36 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 5 Maart 1929.
heer Vromen heeft nu een voorstel gedaan en gevraagd:
Kan in de leeftijdsgrens van hen, die de bewaarscholen
bezoeken, geen verandering komen Het gevolg van
het voorstel-Vromen zou zijn een kleiner aantal kinderen,
die de school bezoeken en het gevolg daarvan een finan-
cieele besparing.
Dat denkbeeld van den heer Vromen is aangevochten
door mevrouw Buisman, maar als wij daarover rede
neeren, redeneeren wij in de ruimte, omdat wij geen
gegevens hebben. Ik zou het dus op prijs stellen, wan
neer de wethouder van Onderwijs zou willen mededeelen
welke de gevolgen zullen zijn van het voorstel-Vromen,
welke financieele voordeelen dit zal hebben. Dat zal
toch zijn te berekenen, als wij weten het aantal kinderen,
dat de laatste jaren op school heeft gegaan.
Dus, wanneer dat werkelijk een bezuiniging van
eenige beteekenis zou meebrengen, dunkt mij. dat ik
wel met het voorstel-Vromen zou willen meegaan, maar
voordat ik in dat opzicht mijn meening vastleg, zou ik
eerst graag nader materiaal en nadere gegevens willen
hebben.
De heer H. de Boer (wethouder): Het spreekt vanzelf
dat ool^ ik kan beginnen, zooals ook de heer Muller is
begonnen, n.l. mij aan te sluiten bij het betoog van
mevrouw Buisman, omdat dit mij ontslaat van de taak
om het nut van het Voorbereidend Lager Onderwijs of
van het Bewaarschoolonderwijs, zooals het ook wordt
genoemd, aan te toonen. Ik zal mij daarom in hoofdzaak
bepalen tot datgene, wat de heer Vromen naar voren
heeft gebracht.
Nu heb ik een kern van juistheid gevoeld in het begin
van hetgeen door den heer Vromen is gezegd, indien
dat althans betrekking had kunnen hebben op mij, maar
dat is het geval niet. Toen het vorig jaar n.l. van Burge
meester en Wethouders het voorstel is gekomen om een
onderzoek in te stellen naar de mogelijkheid van ver
mindering der uitgaven voor de 3-jarige H. B. S. met
Hoogere Handelsschool en voor het Bewaarschool-
onderwijs, is mijnerzijds opgemerkt, dat ik heel graag
zou willen, dat dat voorstel gesplitst in stemming werd
gebracht. Toen is door mij dit gezegd en in zooverre
spreek ik hier op het oogenblik voor mijzelf
..Dt* heer H. de Boer (wethouder) zou graag punt b ge
splitst in stemming gebracht willen hebben, omdat, wat
betreft liet onderzoek naar de gemeentelijke bewaarschool
door spreker en ook door zijn fractie niet wordt medegewerkt.
De S. D. A. P.-fractie is van meening dat de gemeentelijke
bewaarscholen zoo zuinig mogelijk worden beheerd en dat
een onderzoek nimmer tengevolge kan hebben een besparing.
Spreker wenscht daarom niet mede te werken, want de op
lossing zou eerder in een andere richting gevonden moeten
worden. De laatste bewaarschool die gebouwd werd, is zeker
al een halve eeuw oud (in 1883, zooals ik even heb nagezien,
voegt spreker er thans tusschen) en de S. D. A. P.-fractie
heeft er liever een bewaarschool bij. Spreker zal geen voorstel
tot uitbreiding doen, maar is ook tegen een onderzoek tot
vermindering, dat toch geen resultaat zal kunnen hebben."
Ik zeg dat niet om daarmee te doen uitkomen, alsof dat
woord, door den heer Vromen gesproken, wèl van toe
passing zou zijn op het college van Burgemeester en
Wethouders, maar omdat ik ten slotte wethouder van
Onderwijs ben en uit den aard der zaak het beste met
den toestand op de hoogte moet wezen, zoodat, indien
dat woord op mij sloeg, dit zeker eenigen indruk zou
moeten maken. Maar ik was er zoozeer van overtuigd
dat, wilde men het gemeentelijk Bewaarschoolonderwijs
op den ouden voet, zooals het geregeld was, voortzetten
en op dezelfde leest blijven schoeien, er van bezuini
ging geen sprake zou kunnen zijn. Het spreekt echter
vanzelf dat, toen de drang vooral ook in het college
van Burgemeester en Wethouders zat en naar voren
kwam om te trachten te bezuinigen, men elk middel
te baat trachtte te nemen om aan dien drang uiting te
geven en dat is dan ook de reden geweest, waarom
het college van Burgemeester en Wethouders toen is
gekomen met dat voorstel, uitgaande van de gedachte,
dat bezuiniging mogelijk zou zijn, hoewel het voor mij
persoonlijk wel vast stond, dat daarvan geen sprake
zou zijn.
Toen is de commissie aan 't werk gegaan. Het college
van Burgemeester en Wethouders toch heeft het noodig
geoordeeld aan de Commissie voor de Bewaarscholen
dat werk op te dragen en het resultaat van het onder
zoek der commissie is geweest, zooals ik zelf wel ver
onderstelde dat het zou worden. De geheele commissie
is daarin meegegaan en ook de heer Feitsma heeft niet
anders kunnen doen dan zich daarbij aansluiten, wat
ook in het betoog, door den heer Feitsma den vorigen
keer gehouden, zeer duidelijk is naar voren gekomen.
Dat is de inleiding en dat vormde, dunkt mij, ook nog
al een belangrijk gedeelte van het betoog van den heer
Vromen.
Nu is de heer Vromen verder blijven stilstaan bij de
vraag of het onderwijs, op de bewaarscholen gegeven,
werkelijk wel van groote paedagogische waarde is, neen
of ja. Hij heeft gemeend dat met de citaten, waarop de
commissie zich heeft beroepen, de commissie wel een
klein beetje blijk heeft gegeven te hebben gekozen die
paedagogen, die heel veel gevoelen voor dit onderwijs.
Dat kan juist zijn, maar daarmee is niet gezegd, dat
wat in die citaten naar voren is gebracht, niet juist is.
Ik neem aan dat daartegenover uitspraken van andere
paedagogen kunnen worden geplaatst, die niet zoo
j enthousiast zijn, maar ik behoef daar, dunkt mij, ook
niet verder op in te gaan. Men zegt wel vaak: de des
kundigen zijn het niet met elkaar eens en dat zal hier
misschien of zeer zeker ook wel het geval zijn. Maar
de uitspraken van bekwame deskundigen, als waarop
wij ons hebben beroepen, zegt toch wel het een en
ander. En na het betoog van mevrouw Buisman, dat
dunkt mij zoo uit de practijk is gegrepen en waaruit
blijkt hoe door iemand, die jaren lang in staat is ge
weest de bewaarscholen in deze stad te bezoeken, dit
onderwijs op prijs wordt gesteld, behoef ik er niet veel
meer over te zeggen. Ook ik heb verschillende ouders
van kinderen, die de bewaarscholen bezoeken, gespro
ken, en ik heb steeds met grooten lof hooren gewagen
van de wijze, waarop daar aan hun kinderen voorbe-
j leidend onderwijs wordt gegeven.
Dan heeft de heer Vromen ook aanmerking gemaakt
op het citaat uit het regeeringsontwerp, waarop de Com
missie zich in de bijlage heeft beroepen. Dat begrijp ik
toch niet recht. Wanneer toch in dat ontwerp, zooals
het er eenmaal lag dat ontwerp is later, zooals men
weet, ingetrokken staat te lezen
,,Met de Staatscommissie voor het onderwijs acht
de ondergeteekende een wettelijke regeling van het
bewaarschoolwezen noodig, omdat de maatschappe
lijke behoefte aan het opvoedend werk dezer scholen
daarvoor groot genoeg is en nog steeds in kracht
toeneemt en omdat de uitbreiding van het bewaar
schoolonderwijs, welke aan die behoefte zal voldoen,
zonder den krachtigen prikkel eener wettelijke rege
ling niet te verwachten is,"
dan blijkt daar toch duidelijk uit, dat ook de Minister
van de waarheid overtuigd is, dat er moest komen een
wettelijke regeling, waartoe hij dan ook het initiatief
heeft genomen.
Nu staat alleen in het rapport dat de reden, waarom
het ontwerp is ingetrokken, hoogstwaarschijnlijk aan
de financiëele omstandigheden heeft gelegen en ik durf
het wel sterker te zeggen: die reden is gelegen geweest
in de financiëele omstandigheden.
Dan heeft de heer Vromen ook en ik vind, dat dit
gedeelte uit zijn betoog ongetwijfeld indruk moest
maken twijfel uitgesproken omtrent de toenemende
behoefte aan dit onderwijs.
Het is niet de eerste keer, althans voor mij niet, dat
naar voren wordt gebracht, wat ik nu zal zeggen. Dat
is, dat naar mijn overtuiging op het gebied van het
Voorbereidend Lager Onderwijs hier ongetwijfeld een
achterstand bestaat. Waarom is de toenemende behoefte
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 5 Maart 1929. 37
aan dit onderwijs niet gebleken uit het aantal kinderen,
dat tegenwoordig op de bewaarscholen gaat? Omdat
die scholen gebouwd zijn in een tijd, toen Leeuwarden
er heel anders uitzag dan Leeuwarden er op het oogen
blik uitziet. Wat is juist de reden, waarom er meer en
meer lagere scholen worden gebouwd in de groote
steden, zelfs daar, waar nog niet eens het aantal kin
deren de school kan vullen? Omdat de afstanden zoo
groot worden, dat daardoor de behoefte ontstaat aan
den bouw van nieuwe scholen, omdat die bouw onder
den drang der omstandigheden geboden is. Zoo had het
hier ook moeten zijn op het gebied van het stichten van
nieuwe bewaarscholen en ik geef U de verzekering
en dat blijkt ook uit het adres van Volksonderwijs, dat
reeds 1 of 1 x/2 Jaar geleden is ingekomen en dat nog
steeds bij Burgemeester en Wethouders is om prae-
advies dat. als U in de buitenwijken bewaarscholen
bouwde, deze onmiddellijk vol zouden loopen. Dat is
bedoeld met de „toenemende behoefte", maar naar de
bestaande bewaarscholen zouden de kinderen, als ze
ook uit de buitenwijken moesten komen, zoo ver moeten
loopen, dat dit op het oogenblik, in verband met het
toenemend verkeer, ten eenen male onmogelijk is.
Zoo heeft het dus kunnen voorkomen, dat het aantal
kinderen, dat toegang vraagt tot de tegenwoordige be
waarscholen, geen blijk geeft van een sterke mate van
uitbreiding der behoefte, maar dit is niet toe te schrijven
aan de overweging van den heer Vromen, doch aan
andere overwegingen, die meer een argument vormen
om te zeggen: er moesten nog eenige scholen bij komen,
dan om te zeggen: hef de tegenwoordige scholen maar
op. Dat ten opzichte van dit punt.
Nu is er ten slotte een practisch voorstel naar voren
gekomen of liever er zijn er twee, maar op dat
andere, van de heeren Feitsma en IJ. de Vries, ga ik
aanstonds wel in een practisch voorstel, om de
leeftijdsgrens te verhoogen van 3 tot 4 jaar.
Op de overweging, die mevrouw Buisman zoopas
naar voren heeft gebracht, ben ik er reeds daarom tegen,
maar ook,.omdat het uit bezuinigingsoogpunt heel wei
nig zal opleveren.
De heer Visser heeft gevraagd, of ik enkele cijfers zou
kunnen geven. Ongetwijfeld, maar ik wil eerst even be
ginnen met te herinneren aan hetzelfde artikel, waar
over ook de heer Vromen heeft gesproken, n.l. art. 3,
hetwelk bepaalt, dat de bewaarscholen toegankelijk zijn
voor kinderen van drie tot zes jaar.
Nu hebben wij de laatste jaren dat artikel altijd toe
gepast en daaraan streng de hand gehouden in
tegenstelling met vroeger, anders was de aangifte de
laatste jaren grooter geweest in dien zin, dat wij
geen kinderen toelaten, die in den loop van het cursus
jaar drie jaar worden. Er staat in het artikel, dat kin
deren kunnen worden toegelaten ,,van een leeftijd van
drie tot zes jaar". Wanneer dus een kind op het oogen
blik, dat de cursus begint, nog geen drie jaar is, wordt
het natuurlijk niet toegelaten, maar wanneer een kind
in den loop van dat jaar drie jaar werd een bewaar
school is ten slotte een heel andere inrichting dan een
gewone school dan werd het vroeger in den loop
van dat jaar wèl toegelaten en dat is in de laatste jaren
juist het geval niet, omdat er telkens al kinderen moes
ten worden afgewezen.
Practisch bestaat dus voor een groot deel al reeds
datgene, waar de heer Vromen over spreekt
De heer Vromen Dan schijnt er toch ook niet zoo
vreeselijk veel tegen te zijn.
De heer H. de Boer (wethouder)) Dat is geen argu
ment; dat is wèl een argument om te zeggen: er moest
meer gelegenheid zijn voor Bewaarschoolonderwijs,
maar het is geen argument in het verband, zooals U het
gebruikt. Ik zeg alleen: practisch bestaat gedeeltelijk
reeds, door de omstandigheden gedwongen, ongeveer
de toestand, dien wij dan zouden krijgen.
Het vorig jaar zijn voor de openbare bewaarscholen
aangegeven 430 kinderen, daarvan zijn toegelaten 362
kinderen en van die 362 kinderen waren toen reeds 150
boven de 4 jaar, terwijl de andere kinderen reeds in den
loop van het cursusjaar 4 jaar werden en men voor hen
gemiddeld altijd wel een leeftijd kan nemen van 3
jaar. Van de 362 toegelaten kinderen waren er dus reeds
150 boven de 4 jaar en bij één van de bewaarscholen
dat is Bewaarschool no. 2 aan het Vliet zijn er
zelfs nu nog 66 kinderen, die wachten op toelating tot
de school. Het is ook aan die school, dat geen kind
is toegelaten beneden 4 jaar en daar wachten nu toch
nog 66 op toelating. Dit is wel het beste bewijs voor
datgene, wat ik naar voren heb gebracht, dat juist de
ligging van de scholen van groote beteekenis is voor
het getal aanvragen, dat er voor een bepaalde school
komt.
Wij hebben dan ook een geval ik wil practisch
blijven in dat deel van de stad, waar de bewaar
scholen nos. 1 en 4 onmiddellijk bij elkaar liggen, dat
die bewaarscholen minder goed bevolkt zijn. Er zouden
dus wel enkele leerlingen, die aan het Vliet niet ge
plaatst kunnen worden, heel gemakkelijk naar een van
die andere bewaarscholen kunnen gaan, maar dat is
onmogelijk in verband met den afstand en daarom is
het op het oogenblik niet doenlijk om dat te bereiken.
Dus de toenemende behoefte bestaat wel degelijk,
maar die ontleent haar bestaan niet aan het feit, dat
er meer kinderen worden aangegeven, maar zij ontleent
haar reden van beslaan aan het feit, dat er in een groot
gedeelte van Leeuwarden geen plaats is voor die kin
deren, omdat daar op het oogenblik de bewaarscholen
ontbreken.
En wanneer dan ook de conclusie, die heel logisch
was, door den heer Vromen hieruit wordt getrokken, dat
er dus eigenlijk in onze gemeente op dit terrein te wei
nig gebeurt, dan zeg ik: ja, dat is juist, maar er is nog
een afstand tusschen iets erkennen en onmiddellijk het
initiatief te nemen om het te doen. Maar voor eenige
jaren terug zijn reeds een 24-tal woningen aangekocht
aan de Keizersbuurt, met de bedoeling om in dien hoek
een bewaarschool te stichten, omdat juist in dat deel
van de stad het Bewaarschoolonderwijs van het grootste
nut zou zijn; deze school zou met kinderen uit dat ge
deelte van de stad en van den Hollanderdijk over den
spoorweg ongetwijfeld vol loopen. En zoo zou ik meer
practische voorbeelden kunnen noemen.
Zoo kom ik ook vanzelf op wat de heer Feitsma naar
voren heeft gebracht en ik wil mij in dat opzicht graag
aansluiten bij wat de heer Muller heeft gezegd; ook ik
geloof, dat het goed is, dat een dergelijk voorstel in
deze vergadering is gekomen. De heer Feitsma weet.
dat dit ook in de commissie zoo door mij naar voren is
gebracht, omdat ik wel langen tijd heb gevoeld en
ik kan mij die gevoelens indenken, of ik ze onderschrijf
is een andere kwestie dat, waar overal buiten Leeu
warden het Bewaarschoolonderwijs op een andere leest
is geschoeid dan hier, althans voor een gedeelte, en
waar men daar bijzondere bewaarscholen heeft dat
behoeven daarom nog geen confessioneele te zijn, maar
die zouden er ook toe behooren, indien men hier dien
kant uitging er dan een streven komt van menschen,
met name van confessioneele richting, om die bewaar
scholen hier ook te hebben. Persoonlijk sta ik niet op
dat standpunt; ik zeg. waarom kunnen de kinderen niet
op de openbare bewaarscholen, zoowel de kinderen van
ouders die christelijk zijn in den zin, zooals men dat in
den regel opvat, als de kinderen van ouders, die ten
opzichte van deze kwestie een andere meening heb
ben
De heer Peletier: Die ónchristelijk zijn.
De heer H. de Boer (wethouder)Neen, dat bedoel