus
zijn behandeld als men volledig bevredigd is, hier
niet weer te spreken. Spreker gelooft toch dat de be
doeling van de sectievergaderingen en van de Memorie
van Antwoord is, dat Burgemeester en Wethouders
zich kunnen prepareeren omtrent de in de secties ge
stelde vragen en dat zij die eerst rustig kunnen nagaan
en bespreken, iets wat in openbare vergadering niet
dadelijk kan, maar dat tevens de bedoeling van de
sectievergaderingen en van de Memorie van Antwoord
is geweest om de beraadslagingen hier te bekorten,
want anders doet men dubbel werk. Spreker weet niet
of die bedoeling hier tot zijn recht zal komen, maar hij
wil toch die opmerking maken, juist omdat het ook door
den snellen arbeid van Rapporteurs tot een behandeling
op heden is kunnen komen.
Spreker zou nu de gelegenheid willen openen tot het
houden van algemeene beschouwingen en voor den goe
den gang van zaken zou hij dan eerst aan de orde willen
stellen het houden van algemeene beschouwingen over
de Gemeentebegrooting en later over de afzonderlijke
Bedrijfsbegrootingen. Indien deze laatste toch gevloch
ten worden door die over de Gemeentebegrooting, ge
looft spreker dat ze niet zoo tot haar recht komen. Het
lijkt hem daarom het beste om, evenals verleden jaar,
eerst algemeene beschouwingen te houden over de
Gemeentebegrooting, om daarna, als de begrootingen
van de verschillende Bedrijven aan de orde komen, ook
bij elk dier begrootingen zelf algemeene beschouwingen
toe te laten en om dan ten slotte over te gaan tot be
handeling van de eigenlijke Gemeentebegrooting. Spr.
gelooft dat de behandeling op die wijze het duidelijkst
en het best tot haar recht zal komen.
De algemeene beraadslagingen over de ontwerp-
Gemeentebegrooting worden geopend.
De heer Oosterhoff: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil
graag beginnen met te zeggen, dat ik mij zal voegen
naar den door U gegeven wenk en dat ik niet een punt
ter sprake zal brengen, dat in de sectievergadering af
doende is beantwoord. Voor mij bestaat daartoe'trou
wens ook al heel weinig reden, omdat ik in de sectie
vergadering, wanneer mij op een bepaalde vraag een
afdoend antwoord werd gegeven, die vraag niet in het
Sectieverslag heb laten opnemen.
In de sectievergadering heb ik bij de Algemeene Be
schouwingen over de Gemeentebegrooting even een
kwestie aangeroerd, waarop Burgemeester en Wethou
ders in de Memorie van Antwoord, gelijk te verwachten
was, een ontwijkend antwoord hebben gegeven, omdat
die kwestie niet hun beleid, maar de houding van
enkele politieke groepen in den Raad bij de verleden
jaar plaats gehad hebbende wethoudersverkiezing
raakte en zij daarmede in hunne kwaliteit dus niets te
maken hadden. En ofschoon er naar de meening van
de Raadsfractie uit den Vrijheidsbond ditmaal weinig
of geen aanleiding bestaat om bij de behandeling van
de begrooting lange politieke redevoeringen te houden,
toch wensch ik bedoelde kwestie ook hier nog weder
even te berde te brengen. Ik wil hier namelijk nog eens
uitdrukkelijk verklaren, dat onze fractie nog steeds van
gevoelen is, dat gezien van het standpunt van die
groepen, die bij voortduring blijven verzekeren, dat zij
voorstanders van evenredige vertegenwoordiging zijn,
de tegenwoordige samenstelling van het college van
Burgemeester en Wethouders onjuist moet worden ge
acht. En waar de meerderheid van den Raad zich bij
verschillende gelegenheden als voorstander van even
redige vertegenwoordiging heeft doen kennen, mag
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 19 December 1928. 251
derhalve als vaststaande worden aangenomen, dat
andere overwegingen dan bovengenoemde bij deze
samenstelling indertijd den doorslag hebben gegeven.
Bovendien wenschen wij er ook de bijzondere aandacht
van den Raad nog eens op te vestigen, dat onze voor
spelling dat het in een college, samengesteld uit zeer
heterogene bestanddeelen zonder voorafgaande uit-
stippeling van de lijn, waarlangs het gemeentelijk
bestuur in de eerstkomende jaren zou worden geleid,
niet altijd pais en vree zou zijn, volkomen is uitgekomen,
al hadden wij daarbij nog niet eens gedacht aan de
mogelijkheid, dat dit verschil van politiek inzicht zich
op zoo tastbare wijze in de openbare Raadszittingen
zou manifesteeren, als dit nog zeer onlangs is geschied.
Wel zijn Burgemeester en Wethouders daarentegen
in de Memorie van Antwoord ingegaan op de ernstige
grieven, die wij in de sectie-vergadering tegen hun
beleid en hunne houding hebben ingebracht, maar zij
hebben dit gedaan op zulk een weinig overtuigende en
hier en daar op zoo volkomen afwijzende manier, dat
het mij inderdaad noodzakelijk voorkomt, daarop hier
nog wat nader in te gaan en bedoelde grieven nog wat
nauwkeuriger te preciseeren. En dan noem ik in de
allereerste plaats de volkomen onjuiste opvatting van
den werkkring en de bevoegdheden van de Commissie
voor Georganiseerd Overleg, waarvan Burgemeester en
Wethouders blijk hebben gegeven bij de voorbereiding
van hun kortgeleden in den Raad behandeld voorstel
tot herziening van de salarissen der ambtenaren. Bur
gemeester en Wethouders schrijven naar aanleiding
van deze opmerking in de Memorie van Antwoord
„Bij de toepassing van het Georganiseerd Overleg
heeft ons college zich, naar wij meenen, gehouden
aan de desbetreffende, door den Raad vastgestelde,
verordening".
Ik sprak zoojuist van weinig overtuigende antwoorden,
welnu, het boven-aangehaalde mag daaronder zeker
wel in de allereerste plaats gerekend worden, want
geen enkele poging wordt gedaan, om de gronden voor
die meening uiteen te zetten of die te rechtvaardigen.
En dit ware toch inderdaad wel wenschelijk geweest,
omdat er een groote mate van goeden wil voor noodig
is om aan te nemen, dat men de desbetreffende ver
ordening inderdaad op bovengenoemde wijze kan
interpreteeren. Ik gevoel mij derhalve nu verplicht de
onjuistheid dier interpretatie aan te toonen.
In de oorspronkelijke verordening no. 13 van Ge
meenteblad 1922 stond in artikel 4: „De Commissie is
bevoegd voorstellen, betreffende onderwerpen tot haar
werkkring behoorende, aan Burgemeester en Wethou
ders te doen". Bij de wijziging der verordening in de
Raadszitting van den 24sten Februari 1925 is dit artikel
komen te vervallen en is in de plaats daarvan aan
artikel 3 de bepaling toegevoegd „Burgemeester en
Wethouders of een der partijen in artikel 5 onder a en b
genoemd maken het onderwerp bij de Commissie aan
hangig in een schriftelijke, gemotiveerde uiteenzetting.
Omtrent de redenen, waarom deze wijziging door de
Commissie voor Georganiseerd Overleg werd voor
gesteld en de motieven, die den Raad er toe hebben
geleid haar aan te nemen, tasten wij geheel in het
duister, want in de toelichting tot het voorstel wordt
daarover niet gerept en de Raad nam het zonder eenige
discussie aan. Wij kunnen ons dus voor de uitlegging
van die bepaling niet beroepen op een nadere toelichting
daarvan, maar hebben enkel en alleen met de bewoor
dingen van die bepaling zelve te maken.
De heer Vromen komt ter vergadering.
De heer Oosterhoff: Wel blijkt uit den geheelen loop
der zaak onweerlegbaar, dat men de bevoegdheid om
zelfstandig voorstellen aanhangig te maken aan de
Commissie voor Georganiseerd Overleg heeft willen
ontnemen en deze uitsluitend heeft willen toekennen
aan Burgemeester en Wethouders, de vertegenwoor
digers van het bestuur der gemeente, de vertegenwoor
digers van de plaatselijke afdeelingen der algemeene
landelijke organisaties van ambtenaren en werklieden
en die van den Nederlandschen Bond van Gemeente
ambtenaren, met andere woorden aan partijen. En dit
komt mij ook volkomen logisch voor, omdat genoemde
lichamen eenerzijds de belangen der gemeente en ander
zijds die van de ambtenaren en werklieden geacht
worden te vertegenwoordigen en de Commissie voor
Georganiseerd Overleg slechts advies heeft uit te
brengen over de wijze, waarop die belangen het beste
tot overeenstemming gebracht kunnen worden
De heer Visser: Ja, juist
De heer Oosterhoff En wanneer wij het hierover
nu eens zijn en het doet mij genoegen, dat de heer
Visser het met mij eens is en eene andere uitlegging
kan dunkt mij aan deze bepaling onmogelijk gegeven
worden, dan rijst de vraag of Burgemeester en Wet
houders in casu de bewuste zaak op de juiste, dat wil
zeggen op de door de verordening voorgeschreven wijze,
bij de Commissie voor Georganiseerd Overleg hebben
aanhangig gemaakt. De verordening schrijft voor, dat
dit moet geschieden „in een schriftelijke, gemotiveerde
uiteenzetting". In het licht van het voorafgaande is ook
de bedoeling van dit voorschrift volkomen duidelijk.
Deze kan dan geen andere zijn, dan dat Burgemeester
en Wethouders vooraf de zaak, waarom het gaat, in hun
college ernstig zullen hebben overwogen en zoodoende
zullen zijn gekomen tot een bepaald, afgerond voorloopig
voorstel, dan aan het oordeel van de Commissie kan
worden onderworpen. Hoe hebben Burgemeester en
Wethouders nu echter in dezen gehandeld Het ant
woord op die vraag vinden wij in verschillende uit
latingen en mededeelingen van het college zelf. In
bijlage 19 tot de Handelingen van dit jaar vinden wij
aan het einde van de 1ste alinea
„Wij hebben omtrent deze adressen" (dat waren
de adressen van verschillende bonden en personen,
waarin verbetering van salarissen werd aangevraagd)
„het gevoelen van de Commissie voor Georganiseerd
Overleg ingewonnen. Daarbij verzochten wij de
Commissie tevens, hare aandacht te schenken aan de
jaarwedden van de ambtenaren dezer gemeente in
het algemeen."
In de bespreking van deze aangelegenheid in de Raads
vergadering van den 30sten October is door den Voor
zitter medegedeeld op bladzijde 207 onderaan
,,ln handen van de gewone Commissie voor Georganiseerd
Oveileg zijn gesteld eenige adressen om verhooging van
ambtenaarssalarissen en Burgemeester en Wethouders heb
ben daarbij aan genoemde Commissie de vraag voorgelegd,
of ook op andere punten de ambtenaarssalarissen moesten
worden herzien, met verzoek dienaangaande advies uit te
brengen."
Uit beide mededeelingen blijkt dus ten duidelijkste, dat
aan Georganiseerd Overleg geen behoorlijk afgerond en
gemotiveerd voorstel van Burgemeester en Wethouders
om advies is gezonden, maar dat haar eenvoudig eens
is gevraagd hoe zij dacht over de in de adressen ge
stelde vragen en over de salarissen der ambtenaren in
het algemeen. En als Burgemeester en Wethouders op
de desbetreffende vraag in het Sectieverslag nu in de
Alemorie van Antwoord zeggen
„Bij de toepassing van het Georganiseerd Overleg
heeft ons College zich, naar wij meenen, gehouden
aan de desbetreffende, door den Raad vastgestelde,
verordening."
dan kan ik daaruit slechts twee conclusies trekken,
namelijk deze, dat Burgemeester en Wethouders èf niet
in staat zijn een verordening behoorlijk te interpreteeren
öf dat zij de geheele zaak van zoo weinig belang achten,
dat zij het eigenlijk niet de moeite waard vinden, wat
dieper op de zaak in te gaan en er zich dus maar met