110 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 18 Juni 1929.
3. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
het verleenen van eervol ohtslag aan G. Pot als direc
teur van den Dienst der Arbeidsbemiddeling en Werk
loosheidsverzekering.
Met algeineene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
4. Benoeming van een leeraar in de Duitsche taal
en letterkunde aan de Gemeentelijke Hoogere Burger
school en daarop aansluitende Hoogere Handelsschool
vacature J. F. Hoffmann).
De aanbeveling van Burgemeester en Wethouders
luidt als volgt
1. P. Westra, hoofd eener bijzondere school voor
uitgebreid lager onderwijs te Wassenaar;
2. H. Beem, leeraar aan de openbare handelsdag
school te Dordrecht.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Vromen: Ik zou over dit punt wel even een
opmerking willen maken. Het is mij bij het nalezen van
de stukken gebleken, dat bij deze voordracht een be
langrijk motief is geweest en misschien wel bepalend
voor de voordracht is geweest dat de Friesche land
aard, karakter en temperament van no. 1 volgens den
adviseur meer zou passen in het kader van de Leeu
warder school en bij de groote meerderheid der leer
lingen. Dat is m. i. een standpunt, dat ik beslist zou
willen afwijzen. Het komt mij voor, dat het ten opzichte
van het middelbaar onderwijs zeer zeker niet een voor
deel is om per se hier alleen Friezen te benoemen en
dat geldt m. i. niet alleen voor het middelbaar onderwijs
in het algemeen maar zeer zeker wel in het bijzonder
het onderwijs in de moderne talen. En waar dit het
eenige motief is geweest, dat speciaal in de adviezen
is genoemd en het dus bepalend is geweest voor deze
voordracht, zou ik in dezen toch wel de meening van
den wethouder van Onderwijs en misschien wel van het
college als zoodanig willen hooren, of men dat hier in
Leeuwarden een wenschelijk principe acht of niet. Ik
zou er direct aan willen toevoegen, dat het m. i. een
vorm van provincialisme is, die niet alleen om de con
sequentie moet worden afgewezen, maar die zelfs zeer
gevaarlijk zou kunnen zijn.
De heer H. de Boer (wethouder)Ik was eerst van
plan niet nader op deze kwestie in te gaan, maar nu de
heer Vromen eigenlijk een vraag aan het college stelt,
vind ik het niet meer dan plicht even het volgende op
te merken.
Men kan van meening zijn, dat het misschien beter
geweest ware van den directeur van de gemeentelijke
H. B. S. om dat motief niet te doen gelden, maar ik
moet er tegen opkomen, alsof dat het belangrijke motief
zou zijn geweest, alsof dat als het ware in dezen de
beslissende factor zou zijn geweest. Ik weet per se dat
no. 1 door den directeur van de gemeentelijke H. B. S.
geprefereerd is en er is ook over gesproken dat, ook
al zou hij niet een Fries van geboorte zijn geweest, hij
tóch op no. 1 zou zijn gekomen.
In het algemeen sta ook ik op het standpunt dat, wat
hier is aangevoerd, in geen geval mag gelden als motief,
om daarom iemand de voorkeur te geven. Over de kwes
tie zelf behoeft in dit verband, geloof ik, niet verder te
worden gesproken.
De heer Vromen: Ik weet wel, dat het altijd moeilijk
is, ten opzichte van benoemingen in het openbaar te
spreken, maar het geldt hier wel degelijk een zuiver
principieële aangelegenheid en als men het advies leest,
dat bij de stukken heeft gelegen, dan blijkt daaruit wel
degelijk, dat ten slotte deze zaak den doorslag heeft
gegeven Dat advies luidt woordelijk
„Ten slotte heeft zich bij mij de overtuiging ge
vormd, dat aan den heer P. Westra de eerste plaats
op de voordracht gegeven dient te worden, en aan
den heer H. Beem de tweede, omdat de heer Westra,
mede door zijn Frieschen landaard, karakter en tem
perament, meer volkomen zal passen in het kader van
de Leeuwarder school en bij de groote meerderheid
der leerlingen."
Nu weet ik wel dat hier staat „mede", maar er wordt
geen enkel ander argument genoemd. En als wij den
staat van dienst van beide candidaten nagaan, dan blijkt
dat beiden voortreffelijke sollicitanten zijn en ik kan mij
voorstellen dat de directeur heeft geaarzeld en het
blijkt ook uit zijn advies, dat hij dit heeft gedaan wie
van beiden hij als no. 1 zou aanbevelen.
Ik betreur het dat de directeur dit principe of beginsel
hier gesteld heeft en de directeur mag wel blij zijn dat
er, toen hij solliciteerde, waarschijnlijk geen Fries naast
hem heeft gestaan, want zelf zal hij zich zeer zeker niet
kunnen beroepen op een Frieschen landaard, karakter
en temperament. Bovendien wil ik er op wijzen, dat een
Friesche landaard, karakter en temperament van de be
trokkene alleen blijkt uit het feit, dat hij is geboren in
Friesland en dat hij daar een deel van zijn opleiding
heeft genoten, maar in hoeverre er van vaders- of moe
derszijde is te spreken van een Frieschen landaard, ka
rakter en temperament, blijkt absoluut niet. M. i. hebben
wij hier te doen met een uiting van een onjuist beginsel.
Daar wensch ik tegen op te komen en ik achtte dit be
langrijk genoeg, om het in het openbaar te bespreken,
omdat het ten eerste bij het middelbaar onderwijs m. i.
niet gewenscht is, dat dit beginsel wordt doorgevoerd
en verder, omdat het bij het onderwijs in de moderne
talen zelfs een bezwaar is, omdat een niet-Fries waar
schijnlijk beter zal kunnen waken tegen de moeilijk
heden, die het onderwijs aan de middelbare scholen hier
zeer zeker aankleven, waar hier toch het Nederlandsch
te veel Frisismen bevat en men hier te weinig gevoel
heeft voor het Nederlandsch. Daar wordt hier nu om ge
lachen, maar ik kan mededeelen, dat dezer dagen een
van de gecommitteerden voor het eindexamen voor het
gymnasium mij heeft medegedeeld en mij ook heeft
gerechtigd daarvan gebruik te maken dat hij er ver
steld van heeft gestaan, dat men zelfs aan het gymna
sium in de provincie was dat sterker dan in de hoofd
stad bij vertalingen uit het Latijn en Grieksch dik
wijls moeilijk iets kon goedkeuren, omdat de candidaten
het niet in zuiver Nederlandsch hadden weergegeven,
hoewel toch wel bleek, dat zij de bedoeling wel goed
hadden begrepen. De Friesche landaard is dus eerder
een weinig goede dan een goede aanbeveling.
Verder wil ik opmerken, dat hier in dit geval dan ook
andere motieven voor no. 2 hadden moeten gelden. Deze
heeft door het Staatsexamen, dat hij heeft afgelegd,
kennis van Latijn en Grieksch, hij heeft een klassieke
opleiding gehad en dat is voor de kennis der moderne
talen van groote beteekenis, terwijl deze persoon ook
door zijn functie als leeraar meer geschikt geacht mag
worden voor het middelbaar onderwijs dan een hoofd
van een bijzondere school. Maar het gaat er bij mij in
de eerste plaats om dat men hier in Leeuwarden als een
gunstige omstandigheid zal aanmerken, dat iemand
Fries is van afkomst, want dat principe lijkt mij niet in
het belang van het onderwijs.
De beraadslagingen worden gesloten.
Benoemd wordt P. Westra, voornoemd, met 17 stem
men; H. Beem verkrijgt 8 stemmen.
5. Herstemming over het amendement van den heer
Vromen op artikel II der ontwerp-verordening tot
wijziging van de Salarisverordening 1919 bijlage no. 9).
Het amendement van den heer Vromen wordt met 13
tegen 12 stemmen verworpen.
Verslag van de handelingen van den
Voor stemmen: de heeren Feddema, Westerhuis, lj.
de Vries, Oosterhoff, Westra, Visser, Fransen, mevrouw
Van DijkSmit, de heeren Vromen, Feitsma, Hofstra
en Peletier.
Tegen stemmen: de heeren Dijkstra, Botke, Muller,
H. de Boer, Ritmeester, J. de Boer, Hooiring, Van der
Veen, Tamminga, O. F. de Vries, M. Molenaar, Tie-
mersma en B. Molenaar.
Art. II der ontwerp-verordening wordt vervolgens met
algemeene stemmen onveranderd vastgesteld.
De geheele verordening wordt hierop met algemeene
stemmen onveranderd vastgesteld.
Met algemeene stemmen wordt daarna besloten over- j
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethou- j
ders sub b.
6. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
afstand in erfpacht van bouwterrein ten Zuidwesten
van de Bildtschestraat aan H. Winters.
Dit voorstel luidt als volgt
Bij adres van 29 April 1929 vraagt H. Winters, bouw
ondernemer alhier, in erfpacht te mogen ontvangen een
gedeelte van de gemeentelijke bouwterreinen ten Zuid
westen van de Bildtschestraat. Op de hierbij overge
legde situatieteekening is het gevraagde perceel met
roode arceering aangeduid. Onzerzijds bestaan tegen
afstand in erfpacht geen bedenkingen. De grondwaarde
kan worden gesteld op 7.50 per M2., welke prijs ook
voor het naastgelegen en het tegenoverliggend terrein
is bedongen en die voldoende is te achten. Adressant
heeft verklaard met genoemden prijs en de gebruikelijke
voorwaarden genoegen te nemen.
Wij geven U mitsdien in overweging te besluiten
aan H. Winters, alhier, tot 31 December 1990 in
erfpacht af te staan een bouwterrein ten Zuidwesten van
de Bildtschestraat, ter grootte van ongeveer 700 M2.,
gelijk op de bijbehoorende situatieteekening met roode
arceering is aangegeven, de juiste grootte nader door
een landmeter van het kadaster uit te meten, zulks onder
de volgende voorwaarden
1. de erfpachtscanon zal worden berekend naar een
grondwaarde van 7.50 per M2. en een rentevoet van
6 per jaar;
2. de erfpachter stort binnen tweemaal 24 uren,
nadat hij van het Raadsbesluit tot toewijzing in erfpacht
kennis heeft bekomen, een bedrag van 262.50 ten
kantore van het Gemeentelijk Grondbedrijf, als waar
borg voor de nakoming der voorwaarden, welk bedrag
hem, na voldoening daaraan, op aanvrage zal worden
teruggegeven;
3. de rooiïng voor de bebouwing zal nader door den
dienst der Gemeentewerken worden aangegeven;
4. zoolang de erfpacht niet met toestemming van
Burgemeester en Wethouders is overgedragen, mag be
bouwing door derden niet plaats hebben;
5. voor het overige zijn op dezen afstand in erfpacht
van toepassing -voor zoover mogelijk en met het
bovenstaande niet in strijd de bepalingen betreffende
de uitgifte in erfpacht van bouwterreinen, gelegen tus-
schen Oostersingel en Cambuursterpad en toebehoo-
rende aan de gemeente Leeuwarden.
7. Voorstel van Bwgemeester en Wethouders tot
aankoop van een huisje met bleek aan Oldegalileën,
kadastraal bekend Sectie F nos. 2124 en 2058.
Dit voorstel luidt als volgt
De gemeente is wederom in de gelegenheid den
eigendom te verkrijgen van een der bleekjes aan Olde-
van Leeuwarden van Dinsdag 18 Juni 1929. 111
galileën, waarvan sprake is in ons voorstel van 25 Oc
tober j.l. in zake den stratenaanleg ten Oosten van Olde
galileën. Het betreft thans het kadastrale perceel Sectie
F no. 2058, groot 20 Centiare, waarvan eigenaren zijn
Uiltje Plantinga, vrouw van Sijbren Dam, en Tjeerd
Jellema, beiden alhier. Dit bleekje is echter alleen te
verkrijgen indien de gemeente tevens koopt de aan
dezelfde personen toebehoorende, tegenover het betrek
kelijk perceeltje staande, woning, Oldegalileën no. 189,
kadastraal bekend Sectie F no. 2124, groot 27 Centiare.
Hiertegen bestaat in het onderhavige geval naar onze
meening geen bezwaar. Met de belanghebbenden is
overeen gekomen, dat de koopprijs voor beide perceelen
te zamen 1000.—;- zal bedragen. De waarde van het
bleekje kan, in overeenstemming met den prijs die voor
eerder aangekochte perceeltjes grond ter plaatse is be
taald, gesteld worden op 20 X 10-200.
als koopprijs van de woning blijft dan 800.over,
welke som in de gegeven omstandigheden niet te hoog
is te achten.
Wij geven U derhalve in overweging te besluiten
tot aankoop van Hiitje Plantinga, vrouw van Sijbren
Dam, en Tjeerd Jellema, beiden alhier, van de kadas
trale perceelen, gemeente Leeuwarden, Sectie F nos.
2124, huis, groot 27 Centiare en 2058, bleek, groot 20
Centiare, tegen den prijs van 1000.onder bepaling
dat de kosten van overdracht voor rekening van de
gemeente komen.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig de voorstellen van Burgemeester en Wethou
ders sub 6 en 7.
8. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
overneming van de stoep voor het perceel Nieuwestad
no. 75.
Dit voorstel luidt als volgt
Van L. Tijssen, alhier, ontvingen wij de verklaring,
dat hij bereid is de voor zijn perceel Nieuwestad no. 75
gelegen stoep op de gebruikelijke voorwaarden aan de
gemeente af te staan. Aangezien het ons gewenscht
voorkomt tot overneming ook van deze stoep over te
gaan, geven wij U in overweging te besluiten
A. in eigendom over te nemen van L. J. C. Tijssen,
alhier, de stoep, gelegen voor het perceel Nieuwestad
no. 75, kadastraal bekend gemeente Leeuwarden, Sectie
C no. 1564, op de volgende voorwaarden
1. de koopprijs bedraagt 1.
2. alle kosten, op de overdracht vallende, zijn voor
rekening der gemeente Leeuwarden;
3. bij trottoiraanleg door de gemeente blijft het
uitkomende materiaal desverlangd het eigendom van
den verkooper en wordt het door de gemeente kosteloos
naar een door hem aan te wijzen plaats binnen de ge
meente vervoerd;
4. wanneer ten gevolge van den trottoiraanleg werk
zaamheden aan den gevel van bovenvermeld gebouw
noodig zijn, geschieden deze door en voor rekening der
gemeente;
en overigens op de gebruikelijke en andere, door
Burgemeester en Wethouders noodig geachte, voor
waarden;
B. de onder A bedoelde stoep te bestemmen voor
den publieken dienst.
De beraadslagingen worden geopend.
Mevrouw Van DijkSmit: Ik heb dit door mijn huis
vrouwelijken bril eens bekeken, maar ik kan niet begrij
pen wat de gemeente opschiet met het annexeeren van
die eene stoep, terwijl op die rij huizen heel wat stoe
pen liggen, die misschien nooit in het bezit van de ge
meente kunnen komen.