260
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 19 December 1928.
Op zichzelf is de tijd, om hierover te spreken, eigenlijk
zeer ongunstig, want door de voorgestelde nieuwe wet
op de verhouding tusschen Rijk en gemeenten is het
niet onmogelijk, dat in plaats van, zooals tot nu toe, de
gemeentelijke inkomstenbelasting straks practisch ge
sproken de bedrijfswinst tie sluitpost zal worden van de
begrooting. Dit is de reden, waardoor ik, afgezien van
de voorgestelde gasprijsverlaging, die m. i. in elk geval
kan worden doorgevoerd, voorloopig een afwachtende
houding omtrent nadere verlaging van gas- en electri-
citeitsprijs zou willen aannemen, ook ten aanzien van de
door mij ter sprake gebrachte afschaffing van meter-
huur en niuntgastoeslag. Maar ik meen wel dat er alle
aanleiding is om in het algemeen een lage gasprijspoli-
tiek toe te juichen. In het algemeen heb ik mij nimmer
op het standpunt gesteld, dat de gemeente reclame be
hoeft te maken voor haar producten, om reden de ge
meente m. i. niet uit winstoogmerk, maar voor de be
hoefte moet produceeren.
Dat moet misschien in het algemeen in het vrije be
drijfsleven ook gebeuren, maar wij weten nu eenmaal,
dat dit niet het geval is, gezien de mentaliteit van het
menschdom. De gemeente heeft er dus geen belang bij
de behoefte kunstmatig op te voeren. Wanneer men nu
de winst zoo hoog mogelijk wil opvoeren en die
mogelijkheid blijkt ook uit het Sectierapport dan
neemt men al het idiëele uit de overheidsexploitatie weg
en is er eigenlijk geen motief meer voor het monopo
listisch overheidsbedrijf. Wel kan er natuurlijk aanlei
ding zijn en ik ben overtuigd dat die hier bestaat
om door opvoering der behoefte een grootere afname
cn goedkooperen piijs te verkrijgen, waardoor het alge
meen belang weer gediend wordt. Er is een tijd ge
weest, dat het nog niet zoo heel zeker werd geacht, dat j
verhoogde afname wel tot lager prijs zou leiden dat
was, toen gas nog voor verlichting werd gebruikt en
de vrees bestond, dat een verhoogde afname tot stich
ting van een nieuwe fabriek zou noodzaken, waardoor
de goedkoope exploitatie van thans niet meer mogelijk
zou zijn.
Nu heeft echter de voortgang der techniek deze
theorie in tweeërlei opzicht achterhaald. In de eerste
plaats is door de uitbreiding van electrische verlichting
het gas voor het doel grootendeels uitgeschakeld,
waardoor tevens een meer gelijkmatige afname van het
gas over het geheele jaar is verkregen, zoodat de capa
citeit van de fabriek belangrijk is vergroot, zonder dat
van eenige uitbreiding sprake is geweest. Thans staan
we evenwel voor het feit dat, waar voor kookdoeleinden
en industrie het gas reeds een zeer groot gebruik heeft
bereikt, verdere uitbreiding van dit gebruik vermoede
lijk zal komen door gebruik voor ruimteverwarming en
waar dit gebruik weer hoofdzakelijk in de wintermaan
den plaats vindt, zal dit dus weer aan de capaciteit der
fabriek groote eischen stellen. Toch behoeven we ook
hiervoor niet bevreesd te zijn, want ook hier wenkt in
de toekomst een nieuwe voortschrijding der techniek,
die bovendien een zeer lage gasprijs in de toekomst
mogelijk doet schijnen. In den loop van dit jaar is voor
de Vereeniging van Gasfabrikanten door een vooraan
staand persoon uit ons mijncentrum een rede gehouden
over de mogelijkheid van gasvoorziening op grooten
afstand door middel van de cokesfabrieken der mijn
bedrijven. Theoretisch staat de mogelijkheid vast, en
het Roermijngebied voorziet reeds verschillende streken
van gas, terwijl een der steden in de Peel ik weet
niet precies of het Helmond is of Eindhoven eerlang
gas zal betrekken van Heerlen, tegen een beduidend
lageren prijs dan deze het zelf kan fabriceeren. De
moeilijkheid stuit slechts op de vraag omtrent de juiste
afmeting der buisleiding om op grooten afstand vol
doenden druk te krijgen; deze moeilijkheid kan door de
praktijk tot oplossing komen en wanneer eerlang meer
dere steden zich aansluiten bij gaslevering door Heer
len, zal het oogenblik naderbij komen, dat ook wij van
daar goedkooper het gas zullen kunnen betrekken, dan
wij het zelf kunnen fabriceeren.
Gasverwarming heeft overal waar centrale verwar
ming minder geschikt is, veel voor op verwarming door
vaste brandstof; laten wij deze gasverwarming dus be
vorderen, door een zoo laag mogelijken gasprijs, waar
door de gasverwarming op den duur niet meer duurder
behoeft te zijn dan verwarming door vaste brandstof.
Ik heb hier de motieven uiteengezet, die ons vooral
moeten leiden tot een zoo laag mogelijke prijsberekening
voor gas. Waar het nu practisch niet mogelijk is den
gasprijs te verlagen, wanneer daarvoor niet pl.m.
60.000.winst beschikbaar is, daar heb ik gedacht
dat een afschaffing van meterhuur en daarmee gelijk te
stellen muntgastoeslag, die de gemeente slechts op
pl.m. 35.000.— komt, eventueel in de eerste plaats
in aanmerking zou kunnen komenhierdoor wordt
vooral voor den minderen man een besparing verkregen.
Zooals gezegd is het evenwel slechts een toekomst-
wensch, daar eerst de nieuwe toestand bij eventueele
nieuwe belastingregeling onder oogen dient te worden
gezien.
Ik kom thans aan het eind van het Sectieverslag op
de kwestie van de schoolgeldregeling. Dat is een van
de vragen, die ik heb gesteld, welke door Burgemeester
en Wethouders zeer bezwaarlijk beter konden worden
beantwoord dan zij hebben gedaan en zij verklaren dan
ook dat het moeilijk is, deze opmerking te beoordeelen,
wanneer zij niet weten, waarin de bedoelde onbillijk
heden bestaan.
Ik heb dat ook wel gevoeld en daarom heb ik ge
meend, dat hier eenigszins nader te moeten toelichten.
Men heeft zich wellicht nooit rekenschap gegeven,
hoe het hier eigenlijk met de schoolgeldregeling gesteld
is. De overgroote meerderheid der bevolking betaalt
niets of bijna niets, zoodat bezwaren slechts in een
kleinen kring worden gevoeld, maar de Overheid moet
ook tegenover een kleinen kring van personen de bil
lijkheid in acht nemen en daarom acht ik het nuttig en
gewenscht, deze zaak hier even ter sprake te brengen.
Onze schoolgeldregeling is gebaseerd op artt. 62 tot
65 van de Lager Onderwijswet 1920, welke blijkbaar uit
gaat van de praeniisse, dat de ouders naar vermogen
behooren mee te betalen in de kosten van het onderwijs
hunner kinderen.
Art. 62 van de Lager Onderwijswet 1920 zegt
,,1. Ter tegemoetkoming in de kosten, welke voor
rekening der gemeente blijven, wordt van de ouders
der leerlingen of, bij ontstentenis van beide ouders,
van de voogden of verzorgers schoolgeld geheven.
2. Deze heffing wordt geregeld naar evenredig
heid van het belastbaar inkomen, bedoeld in art. 37
der Wet op het Inkomstenbelasting 1914 enz."
En art. 64 van dezelfde wet zegt
1. dat het schoolgeld minstens 5 cents per week en
per leerling bedraagt;
,,4. Het bedrag, voor iedere soort van scholen
verschuldigd volgens de hoogste klasse van heffing,
mag het gemiddeld bedrag per leerling van de kosten
dier soort niet te boven gaan."
Art. 65 bepaalt dat dit gemiddeld bedrag verkregen
wordt, door de totale kosten (bedoeld bij art. 55) van
alle scholen derzelfde soort te deelen door het geheele
getal leerlingen, die van die scholen gebruik maken.
De zaak komt dus hierop neer het totaal bedrag
aan schoolgeld mag niet meer bedragen dan de kosten,
die voor de gemeente blijven, het afzonderlijk bedrag,
dat voor iedere leerling geheven wordt, mag evenwel
gaan tot een maximum, gelijk aan het bedrag, dat het
onderwijs aan die leerling in totaal kost, terwijl het
minimum bedrag 2.60 per jaar is klaarblijkelijk is
dan bedoeld dat wie geacht wordt dit bedrag niet te
kunnen betalen, vrij moet zijn van schoolgeld.
Onze verordening is in overeenstemming met deze
bepalingen. Het totale schoolgeld van enkele tien
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 19 December 1928. 261
duizenden overtreft werkelijk niet de kosten, die voor
rekening van de gemeente blijven en ook het maximum,
dat van één leerling wordt geheven en dat 65.40
bedraagt, is niet te hoog, waar de kosten van het onder
wijs per kind 146.bedragen. Die zaak is dus in orde.
Nu kan ik mij uitstekend vereenigen met de gedachte,
dat de ouders naar vermogen behooren bij te dragen
in de kosten van het onderwijs hunner kinderen, zelfs
dat sommigen daarvan het geheele bedrag moeten be
talen, maar waar nu practisch nog geen 4 van de
kosten van het onderwijs door de ouders worden ge
dragen, is de vraag gewettigd, of hier nog van een
beginsel sprake is. De Wet gaat uit van het beginsel,
dat de ouders moeten bijdragen in de kosten van het
onderwijs hunner kinderen, maar dat is ook de eenige
rechtsgrond. Immers, de kosten van het openbaar
onderwijs in deze gemeente bedragen 146.per
kind en aannemende, dat dit voorliet bijzonder onderwijs
hetzelfde is, blijkt dat van dit bedrag 5.40 per kind
aan schoolgeld terug komt. Deze cijfers zijn gebaseerd
op het gemeenteverslag over 1927, evenals ook de
andere berekeningen, waarmee ik dadelijk zal komen.
Er wordt dus nog geen 4 door de ouders op
gebracht en onder deze omstandigheden zou ik er
werkelijk het meeste voor voelen om het zoovee! geweld
aangedane beginsel van meebetalen der ouders maar
geheel over boord te gooien en het geheele schoolgeld
af te schaffen. Dit is natuurlijk niet mogelijk, omdat de
wet het niet toestaat. Toch loont het de moeite even
na te gaan, welke gevolgen dit zou hebben voor de
gemeentelijke inkomstenbelasting. De geheele opbrengst
van het schoolgeld voor Lager Onderwijs en Uitgebreid
Lager Onderwijs bedraagt hier voor openbaar- en bij
zonder onderwijs samen rond 38.000.het ont
breken van deze bate op onze begrooting zou dan het
heffingspercentage onzer belasting met 0.15 ver-
hoogen of 3 van de huidige heffing.
Voor ouders van schoolgaande kinderen zou dit het
volgende beteekenen bij een heffingspercentage van 5.
Bij een inkomen van 2750.en 2 (schoolgaande)
kinderen bedraagt het schoolgeld thans 11.80 en zou
dan meer aan belasting moeten worden betaald 3.03.
Bij een inkomen van 4900.— en 6 kinderen, waarvan
5 schoolgaand, bedraagt het schoolgeld thans 52.20
en zou dan meer aan belasting moeten worden betaald
7.08.
Bij een inkomen van 10.200.ik kom hiermee
aan de hoogste grens van de schoolgeldregeling en
een aantal kinderen dat ik wat groot heb genomen
van 12, waarvan 5 schoolgaand en waarbij wordt
geacht dat enkele daarvan het Uitgebreid Lager Onder
wijs volgen, bedraagt het schoolgeld thans 225.10 en
zou dan meer aan belasting moeten worden betaald
20.22.
Op deze drie typen van gezinnen kom ik straks terug.
Hier staat natuurlijk tegenover, dat ook de belasting
plichtigen zonder schoolgaande kinderen deze geringe
belastingverhooging zouden moeten ondergaan.
Waarin bestaat nu m. i. de onbillijkheid van onze
schoolgeldregeling, die toch aan de eischen van de wet
voldoet Hierin, dat deze vele ouders vrij laat van
betaling, die toch wel in staat zijn iets bij te dragen in
de onderwijskosten hunner kinderen, terwijl anderzijds
de progressie zoo sterk is, dat andere ouders een on
evenredig hoog bedrag moeten betalen. Ik heb zooeven
drie typen van gezinnen genoemd, die ongeveer een
gelijke mate van welstand genieten, n.l. een gezin met
een inkomen van ƒ2750.en 2 kinderen, dus bestaande
uit 4 personen; een met een inkomen van 4900.en
met 5 kinderen en een dienstbode, dus bestaande uit
8 personen en een gezin met een inkomen van 10.200.
met 12 kinderen en een of twee dienstboden, dus be
staande uit 15 a 16 personen. Die gezinnen hebben
dus een ongeveer gelijken maatschappelijken welstand,
maar daarvan betaalt het eerste gezin aan schoolgeld
voor het eerste kind 6.60, het tweede gezin 13.30
en het derde gezin 65.40. Nu is er een kleine gunstige
verhouding, omdat wij hier in deze gemeente de gezins
reductie kennen, zoodat, als ik aanneem dat uit het
eerste gezin beide kinderen op school gaan, uit het
tweede alle 5 en uit het derde 6, ik tot de conclusie
kom, dat het eerste gezin per kind aan schoolgeld moet
betalen 5.94, het tweede 10.44 en het derde 39.24.
Werd nu het schoolgeld geheven in dezelfde ver
houding als de gemeentelijke inkomstenbelasting, die
toch ook een redelijke progressie in acht neemt en naar
draagkracht wordt berekend, dan zou dit vrij wat aan
nemelijker zijn.
Thans betaalt iemand met een inkomen van 3200.
en 6 kinderen in het geheel geen schoolgeld, zijn be
lasting bedraagt bij een heffingspercentage van 5
101.20; een gezin met een inkomen van 4900.en
6 kinderen betaalt ƒ236.10 belastingen 13.80of 5j/2c/c
daarvan aan schoolgeld voor het eerste kind; een gezin
met 10.200.inkomen en 12 kinderen betaalt 674.20
belasting en 65.40 schoolgeld voor het eerste kind of
bijna 10 van zijn belasting. Men ziet dus dat de ver
houding geheel ten ongunste is van de hoogere inkomens.
Nu heb ik dezer dagen gelezen in het verslag der
Kamerzitting over de Rijksbegrooting, dat de woord
voerder van een belangrijke partij in den lande ver
klaarde, dat z. i. de belasting hier te lande niet kapitaal
vernietigend werkte, maar dat die uitstekend geschikt
was om het verschil in bezit en inkomen ecnigermate
te nivelleeren. Persoonlijk huldig ik niet een dergelijke
opvatting van de bedoeling van ons belastingstelsel,
maar ik kan mij voorstellen dat er menschen zijn, die
er zoo over denken. Maar ik geloof toch niet, dat er
menschen zijn, die ook een schoolgeldregeling zouden
willen dienstbaar maken aan de nivelleering der in
komens en ik geloof toch werkelijk dat zulks hier
metterdaad het geval is.
Nu heb ik ook getracht de regeling te Leeuwarden
te vergelijken bij die in andere plaatsen. De regelingen
ontloopen elkaar echter binnen de wettelijke grenzen
zoo sterk, dat elke vergelijking onmogelijk is. In het
naburige I.eeuwarderadeel is het hoogste schoolgeld
35.er zijn ook gemeenten, waar het tot 180.-
oploopt. In Almelo is het hoogste bedrag meen ik
162.bij een inkomen van 10.000.in Amsterdam
160.bij een inkomen van 40.000.—, een enorm
verschil dus met Almelo. En terwijl men hier daarvan
practisch geen schoolgeld betaalt, heft men in Amster
dam naar ik meen 20.- bij een inkomen van 2500.
De progressieschalen loopen bovendien zeer uiteen en
terwijl wij hier nog de gezinsreductie kennen, zijn er
ook enkele gemeenten, waar die niet bestaat. Uit de
wet is die reductie zelfs uitgelicht, terwijl er een
ministerieel schrijven is gericht geweest aan de ge
meente Bussum, waaruit men zou kunnen opmaken, dat
iu de toekomst geen regelingen met gezinsreductie meer
zouden worden toegestaan.
Ten slotte kom ik dus tot deze conclusie, dat bij de
bestaande verhoudingen, nu nog geen 4 van de
onderwijskosten in den vorm van schoolgeld door de
ouders wordt betaald, men beter zou doen het geheele
schoolgeld af te schaffen. Waar dit evenwel thans
wettelijk niet mogelijk is. zou ik het op prijs stellen,
indien Burgemeester en Wethouders eens willen onder
zoeken in hoeverre een regeling is te treffen, die beter
tegemoet komt aan het beginsel, dat de ouders naar
vermogen behooren bij te dragen in de kosten van het
onderwijs hunner kinderen, maar althans de al te on
billijke progressie uit de schoolgeldregeling doet ver
dwijnen.
Ziet men eenerzijds bezwaar, om ook de lagere in
komens thans te laten meebetalen hoewel het wel
een beetje onredelijk is, dat iemand met een inkomen
van ruim 62.per week en met 6 kinderen daarvan
geen 5 cents per kind en per week zou kunnen betalen.