Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 5 Maart 1929. naar buiten wil, is daar geen bezwaar tegen. Men wordt daarin niet tegen gehouden, dat kan gerust gebeuren. Ik wil er echter den nadruk op leggen, dat die fröbel- klasjes pas ontstaan zijn, nadat hier is aangenomen het schoolgeld progressief te maken, waardoor men den toestand kreeg, dat alle standen door elkaar op de scholen kwamen. Vanaf dat moment is men begonnen met de oprichting van fröbelklasjes en daarom meen ik dat het daarbij meer is een kwestie van stand, dan dat men die klasjes prefereert. Want ik weet niet of altijd wel de hygiënische omstandigheden in die fröbelklasjes beter zijn dan op de bewaarscholen. Ik zal nu niet meer spreken over de toelating van kin deren op 4-jarigen leeftijd en daar beneden, omdat ik ook verwacht, dat Burgemeester en Wethouders het voorstel-Vromen tot zich zullen nemen om praeadvies. Dr. Vromen zegt ook, dat het spelen van 40 kinderen erg tegenvalt en dat hij dit ook heeft gehoord van een onderwijzeres van de Bewaarscholen. Dat verwondert mij ten zeerste, want als ik zie, hoe het spelen op de Bewaarscholen met 40 of 30 kinderen gaat en met welk een animo en pleizier daar wordt gespeeld, dan moet ik zeggen, dat ik niet geloof, dat daar niets van terecht zou komen. De heer Vromen heeft ook nog gesproken over het gevaar van infectie en daar kan men zeker verschillend over oordeelen. Hij zegt dat de vatbaarheid voor infectie bij kinderen grooter zou zijn tusschen de 2 en 6 jaar. Ja. dat is in zooverre waar, dat, als die kinderen een maal ziek zijn geweest, zij het na 6 jaar niet meer wor den, waardoor het percentage na 6 jaar dus niet meer zoo groot zal zijn ais tusschen de 2 en 6 jaar. Maar daarom geloof ik nog niet, dat men van de Bewaar scholen kan spreken als van een haard van infectie; men weet toch ook dat, als er eenige ernstige infectie dreigt zooals laatst het geval is geweest met roodvonk die scholen dan oogenblikkelijk worden gesloten. En als de zusjes en broertjes een besmettelijke ziekte krij gen op de lagere school, krijgen de kleintjes het toch ook en zelfs ernstiger, omdat zij met hun zusjes en broertjes in nauwer contact komen dan met de kinderen tot 6 jaar. Ik vind dan ook de voordeelen van het Bewaarschool- onderwijs op alle gebied, maar vooral op dat van de karaktervorming zoo groot, dat ik die kans op infectie er voor over heb; in dat opzicht ben ik het met den gemeente-arts in Groningen eens, die zegt: ik voor mij vind de kans op infectie niet zoo erg. dat ik het gebrek aan aanpassingsvermogen van het kind niet een grooter gevaar zou achten. De heer Vromen Die ontkent dat gevaar dus ook niet. Mevrouw BuismanBlok WijbrandiWie zou dat ontkennen. Maar dat bestaat immers overal, dat bestaat ook in de fröbelklasjes. En dat dr. Vromen dat gevaar toch niet al te hoog aanslaat, blijkt wel daaruit, dat hij zijn eene kind naar een bewaarschool heeft gestuurd en het andere naar een fröbelklasje. De heer H. de Boer (wethouder): Ik wil alleen nog even antwoorden op een vraag, tot mij gericht met be trekking tot het voorstel-Vromen, om de leeftijdsgrens van drie tot vier jaar te verhoogen. In verband daarmee heb ik genoemd en ik heb het straks precies zoo gezegd, zoodat ik niet begrijp, dat de heer Vromen daarin iets anders zou kunnen zien, dan door mij is beweerd de feiten, zooals die zich hebben toegedragen er hebben zich opgegeven 430 kinderen en die konden niet alle worden toegelaten er zijn 362 toegelaten en van die 362 waren er toen al 150, die reeds den 4-jarigen leeftijd bereikt hadden. Die andere 212 De heer Vromen: hadden een jaar moeten wachten. De heer H. de Boer (wethouder): Ja, dat komt Die andere 212 hadden den leeftijd van 4 jaar nog niet bereikt. Nu staat in art. 18 „Tusschentijds kunnen kinderen worden toegelaten, indien de ruimte zulks toelaat." Dat beteekent dus dat, waar in de verordening staat dat de kinderen 3 jaar moeten zijn, een kind in den loop van den cursus, als het 3 jaar wordt, zou kunnen worden toegelaten. Maar wij hebben dat niet gedaan, omdat de ruimte het niet toeliet. Als nu echter aanstonds de leeftijd van toelating wordt gesteld op 4 jaar, dan zal in alle geval moeten worden gerekend op toelating in den loop van den cursus van die 212 kinderen; die 150 krijgen in elk geval plaats, maar die 212 worden in den loop van den cursus 4 jaar en dan kunnen wij het artikel niet meer toepassen, dat deze niet worden toe gelaten, want dan is er weer ruimte. Zoodat men dan dus eerst de 150, die 4 jaar zijn en later het overgroote deel van de anderen, die in den loop van den cursus 4 jaar worden, moet toelaten. Maar op die wijze heeft men dan het geheele onderwijs ontwricht en uit het verband gehaald. Het is van belang dat de heer Vromen even luistert; bij het andere was het misschien niet van zóóveel be lang, maar bij dit wel. leder vergaloppeert zich wel eens en ook de heer Vromen heeft zich even vergaloppeerd, waar hij heeft gezegd: als er minder kinderen komen, dan is dat prachtig, dan kan ook elke onderwijzeres minder kinderen in de klas krijgen. Ja, maar dat geeft geen bezuiniging, als dat de conclusie is. Zoo zie ik het ook, maar dat is niet de bedoeling van het voorstel, dat er minder kinderen per leerkracht zullen komen; met die bedoeling is het niet ingediend. Op grond daarvan ben ik dan ook tegen praeadvies. Wij kunnen er wel over spreken en het is mogelijk dat het eerste jaar een onderwijzeres op wachtgeld zou komen en dat zij misschien het tweede jaar weer zou moeten worden aangesteld. De heer Visser kan het daarmee eens zijn of niet eens zijn, maar op grond daar van voel ik niet voor het voorstel. De zaak is zoo dui delijk als glas en daarom voel ik ook niet voor prae advies. Zoodat ik dus hiermee wel kan eindigen. Ik meen dat mijnerzijds de zaak duidelijk is naar voren gebracht en dan wil ik ook nog wel zeggen dat, ook al zou het voorstel-Vromen een kleine bezuiniging geven, ik daar toch, op grond van de tiadeelen voor dit onder wijs, tegen zou zijn. De Voorzitter stelt voor de discussies te sluiten en tot stemming over te gaan. De heer Vromen: Ik zou nog een tweede deel aan mijn voorstel willen toevoegen, ik zou n.l. het tweede lid van art. 18 der verordening, luidende .,Tusschentijds kunnen kinderen worden toegelaten, indien de ruimte zulks toelaat," willen schrappen. Want daarin zoekt men de bestrijding van mijn voorstel en dat is m. i. onjuist. Hier moet worden aangetoond dat, als op een gegeven moment 362 kinderen toelating vragen, waarvan 212 beneden de 4 jaar, deze laatsten dan bij wijziging der verordening niei kunnen worden toegelaten. Mijn voorstel bedoelt nu een andere organisatie van het onderwijs en wanneer men nu ook het tweede lid van art. 18 weglaat, ben ik van meening, dat de toestand zoodanig wordt, dat men in plaats van drieklassige scholen, tweeklassige scholen krijgt. Dat moet tot bezuiniging leiden, want wij houden dan onderwijzeressen over, waarmede wij dan eventueel de zoo noodig en zoo billijk geoordeelde bewaarscholen in de buitenwijken zouden kunnen stichten. Deze wor den immers zoo noodig geoordeeld en daarom zou mijn voorstel, ook al zouden er een oogenblik onderwijze Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 5 Maart 1929. 45 ressen op wachtgeld komen, wel degelijk tot bezuiniging leiden in de toekomst. De wethouder heeft geschermd met cijfers, maar hij houde mij ten goede, dat ik van meening ben dat juist hij zich heeft vergaloppeerd en dat ik geloof, dat hij den Raad niet heeft overtuigd. Daarom verbind ik aan mijn voorstel een ander voor stel, om het tweede lid van art. 18 te schrappen. Als de wethouder dan nóg geen reden heeft om mijn voorstel aan te bevelen bij Burgemeester en Wethouders voor praeadvies, omdat de zaak zoo eenvoudig en over zichtelijk is, dan kan ik dat niet helpen, maar dan zou ik den Raad toch wel in ernstige overweging willen geven om dat voorstel in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen om praeadvies. De wethouder merkt zelf op dat, wanneer de kinderen in den loop van het jaar op school worden toegelaten, dit wanorde geeft op school. Welnu, dan moet het tweede lid van art. 18 vervallen; er moet slechts één keer of hoogstens twee keer per jaar gelegenheid zijn tot toelating, maar niet gedurig, want dat geeft inder daad wanorde. Ik had dat eerst niet begrepen, maar dat heb ik zooeven uit het betoog van den wethouder begrepen en daarom zal mijn voorstel eerst een geheel zijn als ik daar mijn tweede voorstel bij doe. Ik wil van deze gelegenheid tevens nog even gebruik maken om mevrouw Buisman te antwoorden, dat ik niet wil oordeelen over de al of niet juistheid van de mo tieven, waarom zij haar kinderen al of niet naar de Bewaarschool heeft gezonden en dat ik ook niet wensch in te gaan op de motieven, die indertijd voor mij aan wezig waren om een van mijn kinderen naar de Bewaar school te sturen voor zeer korten tijd en zeker niet op 3-jarigen leeftijd, maar toen' het kind 5y2 jaar was, om op de Bewaarschool eenigszins te wennen aan de schoolsfeer. Ik wil daarvan alleen dit zeggen ik ben hier niet heelemaal alleen baas, maar dat ben ik in huis ook niet. De Voorzitter: Mag ik den heer Vromen vragen, be doelt hij praeadvies te vragen op zijn voorstel of doet hij direct zijn voorstel in deze vergadering De heer Vromen dient het volgende voorstel in ,,Ondergeteekende stelt voor praeadvies aan Bur gemeester en Wethouders te vragen om art. 3 van de Verordening op de Gemeentelijke Bewaarscholen te wijzigen in dien zin, dat gelezen wordt „toegan kelijk voor kinderen van een leeftijd van vier tot zes jaar en om lid 2 van art. 18 te schrappen." De beraadslagingen worden gesloten. De heer Fransen heeft intusschen de vergadering verlaten. Het voorstel van de heeren Feitsma en IJ. de Vries wordt met 20 tegen 6 stemmen verworpen. Voor stemmen: de heeren Hofstra, Feitsma, Feddema, IJ. de Vries, Lautenbach en Tamminga. Tegen stemmen: de heeren Tiemersma, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, de heeren H. de Boer, Westerhuis, Ritmeester, O. F. de Vries, M. Molenaar, Van der Veen, Peletier, Oosterhoff, Muller, B. Molenaar, Westra, Vromen, mevrouw Van DijkSmit, de heeren Visser, Dijkstra, Botke, Hooiring en J. de Boer. Het voorstel van den heer Vromen wordt met 15 tegen 11 stemmen aangenomen. Voor stemmen: de heer Vromen, mevrouw Van Dijk Smit, de heeren Lautenbach, Visser, Tamminga, Hofstra, mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi, de heeren Feitsma, Westerhuis, Ritmeester, Peletier, Oosterhoff, Feddema, IJ. de Vries en Westra. Tegen stemmen: de heeren Dijkstra, Botke, Hooiring, J. de Boer, Tiemersma, H. de Boer, O. F. de Vries, M. Molenaar, Van der Veen, Muller en B. Molenaar. In verband hiermede wordt de beslissing in zake het voorstel van Burgemeester en Wethouders aangehouden tot eene volgende vergadering. 10. Praeadvies van Burgemeester en Wethouders op het adres van het bestuur van het Centraal Drank- weer-Comité betreffende wijziging van de verordening van politie op de openbare vermakelijkheden en plaatsen van vereeniging. Dit praeadvies luidt als volgt In Uwe vergadering van 19 December 1928 werd om praeadvies in handen van ons College gesteld nevens gaand adres van het Bestuur van het Centraal Drankweer-Comité, alhier, waarin verzocht wordt in de politieverordening zoodanige wijziging aan te brengen, dat het verboden is in een voor het publiek toeganke lijke localiteit, waarvoor vergunning tot verkoop van sterken drank in het klein is verleend, alcoholhoudenden drank te verkoopen, te schenken, toe te dienen of te gebruiken gedurende die tijden, waarin die localiteit wordt gebruikt als dansgelegenheid. Adressant moti veert zijn verzoek door de mededeeling, dat het gebruik van alcoholhoudenden drank op bedoelde tijden en plaatsen hem ongewenscht voorkomt. Wij hebben, ter beoordeeling van de vraag of de praktijk in deze gemeente de behoefte aan een verbod als in het adres gevraagd wordt, heeft doen gevoelen, het oordeel ingewonnen van den Commissaris van Po litie, die in zijn te Uwer inzage liggend rapport deze vraag ontkennend beantwoordt. Zooals de Commissaris van Politie opmerkt, is nimmer gebleken dat tijdens danspartijen het gebruik van alcoholische dranken is toegenomen, integendeel, tengevolge van het dansen is er juist meer vraag naar andere dan alcoholhoudende dranken; het dansen bevordert het alcoholgebruik dan ook in geenen deele. Evenmin hebben trouwens door of bij danspartijen meer ongeregeldheden plaats dan bij andere samenkomsten van jongelieden. Blijkens het rapport van den Commissaris van Politie acht de In specteur van de Volksgezondheid (afdeeling Drankwet) het dan ook volmaakt overbodig om voor Leeuwarden een verbod, zooals adressant wenscht, in het leven te roepen, welk gevoelen gedeeld wordt door den Burge meester, tot wiens bevoegdheid het verleenen van ver gunning voor danspartijen, als hier bedoeld, behoort. De meerderheid van ons College kan zich met de hier weergegeven meeningen geheel vereenigen ook naar hare ineening moeten verbodsbepalingen alleen dan uitgevaardigd worden, wanneer zulks met het oog op bestaande of te verwachten toestanden noodzakelijk is te achten. Die noodzaak nu is volgens haar gevoelen voor Leeuwarden niet aan te toonen, nog minder in het adres, waaraan alle zakelijke motiveering ontbreekt, aangetoond geworden. Reeds hierom moet afwijzend op het adres worden beschikt. Er is echter nog een reden, waarom men op het verzoek niet behoort in te gaan, n.l. de omstandig heid, dat bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal eene herziening van de Drankwet aanhangig is, waarbij ook het in het adres behandelde onderwerp aan de orde is gesteld. Aanvankelijk hield het door de Regeering ingediende ontwerp eener nieuwe Drankwet geene be palingen op dit stuk in en ook bij het mondeling over leg, tusschen de Regeering en de betrokken Commissie van Voorbereiding ter zake gepleegd, bleef eerstge noemde zich tegen een verbodsbepaling verzetten, op grond dat daardoor aan de burgemeesters een stuk van de plaatselijke politieregeling zou worden ontnomen, „zonder dat dit door de omstandigheden volstrekt ge-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1929 | | pagina 10