322 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 19 December 1928.
Voortzetting der vergadering op Donderdag 20 December 1928.
iet of wat eigenaardig is beantwoord met de opmer
king
„De hier bedoelde nadeelen zijn ons College niet
bekend."
Ik heb die vraag in de sectie toch eenigermate toege
licht en waar daar twee leden van het college aanwezig
waren, hadden die daarvan in het college toch licht een
kleine toelichting kunnen geven, zoodat het geheele
college althans nader met de strekking van de vraag
ware bekend geworden.
Ik wil die zaak hier nu nader toelichten. De kwestie
is deze, dat voor eenige jaren terug de kwestie van de
verplaatsing van het aschland hier aan de orde was en
met die kwestie van de verplaatsing van het aschland
gelijktijdig ook aan de orde kwam de vraag, welk
systeem hier voortaan zou worden gevolgd voor het
verwerken, zou ik willen zeggen, of wegbrengen van
onze faecaliën. Toen is ten slotte de vraag gegaan tus-
schen het compostbedrijf, zooals wij dat hier vroeger
kenden en nog kennen en dieprioleering. Daartusschen
en tusschen andere stelsels was ook nog mogelijk
wat ook 'een tijdlang aan de orde is geweest de
stichting van een ammoniakfabriek. Dat heeft nu met
deze zaak niet zooveel te maken, maar toen is ook ge
sproken over het stelsel van beerputten met overlaat
en toen is er uitdrukkelijk op gewezen dat, als wij het
stelsel van compostverwerking verlieten, wij beslist
moesten overgaan tot het stelsel van dieprioleering,
omdat de beerputten met overlaat op den duur zouden
leiden tot verontreiniging van onze grachten en dit stel
sel dan deze grachten zou maken tot een open riolee-
ring.
De Raad heeft voor dat bezwaar werkelijk oor gehad,
maar ten slotte is toch uit een oogpunt van financiën
besloten tot het stelsel van compostbereiding en tot
behoud van het tonnenstelsel.
Toen bestond ook al in geringe mate het closetstelsel
met beerputten, maar practisch heeft men bij den nieuw
bouw later bijna geen tonnenstelsel meer toegepast,
maar is in de nieuwe stad meer het beerputtenstelsel
in toepassing gebracht en ook in de oude stad komt het
al zoover heen, dat wij, dunkt mij, al druk op weg zijn
om over te gaan tot een geheel beerputtenstelsel. Waar
dat nu indertijd door de deskundigen ik kan het niet
beoordeelen, ik ben niet deskundig ten sterkste is
ontraden, heb ik juist de vraag gesteld: hebben Bur
gemeester en Wethouders wel overwogen, waar wij op
deze manier heen gaan en moet wellicht aan dit stelsel
ook paal en perk worden gesteld of zal misschien, wan
neer wij nog verder doorgaan, dit stelsel ons noodza
ken tot het dure stelsel van dieprioleering?
Dat is de vraag die, meen ik, aan de hand van de
historie, gesteld is moeten worden en daarom heb ik
die vraag gesteld. Is nu inmiddels practisch gebleken,
dat die bezwaren niet bestaan, laat de wethouder dat
dan mededeelen, dan kunnen wij in dat opzicht gerust
zijn. Maar in den toestand, waarin wij zijn gekomen,
meende ik het college die vraag te moeten voorleggen.
De heer Dijkstra: Ik wil mij wel even aansluiten bij
de vraag van den heer Westra, want het college van
Burgemeester en Wethouders antwoordt wel op de ge
stelde vraag dat het hun niet bekend is en dat zij niet
hebben gemerkt, dat er verontreiniging plaats heeft,
maar ik ben bang dat, als het college het wèl merkt,
het te laat is. Ik wil ook herinneren aan wat de heer
Westra zegt, dat de deskundige, die ons indertijd heeft
geadviseerd inzake de verplaatsing van de Reiniging,
onze adviseur, de heer Noppen, zeer ernstig heeft ge
waarschuwd tegen wat zich in Leeuwarden hoe langer
hoe meer uitbreidt, het closetstelsel met beerputten met
overloop. Het is een moeilijke kwestie, omdat een an
dere deskundige, waarvan mij de naam niet te binnen
wil schieten, maar die ook zaken deed met de gemeente,
deze meening niet deelde; het is altijd erg moeilijk als
dergelijke geleerde menschen het over dingen, die niet
te berekenen zijn, niet eens zijn, maar ik meen toch dat
de opmerking van den heer Westra wel ad rem is. Ik
weet wel dat het water den afgeloopen zomer niet
zwarter had kunnen zijn, maar dat wij voorzichtig moeten
zijn, geloof ik wel.
De heer Muller Ik zou naar aanleiding van deze
kwestie in de eerste plaats willen opmerken, dat ik ook
geloof dat, waar wij hier geen dieprioleering hebben,
wij met de beerputten voorzichtig moeten zijn en dat
wij daarmee niet ongestraft kunnen doorgaan. Het lijkt
mij wenschelijk toe, dat Burgemeester en Wethouders
toezeggen daaromtrent een onderzoek te zullen instellen
en het rapport te zullen overleggen en de meening te
vragen van-deskundigen op dit gebied. Als Burgemees
ter en Wethouders dat toezeggen, dan kunnen wij voor-
loopig gerust zijn.
Ik heb het vorig jaar bij deze kwestie ook naar voren
gebracht de kwestie, dat de gemeente 150 woningen
heeft gebouwd met droge closets en ik meen mij goed
te herinneren dat Burgemeester en Wethouders toen
hebben toegezegd ik citeer uit het hoofd een
onderzoek te zullen instellen of het niet mogelijk was.
nu de waterleiding geen invloed meer daarop heeft, om
nu ook daar tot het gewone closetstelsel te komen. Ik
zou graag willen weten of dat onderzoek ook heeft
plaats gevonden.
Een andere kwestie, waarover ik in het Sectieverslag
een vraag heb gesteld, geldt het gebouw van de oude
Reiniging, dat staat vlak vooraan in de Schrans. Ik
meen dat er zoo spoedig mogelijk verandering moet
komen in dien toestand, omdat het aanzien van de stad
daar erg wordt bedorven door dat oude gebouw met
planken er voor. Burgemeester en Wethouders zeggen
wel dat het hun aandacht heeft en dat er binnen korten
tijd aan gewerkt zal worden, maar ik zou graag willen
weten, hoe lang dat zal duren en wat er dan van ge
maakt zal worden.
De heer J. de Boer: Het vorig jaar is er reeds door
mij op gewezen, dat het closetstelsel hand over hand
toeneemt en ook uit hetgeen hier naar voren is gebracht
en uit wat in de secties is besproken blijkt dat volkomen
waar te zijn. Nu is het mij opgevallen dat. terwijl hier
en daar heele rijen huizen zijn voorzien van het closet
stelsel, daar tusschen in woningen zijn gebouwd met
het gewone privaattonnenstelsel. Ik heb er indertijd
reeds op gewezen dat het mij voorkomt, dat dit een
zeer dure geschiedenis is voor de Reiniging, omdat deze
voor een paar tonnen hier en daar een dienst voor een
geheele wijk in werking moet stellen naar het mij
voorkwam, zou in dergelijke wijken beter het closet
stelsel kunnen worden voorgeschreven. Dat zou goed-
kooper wezen voor de Reiniging, omdat dan niet voor
de verwisseling van tonnen in een paar woningen een
dienst in werking behoefde te worden gesteld.
Voor het overige sluit ik mij aan bij wat de heer
Westra heeft opgemerkt. Het vorig jaar heb ik er ook
op gewezen, wat de gevolgen van het closetstelsel
zouden kunnen zijn voor de rioleering en de openbare
wateren. Ik heb die vraag ook in de commissie voor
Openbare Werken gesteld en daar kreeg ik dit ant
woord, dat er op het oogenblik geen nadeelige invloed
van wordt ondervonden, dat er geen sprake is van een
nadeeiige werking van beerputten met overstorting, dat
door Gemeentewerken nauwkeurig wordt toegezien of
bij het maken van beerputten de voorschriften worden
opgevolgd en dat, als het gebeurt, zooals is voorge
schreven, men niet bevreesd behoeft te zijn voor ver
ontreiniging.
De heer Blanson Henkemans: Ik wil hier niet heele-
maal optreden als deskundige, hoewel ik uit hoofde van
mijn vroegere betrekking hiermee veel heb te doen ge
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 19 December 1928. 323
Voortzetting der vergadering op Donderdag 20 December 1928.
had, maar ik wil hier wel de verzekering geven dat,
als de beerputten zoodanig zijn ingericht, dat noch door
den bodem, noch langs den bovenkant vaste stoffen
kunnen weg- of overvloeien, het water, dat langs de
overstorting wegvloeit, geen gevaar voor vervuiling van
de rioieering of bederf van het openbaar water zal op
leveren. Als dat water op de goede plaats wegloopt en
de put in behoorlijke conditie is, zal het geen gevaar
voor het openbaar water opleveren.
De heer O. F. de Vries (wethouder): Het spijt mij
zeer, dat deze belangrijke kwestie niet in het Sectie-
verslag is opgenomen, want nu kan ik heel moeilijk
daarop antwoorden. Het is ten slotte een heel belangrijk
vraagstuk, maar nu ik niet over alle gegevens beschik
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: Het staat er
wèl in.
De heer O. F. de Vries (wethouder): Het staat
er niet in, er staat enkel in
„Een lid vestigde er de aandacht op, dat het closet
stelsel met beerputten hand over hand toeneemt.
Hebben Burgemeester en Wethouders overwogen wat
daarvan de gevolgen zijn, vooral met het oog op de j
riolen
Daarnaast staat als antwoord
„De hier bedoelde nadeelen zijn ons college niet
bekend."
Dat is inderdaad ook zoo die vraag is uitdrukkelijk
gesteld aan den directeur van de Reiniging, niet alleen
nu. maar dit jaar ook en nimmer is gebleken, dat de
rioleeringen meer vervuilen door het closetstelsel en
dat het water in de grachten daardoor wordt veront
reinigd. Het is inderdaad, zooals de heer Henkemans
heeft gezegd het schijnt dat, als een beerput goed
werkt, daaruit zeer weinig vaste stoffen worden over-
gestort in de riolen en het is dan ook nooit bij het
ledigen van de rioolputten gebleken, dat overstorting
van vaste stoffen plaats had. Een enkele keer is dat wel
eens gebeurd, maar dan bleek, dat de put niet in orde
was en niet aan de eischen voldeed en toen dat in orde
was gemaakt, bleek het goed te zijn.
Als Burgemeester en Wethouders nu een onderzoek
instellen, is dat niet een, twee, drie, klaar; daar gaat
heel wat tijd mee verloren en ook geld. Ik stel mij voor,
dat Leeuwarden er niet af is met enkel een dieprio
leering, maar dat men hier dan moet hebben een geheele
dieprioleering met doorgaande rioleering. waarbij een j
ernstig vraagstuk is, waarop deze moet uitioozen en
waarbij m. i. geen andere oplossing is, dan dat deze
naar zee gaat. Nu kan men op zijn vingers wel uit
rekenen, dat met een dergelijke rioleering, enz. eenige
millioenen heengaan.
Ik kan nu dit zeer ernstige vraagstuk niet in alle
onderdeden behandelen, omdat ik er niet op voorbereid
ben ik kan alleen mededeelen, dat hier nimmer iets
bekend is geworden van verontreiniging van de riolee
ring en de openbare waters door de closets. Wij heb
ben hier 11000 privaten en 3000 closets op ongeveer
1500 beerputten, maar ik geloof, dat het vraagstuk niet
zoo dringend is, dat wij met plannen behoeven te komen
voor een eventueele dieprioleering.
Dan is er nog een vraag gesteld over de gemeente
woningen. Misschien dat de wethouder van Openbare
Werken daarop wil antwoorden, want daar weet ik
niets van.
De heer Muller heeft nog een vraag gesteld over de
plannen tot verbouw van het gebouw op het terrein in
de Schrans, maar daaromtrent staat duidelijk in het
Sectieverslag, dat die zaak in bewerking is en dat zeer
binnenkort nadere plannen bij den Raad zullen komen.
De heer Fransen (wethouder)Wat betreft de vraag
omtrent de droge closets, is de bedoeling zeker de 151
woningen, die de gemeente heeft gebouwd. Die wonin
gen zijn toen voorzien van droge closetinrichtingen,
eerstens om den prijs zoo laag mogelijk te houden en
in de tweede plaats omdat de privaten staan in bijge
bouwtjes met halfsteens muren, waarin men 's winters
ontzettend veel last zou hebben van het bevriezen van
de reservoirs.
De heer Westra: De wethouder zegt, dat het niet zoo
maar een, twee, drie, is gebeurd, wanneer wij tot diep
rioleering overgaan, maar het is niet mijn bedoeling
geweest hier een pleidooi te houden voor het stelsel
van dieprioleering, maar ik meende deze zaak onder de
aandacht te moeten brengen met het oog op het feit.
wat er gesproken is, toen wij het tegenwoordige
systeem hebben gekozen en waarvan wij nu afwijken.
De wethouder zegt, dat er van verontreiniging nooit
iets gebleken is en dat de directeur dit heeft bevestigd,
maar ik heb een paar maanden geleden met den direc
teur terloops een gesprek gehad en toen vertelde hij
mij dat, als men een rioolput ledigde in de nabijheid
van een beerput, waarvan de daarop uitloozende clo
sets veelvuldig worden gebruikt zooals in de nabij
heid van een café of restaurant men dan in de riool-
put ongeveer denzelfden inhoud vond als in de beerput.
Dat is toch wel iets anders dan wat de wethouder op
het oogenblik zegt. Ik geloof toch, dat dit er eeniger
mate op wijst, dat waakzaamheid althans op dit punt
gewenscht is en ik hoop dan ook, dat Burgemeester en
Wethouders zich wel degelijk op de hoogte willen
stellen en dat zij nog eens, als het mogelijk is, advies
zullen inwinnen of wij op deze wijze rustig kunnen
doorgaan.
De heer Muller: De heer Fransen heeft ten opzichte
van de vraag over de 151 woningen geantwoord, dat
daarin indertijd dergelijke closets zijn aangebracht om
de goedkoopte. Dat is het vorig jaar ook bekend ge
maakt. dat was dus bij de Raadsleden al eenigszins
bekend. Maar ik meende, dat het vorig jaar feitelijk de
wensch naar voren kwam om te trachten ten opzichte
daarvan verandering aan te brengen en toen heeft het
college van Burgemeester en Wethouders toegezegd,
dat het die zaak zou onderzoeken. Ik merk van dat on
derzoek nu niets. Ik heb toen gezegd dat er, wat den
prijs van het water betreft, nu het oppervlaktetarief is
ingevoerd, geen bezwaar meer behoefde te bestaan en
dat het dus alleen een kwestie was van het aanbrengen
van de leidingen. Ik meende toen dat daaraan niet zoo'n
groot bedrag per woning behoefde te worden besteed
en als het nu inderdaad mogelijk is, dan zou ik toch
wel dat onderzoek willen laten instellen of daar closets
met waterspoeling kunnen worden gemaakt. Ik zou er
graag voor wezen als b.v. het eene jaar 50 woningen
onder handen werden genomen en het andere jaar weer
50, wanneer het in één jaar te duur zou worden op
grond van de exploitatie der woningen, maar ik geloof
dat het een ongezonde toestand zou zijn, wanneer die
151 woningen daar tot in lengte van dagen met droge
closets blijven staan. Ik geloof dat het van het grootste
belang is, dat daarin waterspoeling wordt aangebracht
en ik zou dan ook nogmaals Burgemeester en Wethou
ders opdracht willen geven om een onderzoek naar die
zaak in te stellen en te trachten met voorstellen bij den
Raad te komen.
De heer Fransen (wethouder): Ik kan mij niet herin
neren dat er verleden jaar of voor-verleden jaar sprake
is geweest van een onderzoek, maar ik wil dat graag
aannemen en nu de toezegging doen, dat ik er onmid
dellijk werk van zal maken, den directeur van het be
drijf er over zal spreken en binnen betrekkelijk korten
tijd de meening van den directeur en van Burgemeester
en Wethouders aan den Raad kenbaar zal maken.