Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Mei 1929. Ik zou thans alleen nog een antwoord willen hooren op de vraag: waaruit blijkt, dat in 1927 op den post onderhoud van straten en pleinen een belangrijk bedrag is overgebleven, waaruit in 1928 de bestrating van het Ruiterskwartier is bestreden De heer Ritmeester (wethouder): De heer Vromen zegt, dat er gevaar dreigt voor misbruik, maar ik moet dat ten sterkste bestrijden. Dat dreigt niet en als de heer Vromen dat niet kan aantoonen, kan ik dat niet zonder meer accepteeren. Ik kan niet accepteeren, dat er gevaar dreigt voor knoeierij van den eenen of anderen ambtenaar en ik zou in dit geval graag een ontkenning van den heer Vromen willen hooren, dat dit althans niet zijn bedoeling is. De heer Vromen: Waar hier gevraagd wordt te be- toogen, dat hier gevaar bestaat voor knoeierij, wil ik opmerken, dat ik hier niet over gevaar voor knoeierij heb gesproken. Ik heb dat woord absoluut niet gebruikt, zelfs heb ik niet gesproken van misbruik van de zijde van de ambtenaren, maar meer van de zijde van 'het college en dan niet knoeierij, maar misbruik, doordat het college op eigen initiatief en op eigen houtje be langrijke overschrijdingen van de begrootingsposten zou kunnen doen. Dat heeft met knoeierij niets te maken, maar dat beteekent alleen het budgetrecht van den Raad bekorten. Als de wethouder van Financiën dat ver schil niet snapt, kan ik het niet helpen, maar waar de zaak zoo staat, vind ik dat het van den wethouder niet te pas komt om op zoo hoogen toon te zeggen: ik eisch, dat de heer Vromen dat waar maakt. Ik heb het woord knoeierij niet gebruikt, daarvan is absoluut geen sprake, dat heeft niet in mijn bedoeling gelegen en dat heeft ook niet in den zin mijner woorden gelegen. De heer Ritmeester (wethouder): De heer Vromen heeft gesproken over misbruik van het college en ik vraag alleen of hij kan aantoonen dat er gevaar bestaat voor misbruik en knoeierij. Ik acht het verschil daar- tusschen niet groot. Al dergelijke dikke woorden, daar hebben wij niets aan. De heer H. de Boer (wethouder): Deze begrootingen hebben de Financieële commissie gepasseerd en het is mij niet opgevallen, dat het nazien van de gemeente- begrooting en van de bedrijfsbegrootingen de Finan cieële commissie aanleiding heeft gegeven tot het hou den van beschouwingen. Ik vind het goed, dit hier even in het openbaar te constateeren. In de tweede plaats want soms zijn er woorden, die het publiek ingaan en die bij het publiek een ver keerde gevolgtrekking zouden kunnen wekken vind ik het goed even op te merken, dat de verdeeling van de algemeene onkosten op zichzelf aan het bedrag van de algemeene onkosten niets verandert. Dus hoogstens zou dit punt kunnen worden onderzocht, wat ook het college van Burgemeester en Wethouders zoo vaak zelf heeft trachten op te lossen, hoogstens zou de kwestie kunnen gaan over de verdeeling, maar niet over het bedrag zelf van de algemeene onkosten. Over dat laat ste is hier ook niet gesproken en ik acht het goed, dat feit even vast te leggen. De heer M. Molenaar: De heer Vromen is begonnen met de opmerking, dat de Raad zoo weinig tijd heeft gehad om deze zaak te bestudeeren. Het is een feit, dat de Raad daarvoor geen tijd heeft gehad, maar de Finan cieële commissie, waarin ik zelf ben vertegenwoordigd, heeft daarvoor ruimschoots tijd gehad; ik meen dat wij 14 dagen te voren de agenda in huis kregen om de stukken te bestudeeren. Ik heb dus ruimschoots de gele genheid gehad, de stukken te bestudeeren en heb daar ook een ruim gebruik van gemaakt en ik heb niets ont dekt, alleen enkele overschrijdingen tot kleine bedragen en die eene overschrijding, die 10.000.groot is en die afdoende door den wethouder is verklaard. Over denzelfden post is in de Financieële commissie, toen wij dat punt bespraken, gediscussieerd en ook daar is reeds hetzelfde antwoord door den wethouder gegeven. Bovendien wil ik opmerken, dat ook namens den Vrij heidsbond een lid in de Financieële commissie zitting heeft, n.l. de heer Oosterhoff. Dit lid is weliswaar in de laatste vergadering van die commissie niet tegenwoordig geweest, maar hij heeft toch, evenals wij, ruimschoots tijd gehad om de stukken te bestudeeren. Het verwon dert mij dan ook dat de heer Oosterhoff niet in overleg is getreden met zijn fractiegenooten omtrent de te maken opmerkingen. De heer Oosterhoff: Ik wil ook een enkel woord zeg gen, om mij te scharen aan den kant van den heer Vro men. De heer Vromen heeft, wat hij in eerste instantie heeft gezegd, in tweede instantie nader toegelicht. Hij heeft gezegd: „ik sprak van een gevaar, maar ik denk daarbij absoluut niet aan knoeierij; ik denk alleen aan de mogelijkheid dat het college, gebruik makende van het feit, dat de Raad allerlei overschrijdingen zonder meer accepteert, de begrootingen zal gaan overschrijden en aldus het budgetrecht van den Raad zal gaan be korten". In antwoord op hetgeen de wethouder naar aanleiding daarvan heeft gezegd, wil ik dit mededeelen. Ik heb in de vergadering van de Financieële commissie geklaagd, dat wij bij het controleeren van de rekeningen van de bedrijven krijgen een rekening, waarnaar telkens de be grootingen worden gewijzigd, zoodat er een absolute overeenstemming is tusschen de begrootingen en de rekeningen. Daardoor wordt het voor ons moeilijk om te vergelijken of men zich wel aan de begrootingsposten heeft gehouden, terwijl het toch een feit is, dat bij die rekeningen verschillende posten zijn overschreden. Toen is door den wethouder van Financiën geantwoord: dat is juist, maar daarvoor behoeft U in de toekomst abso luut niet bang meer te zijn, want ik heb mijn maatre gelen genomen, zoodat dit in de toekomst niet meer zal kunnen gebeuren. De wethouder heeft dus m. a. w. toe gestemd, dat verschillende posten werden overschreden, dat men zich daarbij niet hield aan de begrooting. maar dat men zich daarover verder niet ongerust behoefde te maken. In verband hiermede lijkt mij de uitval van den wet houder van Financiën tegen den heer Vromen geheel misplaatst, waar de heer Vromen alleen te kennen gaf zijn vrees, dat Burgemeester en Wethouders, als zij niet werden gecontroleerd, de begrootingen zouden blijven overschrijden. Nu kan het college daarvan de schuld wel geven aan de directeuren van de bedrijven, maar met hen hebben wij hier niet te maken, want voor den Raad is Burgemeester en Wethouders het verantwoordelijke college. Daarom mocht de wethouder van Financiën niet zoo uitvallen, waar hij zelf erkent, dat het vroeger ge beurde en nu nog, terwijl de heer Vromen niets kon weten van de toezegging die de wethouder heeft gedaan, dat het in de toekomst niet meer gebeuren zou. De heer Vromen: Ik wil volstaan met te constateeren, dat er op mijn uitdrukkelijke vraag, waaruit blijkt dat in 1927 op den post onderhoud van straten en pleinen een overschot is gebleven, geen enkel antwoord is ge komen. Wat de mededeeling van den wethouder van Finan ciën betreft, dat hij het verschil tusschen misbruik van macht met betrekking tot het budgetrecht van den Raad en knoeierij niet begrijpt, wil ik opmerken, dat wij hier niet in een school zitten, zoodat het niet mijn taak is, om hem te onderwijzen, maar dat de wethouder dan eerst maar eens moet vragen wat dat verschil is aan een Neerlandicus. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Mei 1929. De heer Ritmeester (wethouder): Ik zou nog één ding j willen zeggen. De heer Oosterhoff zegt wat in een van de voorgaande commissievergaderingen heeft plaats gehad, maar ik kan mij daarvan alleen het volgende herinneren. Ten eerste werd daar behandeld een rekening en niet een begrootingswijziging, maar wel is daar meegedeeld dat er begrootingswijzigingen aan de orde zouden wor den gesteld en dat die betrekkelijk weinig plaats heb ben, omdat overschrijdingen, in het algemeen gespro- j ken, niet veel plaats hebben. Nu kan men zeggen, dat hier wel overschrijdingen in zitten, maar ieder, die on bevooroordeeld deze stukken gaat bekijken, moet toe geven, dat de overschrijding der posten over het alge meen uiterst gering is en dat die alleen heeft plaats gehad daar, waar men er door de omstandigheden toe gedwongen was. En uit den aard der zaak zal het voor Burgemeester en Wethouders onmogelijk zijn en blijven van te voren die veranderingen in den Raad aan te brengen. Wat betreft de kwestie van de algemeene onkosten, zoolang in de regeling daarvan geen wijziging is ge bracht, kunnen deze door het college niet zoodanig worden geregeld, dat een post absoluut niet zal worden overschreden. Dat is vrijwel uitgesloten. De beraadslagingen worden gesloten. De heer Vromen heeft zijn voorstel ingetrokken. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 7. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot afstand in erfpacht van bouwterrein ten Zuidwesten van de Bildtschestraat aan A. Winters en G. de Wilde. Dit voorstel luidt als volgt Bij adres van 15 April j.l. richtten A. Winters en G. de Wilde, alhier, tot ons het verzoek te bevorderen, dat hun in erfpacht worde afgestaan een gedeelte der gemeentelijke bouwterreinen ten Zuidwesten van de Bildtschestraat. Aan het verlangen van de adressanten kan in zooverre worden tegemoet gekomen, dat hun een terrein ter breedte van 92 Meter langs de in aanleg zijnde, evenwijdig met de Bildtschestraat loopende, straat kan worden afgestaan. Op de hierbij overgelegde situatieteekening is het uit te geven perceel met een roode omlijning aangegeven. Belanghebbenden ver klaarden met dit terrein genoegen te nemen, zoomede met de grondwaarde ad f 7.50 per M-. en de gebrui kelijke voorwaarden. Wij geven U derhalve in overweging te besluiten aan A. Winters en G. de Wilde, alhier, tot 31 De cember 1990 in erfpacht af te staan een gedeelte der gemeentelijke bouwterreinen ten Zuidwesten van de Bildtschestraat, ter breedte van rt 92 Meter langs den weg gemeten en ter grootte van ongeveer 1840 M2., zooals op de bijbehoorende situatieteekening met een loode omlijning is aangegeven, de juiste grootte nader door een landmeter van het kadaster uit te meten, zulks onder de volgende voorwaarden 1. de erfpachtscanon zal worden berekend naar een grondwaarde van 7.50 per M2. en een rentevoet van 6 per jaar; 2. de erfpachters storten binnen tweemaal 24 uren, nadat zij van het Raadsbesluit tot toewijzing in erfpacht kennis hebben bekomen, een bedrag van 690.ten kantore van het Gemeentelijk Grondbedrijf, als waar borg voor de nakoming der voorwaarden, welk bedrag hun, na voldoening daaraan, op aanvrage zal worden teruggegeven; 3. de rooiïng voor de bebouwing zal nader door den dienst der Gemeentewerken worden aangegeven; 4. zoolang de erfpacht niet met toestemming van Burgemeester en Wethouders is overgedragen, mag be bouwing door derden niet plaats hebben; 5. voor het overige zijn op dezen afstand in erfpacht van toepassing voor zoover mogelijk en met het bovenstaande niet in strijd de bepalingen betreffende de uitgifte in erfpacht van bouwterreinen, gelegen tusschen Oostersingel en Cambuursterpad en toebehoo- rende aan de gemeente Leeuwarden. 8. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot afstand in erfpacht van bouwterrein ten Zuidwesten van de Bildtschestraat aan H. J. Visser. Dit voorstel luid't als volgt Namens H. J. Visser, bouwondernemer, alhier, vraagt G. A. Heidoorn bij adres van 7 April j.l. drie gedeelten van de gemeentelijke bouwterreinen ten Zuidwesten van de Bildtschestraat in erfpacht. Volgens in het adres gedane mededeeling ligt het in de bedoeling op de aan gevraagde terreinen kleine middenstandswoningen te bouwen. Uit de hierbij overgelegde situatieteekening blijkt, dat de begeerde terreingedeelten, die met roode arceering zijn aangeduid, rondom het pleintje voor de ter plaatse in aanbouw zijnde gemeenteschool zijn ge legen. Uit een aesthetisch oogpunt is er alles voor te zeggen, dat de bedoelde perceelen in één hand komen, aangezien daardoor een goede architectonische bebou wing aan het pleintje, in aansluiting aan het school gebouw, is verzekerd. Onzerzijds bestaan dan ook tegen den gevraagden grondafstand geen bedenkingen. De grondwaarde kan, met uitzondering van het met een breede roode omlijning aangeduide terreingedeelte, dat met 8.— per M2. is geprijsd, worden gesteld op 7.50 per M-'. Deze bedragen zijn voldoende te achten. Be langhebbende heeft verklaard met gemelde grondprijzen, alsmede met de te stellen gebruikelijke voorwaarden, accoord te gaan. Wij geven U derhalve in overweging te besluiten aan H. J. Visser, alhier, tot 31 December 1990 in erfpacht af te staan drie perceelen bouwterrein, gelegen ten Zuidwesten van de Bildtschestraat, zooals op de aangehaalde situatieteekening met roode arceering is aangeduid, ter gezamenlijke grootte van ongeveer 3961 M2., de juiste grootte nader door een landmeter van het kadaster uit te meten, zulks onder de volgende voorwaarden 1. de erfpachtscanon zal, bij een rentevoet van 6 per jaar, worden berekend naar een grondwaarde van 8.per M2. voor zoover betreft het met een breede roode lijn omgeven gedeelte, ter grootte van ongeveer 600 M2. van het blok gemerkt B en naar een grond waarde van 7.50 per M2. voor de overige terrein gedeelten; 2. de erfpachter stort binnen tweemaal 24 uren. nadat hij van het Raadsbesluit tot toewijzing in erfpacht kennis heeft bekomen, een bedrag van 1500.ten kantore van het Gemeentelijk Grondbedrijf, als waar borg voor de nakoming der voorwaarden, welk bedrag hem, na voldoening daaraan, op aanvrage zal worden teruggegeven; 3. de rooiïng voor de bebouwing zal nader door den dienst der Gemeentewerken worden aangegeven; 4. zoolang de erfpacht niet met toestemming van Burgemeester en Wethouders is overgedragen, mag be bouwing door derden niet plaats hebben; 5. voor het overige zijn op dezen afstand in erfpacht van toepassing voor zoover mogelijk en met het bovenstaande niet in strijd de bepalingen betreffende de uitgifte in erfpacht van bouwterreinen, gelegen tusschen Oostersingel en Cambuursterpad en toebehoo- rende aan de gemeente Leeuwarden. 9. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot overneming van een strook grond aan den Groninger-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1929 | | pagina 3