112 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 18 Juni 1929. Ik zou daarom willen vragen of het voordeel oplevert om die eene stoep over te nemen en of dit opweegt tegen de onkosten, die daarmee gemoeid zuilen zijn. De Voorzitter: De bedoeling is deze. Als bij verbou wing of niet bij verbouwing iemand een stoep wil af staan, meenen Burgemeester en Wethouders die te moeten overnemen, indien er plannen bestaan om daar nu of in de toekomst een trottoir aan te leggen, teneinde die stoepen dan zooveel mogelijk in bezit te hebben. Nu zullen misschien een aantal stoepen aan dat deel van de Nieuwestad voorloopig nog niet in handen van de gemeente kunnen komen, maar na verloop van tijd zal dat toch gebeuren en als er dan bij den aanleg van een trottoir nog onwilligen zijn en het belang van het ver keer eischt dat de gemeente bepaalde stoepen daarvoor moet overnemen, dan zal de gemeente die stoepen moe ten onteigenen. Burgemeester en Wethouders zouden met een dergelijk voorstel niet komen, als zij niet meenden dat daar te eeniger tijd een trottoir zal moeten worden aangelegd. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemecne stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 9. Voorstel van Burgemeester en Wethouders in zake de toekenning van vergoedingen ingevolge art. 100 der Lager Onderwijswet 1920 over het jaar 1927 aan besturen van bijzondere scholen. Dit voorstel luidt als volgt Ingevolge artikel 12 van het Koninklijk besluit van 4 September 1923 (Staatsblad no. 432) zijn aan U ingezonden aanvragen om vergoeding over het jaar 1927 als bedoeld bij artikel 100 der Lager Onderwijswet 1920 door a. de Vereeniging voor Christelijk Schoolonderwijs voor hare scholen voor gewoon lager onderwijs aan de Leeuwrikstraat no. 10, de Pieter Feddesstraat no. 2, de Fonteinstraat no. 16 en de Margaretha de Heerstraat no. 1 b. de Nederlandsch Hervormde Schoolvereeniging voor hare school voor gewoon lager onderwijs aan de Druifstreek no. 72; c. de Leeuwarder Schoolvereeniging voor hare scholen voor gewoon lager onderwijs aan het Raadhuis plein no. 25 en de St. Anthonystraat no. 4; d. de Roomsch-Katholieke Schoolvereeniging voor hare scholen voor gewoon lager onderwijs aan de Tweebaksmarkt no. 44 (Julianaschool B) en de Speel mansstraat no. 1 e. het St. Lucia Gesticht, gevestigd te Rotterdam (Aert van Nesstraat no. 29), voor zijne scholen voor gewoon lager onderwijs aan de Groote Kerkstraat nos. 89 en 81 de Vereeniging tot stichting en instandhouding van eene of meer kweekscholen ter opleiding van onder wijzers en onderwijzeressen aan Christelijke scholen, voor hare school voor gewoon lager onderwijs aan de Margaretha de Heerstraat no. 2; g. de Vereeniging voor Christelijk Schoolonderwijs voor hare school voor uitgebreid lager onderwijs aan de Margaretha de Heerstraat no. 1. Het aangehaalde artikel 100 luidt als volgt ,,1. Indien in eene gemeente aan eene openbare school meer onderwijzers werkzaam zijn dan het aantal, waarvan de jaarwedden door het Rijk aan de gemeente worden vergoed, heeft het bestuur eener, naar de onder scheidingen van artikel 3, tweede en vierde lid, overeen komstige bijzondere school in die gemeente aanspraak op vergoeding uit de gemeentekas van de jaarwedden en wedden van een, met betrekking tot het aantal leer lingen aan elke dier scholen, evenredig aantal aan die scholen verbonden onderwijzers boven het aantal, waarvan de jaarwedden en wedden door het Rijk aan dat bestuur worden vergoed. Grondslag der berekening is het gemiddeld aantal leerlingen per onderwijzer aan de gezamenlijke overeenkomstige openbare scholen. 2. Deze vergoeding uit de gemeentekas wordt aan het bestuur der bijzondere school uitgekeerd over het tijdvak, gedurende hetwelk aan de openbare school meer onderwijzers werkzaam zijn dan het aantal, waarvan de jaarwedden door het Rijk aan de gemeente worden vergoed, en tot twee jaren daarna. 3. Binnen dertig vrije dagen, nadat de beslissing van den gemeenteraad op een verzoek om de in dit artikel bedoelde vergoeding ter kennis is gebracht van het schoolbestuur, kan dit bestuur daarvan in beroep komen bij Gedeputeerde Staten. Het bedrag, waarop het be stuur aanspraak kan maken, wordt alsdan door Gede puteerde Staten vastgesteld." Uit de verwijzing bij het eerste lid naar het tweede en vierde lid van artikel 3 blijkt, dat met twee soorten van scholen rekening moet worden gehouden, n.l. scholen voor gewoon lager onderwijs, waartoe ook de scholen behooren waar uitsluitend het 7e en 8e leerjaar worden onderwezen en scholen voor uitgebreid lager onderwijs. Zooals verder uit dat eerste lid blijkt, is grondslag der berekening het gemiddelde aantal leerlingen per onderwijzer aan de gezamenlijke overeenkomstige open bare scholen. Voor de vergoeding over 1927 moet worden genomen het gemiddeld aantal leerlingen over 1926, berekend naar de teldata aangegeven in art. 28 der wet. Dit aantal bedroeg a. aan de scholen voor gewoon lager onderwijs 3639 b. aan de school voor uitgebreid lager onderwijs 222|4. Volgens de gevestigde jurisprudentie moet voor de sterkte van het onderwijzend personeel worden geno men het grootste aantal onderwijzers op zekeren dag in 1927 aan de scholen voor openbaar lager onderwijs verbonden, behoudens het geval van tijdelijke vervan ging, in welk geval de afwezige leerkracht niet mag worden medegerekend. Dit aantal bedroeg a. aan de scholen voor gewoon lager onderwijs 111 b. aan de school voor uitgebreid lager onderwijs 12. Het bij het eerste lid, laatste volzin, van meeraan- gehaald artikel 100 bedoelde gemiddelde aantal leer lingen per onderwijzer bedroeg derhalve in 1927 aan: 1. de scholen voor gewoon lager onderwijs 3639 111 32.784 2. de school voor uitgebreid lager onderwijs 222 12 18.521. Het quotient, dat verkregen wordt door het gemid delde aantal leerlingen, dat over 1926 als werkelijk schoolgaande aan de scholen voor bijzonder gewoon en uitgebreid lager onderwijs bekend stond, te deelen door respectievelijk 32.784 en 18.521, geeft aan het maximum getal leerkrachten, wier jaarwedden door Rijk en Ge meente moeten worden vergoed. Uit de rechtspraak over het tweede lid van art. 100 blijkt thans duidelijk, dat de in dat lid vastgelegde garantie bedoelt een klassedeeler, wanneer die voor de schoolbesturen voor- deeliger blijkt, nog gedurende 2 jaren na het jaar der vergoeding te handhaven. De klassedeeler voor de te berekenen vergoeding over 1927 is dus voor het lager onderwijs 32.784 en voor het uitgebreid lager onderwijs niet 18.521 maar 17.438, zooals is aangegeven in de bij de stukken gevoegde nota. Uitkomsten met een fractie moeten worden afgerond naar de gebruikelijke methode voor den halven cent. Voor de gedetailleerde berekening verwijzen wij naar de hiervoren vermelde nota, welke een overzicht geeft Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 18 Juni 1929. 113 van de wijze waarop de vergoeding voor iedere school afzonderlijk is berekend. Opgemerkt worde nog, dat in navolging van het Rijk, hetwelk steeds de wedden der duurste leerkrachten vergoedt, in de daartoe leidende gevallen de goedkoopste leerkrachten ten laste van het schoolbestuur worden gelaten. Voor zoover uit de stukken is na te gaan, kunnen de door de schoolbesturen berekende en ten laste van de gemeente komende jaarwedden als juist worden aange merkt, terwijl de voorgeschreven termijnen in acht zijn genomen. Wij geven U alsnu in overweging te besluiten over het jaar 1927 uit te keeren aan 1. het bestuur der Vereeniging voor Christelijk Schoolonderwijs a. voor zijne school voor gewoon lager onderwijs aan de Leeuwrikstraat no. 10, een bedrag van 2700. b. voor zijne school voor gewoon lager onderwijs aan de Pieter Feddesstraat no. 2, een bedrag van 2691.67; c. voor zijne school voor gewoon lager onderwijs aan de Fonteinstraat no. 16, een bedrag van 1950. d. voor zijne school voor gewoon lager onderwijs aan de Margaretha de Heerstraat no. 1, een bedrag van 3800.—; e. voor zijne school voor uitgebreid lager onderwijs aan de Margaretha de Heerstraat no. 1, een bedrag van 2422.76; 2. het bestuur der Nederlandsch Hervormde School vereeniging, voor zijne school voor gewoon lager onder wijs aan de Druifstreek no. 72, een bedrag van ƒ1983.34; 3. het bestuur der Leeuwarder Schoolvereeniging a. voor zijne school voor gewoon lager onderwijs aan het Raadhuisplein no. 25, een bedrag van 1700.01; b. voor zijne school voor gewoon lager onderwijs aan de St. Anthonystraat no. 4, een bedrag van 1968.75; 4. het bestuur der Roomsch-Katholieke Schoolver eeniging a. voor zijne school voor gewoon lager onderwijs (Julianaschool B) aan de Tweebaksmarkt no. 44, een bedrag van 2127.92; b. voor zijne school voor gewoon lager onderwijs aan de Speelmansstraat no. 1, een bedrag van 800. 5. het bestuur van het St. Lucia Gesticht (gevestigd te Rotterdam, Aert van Nesstraat no. 29): a. voor zijne school voor gewoon lager onderwijs aan de Groote Kerkstraat no. 89, een bedrag van 1250.—; b. voor zijne school voor gewoon lager onderwijs aan de Groote Kerkstraat no. 81, een bedrag van 433.33; 6. het bestuur der Vereeniging tot stichting en instandhouding van eene of meer kweekscholen ter opleiding van onderwijzers en onderwijzeressen aan Christelijke scholen, voor zijne school voor gewoon lager onderwijs aan de Margaretha de Heerstraat no. 2, een bedrag van 2200. De beraadslagingen worden geopend. De heer Feitsma: Wanneer ik naar aanleiding van dit punt een enkele opmerking zal maken, wil ik beginnen met Burgemeester en Wethouders mijn dank te betuigen voor de spoedige wijze waarop zij deze aangelegenheid in den Raad hebben gebracht. De schoolbesturen zullen hierbij ten zeerste gebaat zijn. Bij de beschouwing van deze cijfers blijkt overduidelijk welke belangrijke som men door de schoolbesturen moeten worden voorge schoten. De bedragen die nu zullen worden vastgesteld gelden voor 1927. De schoolbesturen hebben dus de tractementen van die onderwijzers successievelijk van Januari 1927 tot Juni 1929 moeten vooruit betalen. Nu weet ik wel dat dit geen geldelijk nadeel voor deze schoolbesturen beteekent, aangezien de rente dier gelden bij art. 101 in rekening kan worden gebracht. Wel is het somtijds een ongerief daar voor deze te leenen gelden zekerheid moet worden gesteld bij de banken. Ik meen echter dat de gemeente zich goed- kooper geld kan verschaffen dan de schoolbesturen. En waar dan de gemeente voordeeliger zal uitkomen, zou ik aan Burgemeester en Wethouders de vraag willen doen, of zij misschien het denkbeeld in overweging zouden willen nemen om evenals dit bij art. 101 ge schiedt, aan de schoolbesturen een voorschot te ver- leenen op de salarissen van de z.g. boventallige onder wijzers. De Voorzitter: Ik kan namens Burgemeester en Wet houders den heer Feitsma mededeelen, dat Burgemeester en Wethouders gaarne bereid zijn, die zaak te over wegen en te doen wat mogelijk is, om zooveel mogelijk den schoolbesturen tegemoet te komen. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 1 10. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot wijziging van onderscheidene verordeningen in verband met een herziening van de bepalingen betreffende de kostelooze verstrekking van boeken en leermiddelen aan on- en minvermogende leerlingen bijlage no. 10). De Voorzitter: Burgemeester en Wethouders meenen ter verduidelijking een kleine wijziging in hun voorstel te moeten aanbrengen n.l. door op pag. 366, 2e kolom in den 4en en 5en en in den 21 en en 22en regel telkens in plaats van „De leerlingen, wier ouders of voogden een belast baar inkomen hebben van minder dan te lezen ,,De leerlingen, wier ouders of voogden een belast baar inkomen naar de bepalingen der Wet op de Inkomstenbelasting 1914 hebben van minder dan Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders, zooals dat bij monde van den Voorzitter namens Burge meester en Wethouders is gewijzigd. 11. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot wijziging der gemeentebegrootingen, diensten 1928 en 1929. 12. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot oninvorderbaarverklaringvan aanslagen inonderscheidene gemeentebelastingen. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig de voorstellen van Burgemeester en Wethouders sub 11 en 12. Niets meer aan de orde zijnde, wordt de vergadering door den Voorzitter gesloten.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1929 | | pagina 3