102 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Mei 1929.
oorzaak daarvan is, doordat men het kapitalistisch prin
cipe verdedigt, die wrange vruchten nog dieper in het
moeras te trappen dan zij op het oogenblik al worden
getrapt? Dan gaat het toch niet op, waar het hier arme
stumperds betreft, die men moet helpen, om te spreken,
dat men in Leeuwarden een paleis gaat bouwen, waar
uit alle oorden van Europa de zwervers naar toe zullen
nekken. Ik zou zeggen, dat het voor Leeuwarden een
eer moet zijn, aan dergelijke stumperds een onderdak
te kunnen verschaffen, waar zij het hoofd, waar al zoo
veel in omgaat, gerust kunnen neerleggen.
Wat de zaak zelf betreft, de kwestie, zooals die in
het Bestuur van Practische Hulp het is den Raad
bekend dat ik met onzen Secretaris, den heer Schotman,
als gedelegeerde van de gemeente in dat Bestuur zitting
heb is besproken, is hier moeilijk te bespreken, om
dat nu dit en dan dat moest gebeuren. Ik kan echter af
gaan op een klein beetje ervaring, die ik in het Bestuur
van Practische Hulp heb opgedaan en die ervaring is
deze, dat de inkomsten zoowel die van de ingrediënten,
die worden opgehaald als die van de contribuanten
zich voortdurend bewegen in een stijgende lijn.
Wat betreft de droevige geschiedenis omtrent de ver
keerde begrooting van kosten, die het Bestuur van Prac
tische Hulp heeft meegemaakt, geloof ik wel dat de
Raad zal kunnen meevoelen, dat het voor niemand min
der aangenaam kon zijn dan voor het Bestuur zelf, dat
het eerst bij den Raad was gekomen met een plan,
waarbij men voor een bedrag van 58.000.aan de
behoefte meende te kunnen voldoen en dat later bleek,
dat dit een zoo groote mislukking was geweest. Het
Bestuur kwam zelf daardoor in zoo moeilijke omstan
digheden, wat zijn verantwoording tegenover den Raad
betrof, dat het over die zaak liever maar niet meer
spreekt. Dat is de opvatting van het Bestuur geweest,
waarbij het is afgegaan op mededeelingen, die later
niet bleken juist te zijn en nu men voorlichting heeft
gehad van een ander, die er beter over kon oordeelen,
blijkt dit bedrag noodig te zijn.
Als wij nu de begrooting van Practische Hulp nagaan,
meen ik toch, dat wij wel eenig vertrouwen kunnen heb
ben in den gedachtengang, die door het Bestuur in de
begrooting is neergelegd. Ik voor mij ben op het oogen
blik niet van meening, dat Practische Hulp aan het top
punt van zijn inkomsten staat. Die inkomsten zullen in
de toekomst ook nog stijgen en het wordt daardoor voor
het Bestuur van Practische Hulp nog lichter om de be
grooting sluitende te maken, zooals die op het oogen
blik al sluitend gemaakt is. De argumentatie, dat er ver
hooging der salarissen van den directeur, enz. zal
moeten plaats hebben, kan men geloof ik wel uit z'n
hoofd stellen; dat zal zeer zeker niet gebeuren. Ik heb
de exploitatierekening op het oogenblik helaas niet bij
mij, maar ik weet wel, dat met alle mogelijke dingen is
rekening gehouden en dat er zelfs door het Bestuur van
Practische Hulp op het oogenblik nog eenige wegen
zullen moeten worden aangegeven om het geld heel
goedkoop te krijgen, om, als dat voor elkaar is, daarvan
gebruik te maken.
Ik meende van den heer Vromen te hooren, dat op de
exploitatierekening geen kosten voor de jaarlijksche
aflossing
De Voorzitter: Mag ik even opmerken, mijn eerste
vraag was zoopas, toen ik de stukken doorzag waar
is de exploitatierekening, heeft die er niet bij gelegen
De heer Vromen: De nieuwe niet, maar wel die over
1928.
De VoorzitterDe heer Hooiring heeft het over de
begrooting. die is gemaakt met het oog op een blijvend
gebouw, dat op een nieuwe plaats zal worden gesticht
en die, gebaseerd op de uitkomsten van 1928, nog klop
pend is. Die begrooting heeft niet bij de stukken gele
gen. Waar die is, weet ik niet. De Secretaris is met
verlof geweest, zoodat hij de noodige stukken hier niet
bij heeft gelegd, maar ik geef direct toe, dat die begroo
ting bij de stukken had moeten liggen.
De heer Hooiring Ik weet zeker dat in de laatste
bespreking van het college met het Bestuur, die begroo
ting ter sprake is gekomen
De Voorzitter: Die is er ook.
De heer Hooiring: Het spijt mij, dat de leden van den
Raad niet in de gelegenheid zijn geweest de begrooting,
waarbij is rekening gehouden met het nieuw te stichten
gebouw, in te zien, maar als men die heeft ingezien,
zal blijken, dat met het aangevraagde bedrag en met
het nieuw te stichten gebouw de begrooting toch nog
sluitend kan worden gemaakt.
De heer Feddema: De heer Hooiring heeft een heel
betoog gehouden over het bestaan van Practische Hulp.
maar ik ben begonnen met te zeggen misschien dat het
betoog van den heer Hooiring meer was gericht tegen
den heer Vromen, maar dan begrijp ik het nog niet
dat wij even sympathiek tegenover deze zaak staan als
de heer Hooiring. Daar gaat het echter niet om, maar
het gaat er om dat het bedrag altijd wordt opgevoerd;
eerst is er gezegd dat men met zooveel geld de zaak
sluitend kon maken, toen werd het zooveel en nu komt
men nog weer veel hooger, maar altijd blijft de begroo
ting, die de heeren opmaken, sluitend. Daarom vraag
ik is dat wel werkelijk zoo het geval
Als men direct met plannen tot het hoogere bedrag
was gekomen, dan hadden Burgemeester en Wethou
ders misschien toen reeds voorgesteld, zooals ze nu
doen en was de zaak ook al lang in den Raad afgedaan
geweest, maar men is begonnen met een kleiner bedrag
en dan is het niet aangenaam om steeds hooger te
moeten gaan.
De heer Vromen: Ik stel voor dat de Raad de punten
15 en 16 zal aanhouden tot de volgende vergadering.
De heer Dijkstra: Met de bedoeling?
De heer Vromen: Dat de stukken, die er bij hooren,
mede zullen worden overgelegd.
Het voorstel-Vromen wordt ondersteund en maakt
dus tevens een onderwerp van bespreking uit.
De heer HooiringIk zou nog een paar woorden
willen zeggen naar aanleiding van de opmerking van den
heer Feddema. Deze vroeg hoe het mogelijk is, dat de
begrooting telkens sluitend kan worden gemaakt, maar
dat zit zoo. Indien deze zaak niet zou doorgaan, zou dit
jaar het verzoek zijn gekomen van het Bestuur van
Practische Hulp om het subsidie van de gemeente niet
uit te trekken op 7200.maar op 2500.omdat
Practische Hulp thans jaarlijksch een overschot heeft
van 5000.Als men echter de nieuwe exploitatie
rekening ziet, dan blijkt dat die 5000.- thans zijn
verdisconteerd in het nieuwe gebouw en in de nieuwe
rekening.
De heer Vromen: Ter toelichting van mijn voorstel
wil ik, om misverstand te voorkomen, onmiddellijk op
merken, dat bij deze zaak een kwestie van sympathie
met Practische Hulp niet aan de orde is. Dat treft den
heer Feddema niet en dat treft mij niet ik heb heel
wat studie gemaakt van Practische Hulp, maar ik zai
op die kwestie niet ingaan, want dat is een vertroebelen
van de discussies, evenzeer als het feit dat men
de kapitalistische samenleving er bij haalt. Het gaat
hier alleen tusschen den Raad en Burgemeester en
Wethouders en wij hebben hier met het Bestuur van
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Mei 1929. 103
Practische Hulp niets te maken. Het gaat hier over onze
persoonlijke verantwoordelijkheid ten opzichte van ver
plichtingen van financieelen aard. Burgemeester en
Wethouders doen voorstellen om verplichtingen van
financieelen aard aan te gaan tegenover een bepaalde
vereeniging, ik heb uitgesproken en de motieven daar
voor ontwikkeld dat de gegevens, om een besluit te
nemen, niet aanwezig waren en de Voorzitter heeft
toegegeven, dat een van de belangrijkste stukken inder
daad niet aanwezig was. Ik heb bovendien opgemerkt
dat er redenen zijn om te twijfelen aan een zoo sober
mogelijk plan ik wensch dat ook de plannen bij de
stukken liggen en ik wil dus bij dezen, als mijn voorstel
wordt aangenomen, aan Burgemeester en Wethouders
het verzoek doen dat Practische Hulp ook de plannen
ter beschikking zal stellen, opdat ook de Raad daarover
zal kunnen beschikken.
De heer Hooiring: Als U dit maar weet, dat actie
reactie wekt
De heer H. de Boer (wethouder) vraagt het woord.
De Voorzitter: Over het voorstel tot uitstel
De heer H. de Boer (wethouder): Ja, en de wijze,
waarop de heer Vromen dat motiveert. De heer Vromen
speelt hier nu weer de onschuldige, maar dat woord,
dat hier zoopas door den heer Hooiring in den Raad is
gezegd, betrof in geen enkel opzicht de opmerking van
den heer Feddema en zou zeer zeker niet betroffen
hebben een opmerking in dezen zin is het niet van
belang, dat de Raad eerst beter wordt ingelicht over
deze kwestie en hoe het met deze zaak is gesteld Tot
ons aller schrik bemerken wij nu hoewel dat naar
huiten uit niet behoeft te worden opgevat, alsof dit zoo
vieeselijk is dat dat stuk heeft ontbroken, wij zien
tot onzen schrik dat de begrooting voor 1929 niet bij
de stukken heeft gelegen. Men had dus niet met die
bombarie met een voorstel tot aanhouding bij den Raad
behoeven te komen, want nu wij bemerken dat dit stuk
er niet bij heeft gelegen, geven wij direct toe dat de
leden nog in de gelegenheid moeten worden gesteld,
de zaak nader te bekijken. Daar gaat het dus niet om,
maar het gaat wèl om de wijze, waarop de heer Vromen
dat zei en waarop hij redeneerde, toen hij sprak over
de zwervers uit geheel Europa, die hier zouden worden
ondergebracht. Daar gaat het om en dat alleen was de
roden, waarom daarop natuurlijk werd gereageerd.
Laat de heer Vromen goed begrijpen, zooals de heer
Hooiring ook reeds heeft gezegd, actie wekt reactie.
Over zakelijke overwegingen valt zeer zeker met ons
te spreken en ik wil ook hopen, dat de heer Vromen
het ons mogelijk zal maken dat over zakelijke over
wegingen en ernstige vraagstukken zakelijk kan worden
gesproken, maar als de heer Vromen een bepaalde indruk
naar buiten verwekt, met of zonder bedoeling dat
laat ik aan den heer Vromen zelf over dan zijn wij
wel zoo politiek aangelegd om bij elk woord, dat naar
buiten een verkeerden indruk kan wekken, op te gaan
siaan om, als het kan, daarop te reageeren.
De heer Vromen: Ik wensch nog heel kort even te
antwoorden. Ik ben van den heer De Boer wel gewend,
niet alleen tegenover mij, maar hier in den Raad, dat
de heer De Boer als paedagoog optreedt. Hij meent dat
thans weer te moeten doen, maar als hij een ander een
verwijt maakt ten opzichte van iets, wat deze heeft
gezegd, moet hij beginnen met te zorgen dat hij goed
luistert. En nu kan ik noch bij den heer De Boer, noch
bij den heer Hooiring, constateeren, dat zij goed hebben
geluisterd.
Mijn heele aanval was zuiver tegen Burgemeester en
Wethouders gericht en daarbij was van sympathie of
antipathie tegenover Practische Hulp geen sprake. Ik
wil constateeren dat van de zijde, waarvan men hier
voor Practische Hulp tracht op te treden, de zaak is
vertroebeld, bewust is vertroebeld, door kapitalistische
sentimenten en gevoelsargumenten in de discussie te
brengen, die daar niets mee te maken hebben. Nu wordt
er gezegd: zooals gij dan straks spraakt over Practische
Hulp, maar ik heb toen gezegd: misschien, ik weet het
niet, want wij hebben geen teekeningen gezien, misschien
wordt er wel een paleis natuurlijk schertsenderwijs
gesproken ik heb er dat uitdrukkelijk bij gezegd en
het stenogram zal het wel uitwijzen voor de zwervers
gebouwd, ik weet dat niet en kan er niet over oordeelen
door de schuld van Burgemeester en Wethouders, want
dan zou ik de stukken moeten zien.
Mijn aanval was dus uitsluitend gericht tegen Burge
meester en Wethouders en dan komt het niet te pas,
dat men ten opzichte daarvan een bepaalden indruk
gaat'wekken, die men bewust zelf heeft gewild, omdat
men bewust socialistische sentimenten en politieke
agitatie wenscht te wekken bij de besprekingen in den
Raad. Het gaat hier over zaken, die een zuiver zakelijk
karakter dragen en daarbij ben ik het niet maar is het
de andere zijde, die door vertroebeling van de debatten
de discussies heeft bemoeilijkt.
De Voorzitter: Ik stel voor de debatten te sluiten,
omdat deze discussies niet veel practisch nut hebben.
De beraadslagingen worden gesloten.
Overeenkomstig het voorstel-Vromen wordt met alge-
meene stemmen besloten de punten 15 en
16. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
afstand in erfpacht van bouwterrein aan de Oostzijde
van Oldegalileën aan de Vereeniging Leeuwarder
Tehuis voor dakloozen Practische Hulp",
aan te houden tot een volgende vergadering.
17. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
wijziging van de Salarisverordening 1919 en van de
verordening, regelende de inrichting van het personeel
der politie en van de gemeentebegrooting dienst 1929
(bijlage no. 9).
De algemeene beraadslagingen worden geopend.
De heer Feddema: Ik moet nog eenmaal het woord
vragen. Er is mij indertijd beloofd zoo heb ik het
althans opgevat dat bij de behandeling van deze
salarissen ook zou worden behandeld dat van een
ambtenaar, die bij de salarisherziening van de ambte
naren is uitgesloten, n.l. van den technischen beambte
van de Brandweer. Er is toen door Burgemeester en
Wethouders of door den Voorzitter gezegd dat Burge
meester en Wethouders die zaak wilden onderzoeken
en dat beteekende natuurlijk niet, om de zaak op de
lange baan te schuiven, dat mag ik van Burgemeester
en Wethouders niet veronderstellen. Hetzelfde heb ik
gevraagd ten opzichte van enkele ambtenaren van
Gemeentewerken, maar ook daarvan lees ik in het voor
stel niets. Als ik dit nu laat loopen, wordt er later
gezegd, dat ik mijn tijd heb laten voorbij gaan. Daarom
heb ik bij dit voorstel tot verhooging van de salarissen
der Politie, dat overigens wel mijn sympathie heeft,
vooraf deze opmerking willen maken, waarom Burge
meester en Wethouders bij deze verhooging niet even
onder het oog hebben gezien het salaris van den ambte
naar bij de Brandweer. Ik meen dat die man hetzelfde
werk heeft als de politie; hij moet ook dag en nacht
en elk oogenblik klaar staan, zoodat hij m. i. absoluut
niets minder moet verdienen dan een politie-agent. Nu
is er indertijd gezegd, dat hij per week werd betaald,
in welk geval hij zou vallen onder het Werklieden
reglement, maar dat is niet het geval; hij wordt maande-