312 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 19 December 1928.
Voortzetting der vergadering op Donderdag 20 December 1928.
De heer Blanson Henkemans: Daar zou men met
wat goeder, wil een grasveldje kunnen vinden, maar de
rest is toch te klein. Het is niet noodig een uitgaaf van
170.per jaar daarvoor te doen. Op die manier
wordt m. i. niet de beroemde zuinigheid betracht.
De heer Feddema lk heb die opmerking ook ge
maakt. Wij hebben er al een en nu weer een tweede
er bij. Is het noodig die tweede aan te schaffen? Ik ga
dan ook met den heer Blanson Henkemans accoord.
De heer Fransen (wethouder): De opmerking, door
den heer Feddema en den heer Blanson Henkemans ge
maakt, dat aanschaffing hiervan niet noodig zou zijn
omdat ze alleen in den zomer worden gebruikt, begrijp
ik niet. Het komt toch wel met meer werktuigen voor
dat zij alleen in den zomer worden gebruikt
De heer Blanson Henkemans: Pardon, ik had het over
gazons, niet over des zomers.
De heer Fransen (wethouder): Zoo heb ik het
verstaan. Aan de heeren, die ineenen dat het niet
noodig is, zou ik toch dit voor oogen willen stellen. Er
is maar één grasveld, zegt de heer Blanson Henkemans,
maar ieder weet dat er heel wat meer is, er zijn heel
wat gazons. Om die verschillende plantsoenen te onder
houden, kan men niet volstaan met gewoon maaien,
maar inoet men de motormaaimachine gebruiken. Dat
is veel beter, want het gras wordt dan kort gehouden
en het moet dikwijls geschieden een belangrijke fac
tor voor de gazons, want zij worden daar veel dichter
van en mooier dus en men kan veel meer en veel
vlugger er mee werken dan het gewoon maaien. De
tweede machine spaart werkloon uit en nu klinkt het
ondertusschen wel wat vreemd dat, terwijl in 1927 een
nieuwe machine is gekomen en in 1929 weer een, het
onderhoud weer hooger is, zooals de post van het werk
loon. Het is dan ook wel wat moeilijk voor mij dit te
verdedigen, wijl ik in het college met dezen post voor
onderhoud niet accoord ben gegaan. Het college
heeft echter gemeend dat het voorgestelde bedrag noo
dig was. Verleden jaar werd voor loonen 21.550.
uitgetrokken en we zijn er dit jaar mee rondgekomen
en nu, ondanks de tweede motoi-maaimachine, wordt
er meer voor loonen gevraagd door het college. Ik heb
juist gevraagd aan den opzichter der plantsoenen, of
hij alles heeft kunnen doen wat noodig was en hij ant
woordde: Ja, goed, doch in September hebben we 4
losse werklieden moeten ontslaan, om met den post
rond te komen en de vaste menschen te kunnen betalen.
Het is wel jammer voor die personen, maar het is geen
werkverschaffing en de losse werklieden werden ont
slagen. Toevallig behooren die 4 werklieden bij de z.g.
uitstervende groep.
Ik meen dat de Raad bekend is met die lijst. Daar
staan nog 4 op en dat zijn die welke ontslagen zijn. Nu
kunnen ze langer in dienst worden gehouden dan dit
jaar het geval is geweest, omdat er reeds weer één uit
is.
De heer Feddema: Daar ben ik het niet mee eens. De
wethouder zegt: het is geen werkverschaffing, maar ik
denk er iets anders over. Laat de werklieden wat langer
aanblijven en schaf geen maaimachine aan.
De heer Oosterhoff: Mijnheer de Voorzitter! Het doet
mij pleizier dat ik deze vraag heb gesteld. Het is nu wel
gebleken, dat het antwoord geheel anders is dan in de
Memorie van Antwoord werd gegeven. Er is dus in het
college verschil van meening. In de Memorie van Ant
woord staat, dat het een herstel van een vergissing was.
Van anderen kant wordt gezegd dat het is om eenige
menschen door den winter heen te helpen en dan be
hoort dit bedrag niet op dezen post. Wanneer dit bedrag
niet sterker wordt verdedigd, dan moet het verlaagd
worden en zal ik waarschijnlijk voorstellen dezen post
met één gulden te verlagen, met de bekende bedoeling,
dat de Raad deze verhooging niet wil goedkeuren.
De heer J. de Boer: In de Commissie voor de Open
bare Werken is deze zaak ter sprake geweest en er is
daar direct naar voren gebracht dat de menschen, die
in 1928 gedurende 8 weken ontslagen werden, nuttig
werk hadden kunnen verrichten. Daarom is het bedrag
nu verhoogd. Men heeft toen direct al gezegd, dat het
ontslag gegeven werd omdat het geld op was, doch
niet om reden dat ze overbodig waren. Dit laatste moet
het uitgangspunt zijn, want ik acht de thans gevolgde
gedragslijn niet juist.
De Voorzitter: Nu wethouder Fransen dezen post niet
kan verdedigen, wil ik er iets van zeggen. Ik had liet
niet willen doen en ik zal het ook zoo kort mogelijk
doen, want om de zaak heel duidelijk te maken, is de
zaak te ingewikkeld, zou ik zeggen. De vraag waar het
alleen om gaat, is deze welke gelden zijn er noodig
om de plantsoenen te onderhouden, zoo, dat ze het aan
kijken waard zijn, doch zonder overdrijving? en dat is
een zeer moeilijke kwestie, daar het er een is van ap
preciatie. De een vindt het gauw mooi en de ander niet.
Daaom is het moeilijk de juist noodige uitgaven te be-
grooten. Er is in de laatste jaren nog al wat over de
plantsoenen te doen geweest, waarbij nu kwam de
kwestie van het al of niet verstrekken van die werk-
loonen. lk heb mij persoonlijk de moeite getroost met
den directeur en den opzichter de loonen na te gaan wat
er uitgetrokken moest worden; er was ter beschikking
21.550.en of dat nu door vergissing tot stand
kwam hebben wij buiten beschouwing gelaten, maar wij
hebben gezegd: dat is t,er beschikking. Wat is er voor
dat bedrag van 21.550.dit jaar gebeurd en wat kan
ei voor gebeuren? Toen bleek dat voor dat bedrag voor
de plantsoenen aan het werk had kunnen zijn al liet
vaste personeel en gedurende 5 maanden nog 4 men
schen en nu komt het er niet op aan of die bij de uit
stervende groep behooren, dat heeft hierbij niets te
maken. Toen hebben wij nagegaan of het vaste perso
neel met deze 4 menschen er bij voldoende was voor
het onderhoud der plantsoenen. Ja, zei men, als er niet
meer is, dan zal het moeten, maar dan kan ik naar mijn
oordeel, aldus de directeur, niet onderhouden zooals het
moet. Dat zai een leek niet oogenblikkelijk zien, maar
dan kan ik de jonge boomen, zooals hier de laatste
jaren geplant zijn, niet snoeien zooals ik meen dat ze
gesnoeid moeten worden en dat brengt schade. Dan heb
ik aan het vaste personeel plus 5 maanden 4 man los,
is 20 man. niet voldoende. Toen hebben wij uitgerekend
hoe het zou zijn indien het vaste personeel en 4 man
het geheele jaar zouden blijven, hoe het dan is. Wij
kwamen toen tot een bedrag van 25.500.Er is toen
gezegd: het geheele jaar is niet noodig al dat personeel
te .hebben en daarop is het midden genomen, n.l.
24.000.Het kan nu best blijken in den loop van
het jaar, dat er minder noodig is of meer en het is
vorige jaren ook wel eens iets overschreden, al was het
niet veel. Vindt men dat het minder kan, stel dat dan
voor, maar dit is de juiste stand van zaken, zoo zijn
wij er aan gekomen.
De heer Oosterhoff: Mijnheer de Voorzitter Ik heb
nog een kleine opmerking. Alhoewel ik dankbaar ben,
heel dankbaar, voor Uw toelichting, is de beslissing
voor den Raad er toch niet gemakkelijker op geworden.
Het is een kwestie van appreciatie, maar de gegeven
mededeelingen kloppen nu niet met elkaar. De wet
houder zegt immers dat hij gevraagd heeft of het bedrag
verleden jaar voldoende was en dat hij daarop een be
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 19 December 1928. 313
Voortzetting der vergadering op Donderdag 20 December 1928.
vestigend antwoord ontving en als dat het geval is, dan
is er geen aanleiding tot verhooging.
De Voorzitter: Ik wil even dit zeggen. De opzichter
van de plantsoenen en de directeur van Gemeente
werken waren van oordeel dat het uitgetrokken bedrag
van de ioopende begrooting niet voldoende was voor
het werk, dat had moeten gebeuren. Dat is mij uit
drukkelijk gezegd en dat geloof ik, maar ik heb ook
niet genoteerd dat de wethouder het heeft gezegd.
üe heer Fransen (wethouder): Er was verschil en
toen die kwestie in de sectie ter sprake kwam heb ik,
omdat ik wel vermoedde dat het toch in deze vergadering
zou worden besproken, ten slotte den opzichter eens
gevraagd of hij dit jaar alles heeft kunnen doen en toen
heeft hij gezegd: ja, behoudens dan het ontslag van de
losse krachten
De heer Dijkstra: Dat is de eenige reden voor dat
entslag geweest.
De heer Fransen (wethouder): Hij heeft het uit
drukkelijk gezegd. Vroeger waren er veel meer bij deze
groep, maar nu zijn er niet veel meer. Waar het uit
getrokken bedrag dit jaar voldoende was, lijkt het mij
eigenaardig toe, dat dit het komende jaar niet voldoende
zou zijn. Waarom zegt de opzichter dan niet: ja, maar
U zult de gevolgen eens zien en indien dit eens zou
blijken, zal ik de eerste zijn een volgende maal mij voor
een hooger bedrag te verklaren, maar nu meen ik dat
het bedrag ook voor het komende jaar voldoende zal zijn.
De Voorzitter: Van dat laatste gesprek tusschen den
wethouder en den opzichter weet ik niets af en ik heb
meegedeeld mijn gesprek met den directeur en den op
zichter. Zij hingen beide meer naar de 25.000.dan
naar de 24.000.maar zij hebben tenslotte toege
geven dat, als er 24.000.— ter beschikking werd ge
steld, het zeer behoorlijk zou gaan. Ik heb dat gesprek
meegedeeld en ik heb mij geloof ik niet vergist. Dat is
de loop van zaken geweest.
De heer B. Molenaar: Het lijkt mij vreemd toe en ik
heb er even bij stilgestaan. U heeft gezegd dat hij met
het personeel van verleden jaar met het uitgetrokken
bedrag niet kon rondkomen. De heer Fransen zegt, dat
dit is om de losse werklieden te houden, maar daarop
heb ik reeds gezegd, dat de gemeente zooiets niet zal
doen. De directeur van Gemeentewerken heeft met
cijfers aangetoond dat het niet voldoende was en dat
komt overeen met wat door den Voorzitter van den
Raad is gezegd.
De heer Dijkstra: Het is voor ons moeilijk te beoor-
dtelen wat er is geweest. Ik kan nu wel even mede-
deelen, dat deze 4 ontslagen werklieden bij verschillende
Raadsleden zijn geweest en ook bij mij en wij hebben
èn van hen én vandaag hier niet anders gehoord dan
dat zij ontslagen zijn omdat het geld op was en niet
omdat er geen werk meer was. Dat klopt met de mede
deelingen van den Voorzitter en met de Commissie voor
Openbare Werken.
De heer Oosterhoff: Waar het voor ons heel moeilijk
is een beslissing te nenien nu er zoo uiteenloopende
inlichtingen worden gegeven, en omdat het een kwestie
van appreciatie is, stel ik voor den post te verlagen met
2000.—.
De Voorzitter: Wat die uitstervende groep aangaat,
vind ik niet goed dat hier nu zoo over gesproken wordt.
Dat vertroebelt de kwestie van de plantsoenen. Wij
onderhouden de werklieden niet om de werklieden, maar
om de plantsoenen. De menschen zijn ontslagen en de
mededeeling van den heer Dijkstra, daar zit pikanterie
in en er zit meer achter dan hier in het openbaar ver
teld wordt. Het was niet omdat er geen geld meer was,
doch als er geen werk meer is, moet het uit zijn.
De heer Fransen (wethouder): Ik twijfel geen oogen-
blik aan de juistheid van Uw inlichtingen en ook niet
aan wat de andere heeren hier gezegd hebben over wat
de directeur heeft medegedeeld, maar ik blijf bij mijn
meening, ik kan hier niet mee accoord gaan. Ik meen
dat nog en ik kan er ook eenigszins over oordeelen.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel van den heer Oosterhoff, om volgno. 143
met 2000. te verlagen, wordt aangenomen met 14
tegen 13 stemmen.
Voor stemmen: de heeren Fransen, Ritmeester,
Vromen, Feitsma, Hofstra, Blanson Henkemans, Lauten-
bach, Westerhuis, Oosterhoff, Visser, mevrouw Buis
manBlok Wijbrandi, de heeren Peletier, Westra en
IJ. de Vries.
Tegen stemmen: de heeren Tiemersma, Botke, Hooi-
ring, j. de Boer, Van der Veen, M. Molenaar, Feddema,
Muller, O. F. de Vries, Tamminga, H. de Boer, Dijkstra
en B. Molenaar.
Volgno. 143 wordt uitgetrokken op een bedrag van
29.140.en dienovereenkomstig vastgesteld.
De Voorzitter: Ik weet niet, mijnheer Feddema, of
U een voorstel heeft gedaan de motor-maaimachine niet
aan te schaffen, maar ik zou U dan aanraden dat straks
bij den betrokken post te doen.
Volgno. 144. Onderhoud van het Rengerspark
4.525.—.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Hooiring: In de sectie heb ik gesproken over
het gebouwtje in het Rengerspark. Het antwoord op die
vraag is
Vergrooting van het hier bedoelde gebouwtje in
het Rengerspark komt ons niet wenschelijk voor."
Moet ik daaruit opmaken dat het college niet voor
nemens is het eens genomen Raadsbesluit bij een
vorige begrooting meen ik dat deze vraag ook gesteld
is ten uitvoer te brengen Het blijkt nu dat dit
voorstel niet meer aanwezig is.
De heer Van der Veen: Ik zou er anders niet over
gesproken hebben, maar uit het antwoord in de Memorie
van Antwoord concludeer ik dat er een reden voor is,
een aesthetische reden misschien, maar dan kan er een
tweede gebouwtje gemaakt worden achter in het park.
De heer Fransen (wethouder)Ik kan mij niet her
inneren, dat hieromtrent een Raadsbesluit is.
De heer Hooiring: Het is nog van wijlen den heer
Z andstra.
De heer Fransen (wethouder): Ik geloof niet dat het
een voorstel is geweest. Het kan een motie zijn geweest
maar een voorstel is het niet. Als het gebouwtje ver
groot wordt kunnen er een paar menschen bij zitten en
dan is het weer vol en kunnen wij weer vergrooten. Ik
kan niet anders antwoorden dan dat het voor enkelen
wel aangenaam kan zijn, doch dat het niet noodzakelijk
is.
De beraadslagingen worden gesloten.
Volgno. 144 wordt onveranderd vastgesteld.