98 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Mei 1929.
de heer Westra zegt dat er een advies ontbreekt, dan
antwoord ik dus dat behoeft er niet bij, ook al
bestaat er een commissie, want dergelijke commissies
zijn er tot bijstand van Burgemeester en Wethouders.
Men zou hier tot Burgemeester en Wethouders kunnen
zeggen: ik geloof heeren, dat gij het met Uw vijven of
zessen niet in orde kunt krijgen, dus er moeten menschen
bij komen, die er een oordeel over hebben, die het beter
weten, die U kunnen helpen en van advies kunnen
dienen want zoo is de toestand, scherp gezegd
maar als Burgemeester en Wethouders zeggen wij
vinden een commissie in 't geheel niet noodig, dan kan
de Raad wel zeggen dat die wèl noodig is, maar dan
moet de Raad maar zeggen dat het voorstel niet goed
is voorbereid en dat het, na een advies van een des
kundige commissie, veel beter zou zijn en dan moet hij
maar aanwijzen de bokjes, die het college heeft ge
schoten. Dan heeft de Raad recht van spreken, maar
nu niet.
De commissie, die de heer Westra bedoelt, staat
absoluut buiten den Raad, het is een commissie van
bijstand voor Burgemeester en Wethouders, die formeel
met den Raad niets te maken heeft. Wat willen de
heeren dan De meerderheid van Burgemeester en
Wethouders heeft aan zoo'n commissie geen behoefte
en nu kunt U wel zeggen wij willen die wel graag,
maar dan moet U een commissie ad hoe benoemen, die
de zaak zal onderzoeken. Dat is Uw commissie en
daarmee kunt U doen wat U wil, maar dit is onze com
missie van bijstand en die heelt met den Raad niets te
maken. Als wij die noodig achten, vragen wij haar in
tc stellen en als wij haar niet noodig achten, doen wij
het niet. Maar U stelt in een commissie ad hoe en
daarmee hebben wij niets te maken, want deze moet
aan U haar advies uitbrengen.
Bovendien is het niet juist, wat de heer Westra zegt,
dat het hier geen strijd is om de macht. Ik vind het
systeem toch niet goed. om Burgemeester en Wethouders
te dwingen een commissie in te stellen dat de Raad
daarmee niets te maken heeft, laat ik nu maar daar.
Dat systeem is niet goed en, ik kan het den heer De
Vries wel nazeggen, ik vind dat ook niet in het ge
meentebelang. Burgemeester en Wethouders doen hier
een voorstel en meent de Raad, den heer Westra vol
gende, dat dit niet noodig is, dan zijn wij van de ver
antwoordelijkheid af, maar dan meen ik, dat men daar
mee niet handelt in het gemeentebelang. De toestand
aan het abottoir is zoo, dat het reeds eerder had moeten
gebeuren, maar men ziet daar lang tegenop, omdat het
den export betreft. Als men zoo lang er mee kon wachten
tot er een 10 of 15 jaar waren verloopen, zou men dat
doen, maar de toestand is thans zoo, dat de hygiëne
niet meer in acht kan worden genomen. Wij hadden
dus eigenlijk al eerder bij den Raad moeten komen met
dit voorstel, maar wij waren daar een beetje bang voor,
omdat het den export betrof. Ik geloof echter dat het
niet in het gemeentebelang is. de zaak nu nog langer
uit te stellen; daarom lijkt mij ook het advies van den
heer Westra niet al te goed en als dat eventueel ook
het advies zou zijn van de commissie, lijkt mij het in
stellen daarvan ook niet best.
De heer Dijkstra: Ik acht het toch wel de moeite
waard om naar aanleiding van Uw uiteenzetting omtrent
de bedoeling van de commissie nog een paar woorden
te zeggen. Laat ik maar zeggen dat ik er een andere
kijk op na houd dan U; ik meen, dat een Raadscommissie
zeer zeker een commissie van advies is voor Burge
meester en Wethouders maar óók voor den Raad, ook
ai staat dat er niet met zooveel woorden bij. Want als
de Raad gesteld is op een advies, dan is hij in doorsnee
ook gesteld op het advies van de desbetreffende com
missie. Daarom vind ik Uw uitleg wel een beetje for
malistisch. Ik wil een ander voorbeeld noemen, misschien
is dit wel niet geheel goed, maar men hoort ook dikwijls
de uitdrukking gebruiken: een Raadslid is iets in den
Raad, maar als hij daar buiten is, dan is hij bij wijze
van spreken niets meer. Ik kan mij daar ook niet mee
vereenigen; als lid van den Raad is men toch gemeente
bestuurder en dat is men buiten even goed als hier,
hoewel men daar natuurlijk geen besluiten kan nemen.
Ik meen dat een Raadscommissie in dit geval wel van
beteekenis is. Volgens Uw methode doorredeneerende
zou men trouwens ook tot eigenaardige toestanden
komen; dan zou men voor alle belangrijke besluiten een
z.g. commissie ad hoe moeten benoemen. Dan is het
toch veel eenvoudiger om bij een beetje belangrijke
kwestie deze door een Raadscommissie te laten bezien.
Ik wil wel zeggen, dat er in dit geval heel wat sym
pathie van de Raadsleden uitgaat naar de zaak, waar
het hier om gaat. Ik heb thans verschillende redenen om
voor dit voorstel te stemmen, maar ik had liever ge
zien dat het op een andere manier was gebeurd. En ik
herhaal, naar mijn meening is een Raadscommissie een
commissie van advies voor Burgemeester en Wethou
ders en voor den Raad.
De heer MullerIk ben het ook niet met de rede
neering van den Voorzitter eens, alleen al hierom. Toen
zoopas de voorstellen tot wijziging van de bedrijfsbe-
grootingen en de gemeentebegrooting werden aange
sneden, is hier bij monde van een lid van de Financieële
commissie meegedeeld, dat die zaak uit en ter na dooi
de Financieële commissie was nagezien en in orde be
vonden. Ik meen dat dit voor den Raad een geruststel
ling is, want ieder lid afzonderlijk kan dergelijke zaken
niet op die wijze bestudeeren en onderzoeken, zooals
dat door de Financieële commissie wordt gedaan.
Zoo gaat het ook met de commissies voor de verschil
lende bedrijven; de andere Raadsleden hebben niet dien
kijk op de zaken, zooals de leden van een bepaalde com
missie dat hebben.
Ik vraag wat is er dan in vredesnaam op tegen,
waarom voldoet het college niet aan den wensch van
de groote meerderheid van den Raad? Burgemeester en
Wethouders zeggen wij achten een commissie niet
noodig, maar indien gij haar zoudt hebben, dan was er
nog geen advies. Op die manier loopen wij echter met
de koppen tegen elkaar aan, dat heeft tot gevolg, dat
er met betrekking tot een bepaald bedrijf een zekere
ongewenschte verhouding komt tusschen Burgemeester
en Wethouders en den Raad en ik meen, dat wij als
college van Burgemeester en Wethouders en als Raad
ook daardoor het belang van de gemeente niet behar
tigen. Het belang van de gemeente wordt het best be
hartigd, door met elkaar samen te werken en als er dan
een belangrijk punt in den Raad komt, waarover de
Raad graag het advies van een commissie wil hebben,
waarom zijn Burgemeester en Wethouders dan zoo kop
pig, om te zeggen: wij hebben dat advies niet noodig?
Ik geloof per saldo ook wel, dat Burgemeester en
Wethouders ook met z'n vijven deze zaak wel kunnen
behartigen, maar daar gaat het hier in wezen niet om.
Wij willen graag, door middel van een commissie, een
bepaald advies weten met dat van het college en ik ge
loof zeer zeker, dat na dit debat Burgemeester en Wet
houders zich nog wel eens ernstig zullen beraden en
van de dwalingen huns weegs zullen terugkeeren.
De heer Visser: Ik wil mij toch eenigszins stellen aan
de zijde van Burgemeester en Wethouders
De heer Muller: Omdat ik dat gezegd heb
De heer Visser De zaak is eigenlijk zoo. Als het
college van Burgemeester en Wethouders het wensche-
lijk acht, kan het uit den Raad een commissie van ad
vies kiezen, dan kan het een commissie van bijstand
doen benoemen, die het college van advies zal dienen.
Dat zijn echter zuiver Raadscommissies, die aan Bur
gemeester en Wethouders advies uitbrengen. Dat
is de beteekenis van die commissies en nu kan men
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Mei 1929.
99
het wenschelijk achten, dat zij ook advies zullen uit
brengen aan den Raad, maar dat blijft een wensche-
lijkheid.
Nu kunnen er Raadsleden zijn, die voorkeur hebben
voor een zeker bedrijf of die het wenschelijk achten, dat
daarvoor een commissie wordt benoemd. Zij willen
daarvoor een commissie uit den Raad hebben. Als men
de zaak echter stelt, zooals die is, dan wenschen som
mige Raadsleden niet, dat men een commissie krijgt,
die Burgemeester en Wethouders zal adviseeren, maar
een commissie maar dan moet men daaraan een
andere beteekenis geven dan de werkelijke beteekenis
van een Raadscommissie die aan den Raad zal advi
seeren. Dat is eigenlijk de ware beteekenis, dat niet be
doeld wordt dat die commissie aan Burgemeester en
Wethouders zal adviseeren als dit college dat wenscht.
Nu wordt het wenschelijk geacht, dat het abattoir een
commissie krijgt, maar zoo is het ook mogelijk dat
enkele andere Raadsleden het wenschelijk achten, dat
er voor een anderen tak van bedrijf weereen andere com
missie wordt benoemd. Dan ben ik het echter met den
Voorzitter eens, dat deze commissies niet moeten heb
ben het karakter van een Raadscommissie, maar van een
commissie ad hoe
De heer Peletier: En U hebt hier zelf voor gestemd.
De heer Visser: De heer Peletier zegt dat ik er zelf
voor heb gestemd, maar dat betreft de wenschelijkheid.
dat er een commissie is. Daar gaat het hier echter niet
om, maar het gaat er hier om, dat men het college van
Burgemeester en Wethouders ten onrechte een verwijt
doet. Men kan een wenschelijkheid uitspreken, maar dat
afgescheiden houden van de zaak, waarom het hier gaat.
En het gaat hier om het voorstel, dat hier aan de orde
is en dat m. i. met een commissie niets te maken heeft.
Die kwestie staat geheel apart.
De Voorzitter: Zooals thans over deze kwestie wordt
gesproken, komt dat, eerlijk gezegd, doordat men art. 54
der Gemeentewet niet in het oog houdt. Men haspelt
alles door elkaar. De Financieële commissie is een heel
andere commissie, deze is ingesteld op grond van het
eerste lid van art. 54. Dit is een commissie van advies
aan den Raad, maar een commissie van bijstand, zooals
die voor Openbare Werken, is een commissie van advies
aan Burgemeester en Wethouders
De heer MullerDe commissie voor de Gemeente
reiniging is toch iets anders.
De Voorzitter: Dat is ook een commissie van bijstand
en die heeft met den Raad niets te maken. Men verwijt
dat steeds aan Burgemeester en Wethouders, maar het
college kan toch niet helpen dat dit in de Gemeentewet
staat. Een commissie, die door den Raad zelf is gemaakt,
is de Financieële commissie. De Raad kan morgen wel
weer zoo'n commissie benoemen, als hij meent dat Bur
gemeester en Wethouders zelf het niet goed doen, maar
de commissie voor de Reiniging en die voor Openbare
Werken en eventueel een commissie voor het Slachthuis
zijn commissiën van advies aan Burgemeester en Wet
houders.
Wil men nu iemand een adviseur opdringen, als hij
zegt: ik heb dat advies niet noodig? Wat hebben die
adviezen dan voor waarde
Men moet hierbij de zaken zuiver uit elkaar houden.
Artikel 54, eerste lid, betreft de vaste commissiën uit
den Raad, die den Raad adviseeren en de commissiën,
die volgens het tweede lid worden ingesteld, zijn ook
vaste commissiën uit den Raad, die echter worden be
noemd op voordracht van Burgemeester en Wethouders
en die aan Burgemeester en Wethouders adviseeren. Als
men dat maar goed uit elkaar houdt, dan begrijpt men
het beter.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
15. Voorstel van Burgemeester en Wethouders in
zake het Raadsbesluit van 2 Januari 1929, betrejfende
de gemeentelijke garantie voor een geldleening, aan te
gaan door de Vereeniging Leeuwarder Tehuis voor
dakloozen Practische Hulp".
Dit voorstel luidt als volgt
Bij besluit van 2 Januari dezes jaars stelde Uw Raad
de gemeente Leeuwarden onder bepaalde voorwaarden
borg voor de richtige betaling van rente en aflossing
van gekileeningen, eventueel aan te gaan door de
Vereeniging Leeuwarder Tehuis voor Dakloozen „Prac
tische Hulp" ten behoeve van de oprichting van een
nieuw dakloozentehuis, zulks tot een bedrag van ten
hoogste 75.000.verminderd met het bedrag, dat
onder verband van eerste hypotheek aan de vereeniging
ter leen zou worden verstrekt.
Op grond van de in Uwe vergadering van 2 Januari
j.l. ter zake gehouden besprekingen, alsmede van het
geen wij dienaangaande in ons desbetreffend voorstel
deden opmerken, moest het als waarschijnlijk aange
nomen worden, dat gemelde som van 75.000.die
bedoeld was als een maximum, waar men, indien maar
eenigszins mogelijk, beneden zou moeten blijven, niet
ten volle benoodigd zou zijn, zoodat dientengevolge de
gemeentelijke garantie in gelijke mate zou verminderen.
Wij wezen er n.l. op, dat met aankoop van den benoo-
digden grond en met de stichting en inrichting van een
nieuw gebouw natuurlijk wel een aanzienlijke som ge
moeid zou zijn, „maar wij zijn er" zoo schreven wij
„niet van overtuigd, dat niet met een lager bedrag kan
worden volstaan, zonder dat het beoogde doel wordt
geschaad".
De verwachting, dat de volle 75.000.— niet noodig
zouden zijn, was voornamelijk gegrond op het feit, dat
het Bestuur der vereeniging een terrein op het oog had,
waarvan de prijs getaxeerd werd op 17.000.dat was
10.per vierkanten meter, een bedrag dat ons voor
dit doel onnoodig hoog voorkwam; nam men goedkoo
peren grond, dan zou daardoor de te leenen geldsom
immers automatisch met een evenredig bedrag dalen.
Met andere woorden, in de aangevraagde garantie van
75.000.was een voor verlaging in aanmerking
komend bedrag van 17.000.aan grond begrepen,
terwijl de rest ad 58.000.voor den bouw en inrich
ting van het nieuwe tehuis zou worden besteed. Dit
laatste bedrag was gebaseerd op eene voorloopige
raming van de bouwkosten.
Het Bestuur van „Practische Hulp", in kennis gesteld
met Uwe en onze opvatting in dezen, heeft van den
aankoop van grond afgezien en daarna hare keuze laten
vallen op een der gemeentelijke erfpachtsterreinen ten
Oosten van Oldegalileën. Zooals uit het voorstel, het
welk wij heden te dezer zake bij Uwen Raad aanhangig
maken, blijkt, bestaat bij ons College tegen uitgifte
daarvan aan „Practische Hulp" geen bedenking.
Er heeft zich nu echter een omstandigheid voorge
daan, die het noodig maakt deze aangelegenheid op
nieuw bij U ter sprake te brengen, n.l. het feit, dat de
kosten van den bouw van het nieuwe dakloozentehuis
de oorspronkelijke raming dermate hebben overschre
den, dat het Bestuur, ook nu het geen grond behoeft aan
te koopen, de volle 75.000.en nog meer zal
moeten opnemen om zijn plannen te kunnen verwezen
lijken. Er is n.l. volgens een gespecificeerde kosten
berekening bij een zoo sober mogelijken opzet rond
96.000.noodig om een behoorlijk soliede en aan de,
zij het eenvoudige, eischen beantwoordend gebouw te
stichten. Vandaar dat „Practische Hulp" zich tot ons