116 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Juli 1929. fende de vervanging van de Bouwverordening dezer gemeente door een nieuwe. Onder mededeeling dat deze zaak bereids de aandacht van Burgemeester en Wethouders heeft, wordt voorge steld het adres voor kennisgeving aan te nemen. Dienovereenkomstig wordt besloten. n. adhaesiebetuiging door de afdeeling Leeuwarden van den Bond van Nederlandsche Onderwijzers met het adres van de vereeniging van Sigaren-winkeliers alhier, betreffende den verkoop van waren door middel van automaten. Wordt voorgesteld dit schrijven bij de desbetreffende stukken te voegen. De beraadslagingen worden geopend. De heer Peletier merkt op, dat hem in de vorige ver gadering door den Voorzitter de toezegging is gedaan, dat Burgemeester en Wethouders zouden overwegen zijn verzoek, om het in werking stellen van de automaat, die hier op het oogenblik is geplaatst en die in werking is gesteld, stop te zetten, op de gronden, vervat in het adres van de sigarenwinkeliers, waarbij zich ook aan sluit het adres, dat nu is binnengekomen. De heer Fransen (wethouder) zegt dat, waar hij de vorige vergadering de eer had, deze te presideeren, hij op de vraag van den heer Peletier heeft geantwoord, dat Burgemeester en Wethouders genegen waren, die zaak te onderzoeken en na te gaan of er ook aanleiding zou bestaan om vanwege het gemeentebestuur de werking van die automaat stop te zetten. Die kwestie is in de vergadering van Burgemeester en Wethouders bespro ken en Burgemeester en Wethouders zijn daarbij tot de overtuiging gekomen, dat zij dat recht, op welken grond dan ook, niet hebben kunnen ontdekken. Aan de toe zegging, die is gedaan, is dus gevolg gegeven, maar Burgemeester en Wethouders hebben geen termen ge vonden om de werking van de automaat te doen stop zetten. De heer Peletier verwondert zich wel eenigszins over deze uitspraak, dat er niets aan te doen is, maar hij zal het praeadvies, dat, naar hij hoopt, niet te lang meer j zal duren, afwachten. Hij wil echter nu reeds wijzen op de historie, die zich op het oogenblik afspeelt, dat het in werking stellen van dergelijke automaten in andere plaatsen herhaalde malen is verboden en dat daar het uiteindelijk resultaat steeds was, dat zij niet kunnen worden gehandhaafd, omdat zij absoluut in strijd zijn met de wet. Nu verwondert het spreker dat iets, wat elders in strijd is met de wet, hier wordt getolereerd, maar hij zal het praeadvies afwachten en er dan even tueel op terug komen. De Voorzitter merkt op, dat er Burgemeester en Wet houders niets van bekend is dat welke automaat ook in strijd is met de wet, maar dat het mogelijk is, dat hier en daar een verordening is gemaakt, waarbij het in werking stellen is verboden en dat ze daarna zijn ver dwenen. Bovendien moet men in aanmerking nemen, dat ze daar misschien boven gemeentegrond hingen of stonden of dat er andere termen waren, om ze te doen verwijderen. Men moet die gevallen niet met dit geval over één kam scheren en dus niet zeggen: ik vind het vreemd, dat men hier die automaat niet laat verdwijnen en in andere plaatsen wel. Burgemeester en Wethouders kunnen op dit oogenblik geen gronden vinden, om deze automaat te laten verdwijnen. De heer Peletier merkt op, dat de Voorzitter spreekt van „elke" automaat, maar dat het hier speciaal geldt een automaat voor den verkoop van tabaksartikelen. Niet alleen dus, dat bij den verkoop door middel van deze automaat 's avonds na 8 uur de plaatselijke ver ordening op de winkelsluiting niet wordt nageleefd, doch tevens is er geen controle op de afgifte van tabaks artikelen aan jeugdige personen beneden den bij de wet gestelden leeftijd. Zoodra hier een overtreding wordt geconstateerd, dient hiervan proces-verbaal te worden opgemaakt en daarvan zal dan het gevolg zijn een zoodanige proce dure, dat betrokkene spoedig met de automaat zal moeten ophouden. De Voorzitter geeft toe dat zeer zeker de gemeente politie er ook is om de rijkswetten te handhaven, maar daarvoor is toch ook en in de eerste plaats de rijks politie. Als dus de rijkspolitie het in werking stellen van deze automaat in strijd acht met de rijkswet, is zij het in de eerste plaats, die daarvan proces-verbaal dient op te maken. De heer Peletier is het daarmee volmaakt eens, maar indien wat hij gaarne zou willen het college met hem er van overtuigd is, dat het in stand houden van dergelijke automaten een onding is, dan is het voor Burgemeester en Wethouders een klein kunstje om te bevorderen dat een dergelijk proces-verbaal wordt op gemaakt en dan zal het zoodoende mogelijk zijn dat paal en perk wordt gesteld aan een dergelijke exploitatie. Aan deze zaak zitten verschillende kanten. In de eerste plaats is hierbij naleving van de verordening op de winkelsluiting niet mogelijk, maar in de tweede plaats is de zaak van groot belang voor de betrokken sigaren winkeliers; als de automaat getolereerd wordt, zullen zij allen er mee komen, maar nu zij weten, dat er tóch paal en perk aan zal worden gesteld, ageeren zij liever tegen het plaatsen van die eene automaat. Nu is de kwestie deze: als de Raad en het college met spreker van oordeel is, dat het eindresultaat van deze actie toch zal zijn, zooals dat in plaatsen als Rot terdam, Den Haag en Amsterdam is geweest, waarom zouden wij dan die zaak niet bevorderen, waar deze bovendien ligt in de lijn van de organisatie op de winkel sluiting en de toepassing van de Tabakswet? De Voorzitter zegt, dat het college bij het punt, dat nu aan de orde is, niet in debat wenscht te treden over de kwestie, of het in stand houden van automaten een onding is. Burgemeester en Wethouders zijn er nog niet volkomen van overtuigd, dat dit een onding is, maar in elk geval zou spreker dit willen zeggen: als de rijks wet werkelijk verbiedt dat tabaksartikelen door middel van automaten worden verkocht en niet ter bescher ming van de sigarenwinkeliers, want dat is eigenlijk de kwestie, die hier aan de orde is dan is die auto maat daar eerstdaags weg. De rijkspolitie zal dan toch het in werking stellen daarvan niet toelaten, maar zoodra zij het Raadsverslag heeft gelezen, gaat zij daar naar toe, indien het in werking stellen van de automaat in strijd is met de Tabakswet. Indien daarmee echter geen strijd is, zal er ten slotte een verordening moeten komen om de automaat weg te krijgen, zooals ook hier en daar in andere plaatsen is gebeurd. In elk geval, Burgemeester en Wethouders laten op het oogenblik de principieele kwestie in het midden, zij hebben de zaak reeds nagegaan, maar zij meenen niet dat zij daar op het oogenblik tegen kunnen optreden en zich kunnen baseeren op een wettelijke bepaling, om deze automaat daar weg te krijgen. De beraadslagingen worden gesloten. Het schrijven sub n wordt bij de desbetreffende stukken gevoegd. 0. dat Burgemeester en Wethouders 1. de navolgende namen hebben toegekend aan nieuwe straten ten Zuidwesten van de Bildtschestraat, ten Oosten van Oldegalileën en ten Noorden van de Willem Sprengerstraat Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Juli 1929. 117 a. aan de straat, loopende in het Noordelijk ver lengde van de Willem Sprengerstraat, eveneens den naam van Willem Sprengerstraat; b. aan de straat loopendé ten Noorden van en even wijdig aan de Leliestraat uit Oldegalileën eerst in Ooste lijke richting tot aan die uit sub a en daarna ombuigende naar het Noordoosten, den naam van Pioenstraat; c. aan de straat loopende uit die sub b, tfalverwege tusschen Oldegalileën en die sub a, eerst in Noord westelijke richting en mettertijd uitkomende op Olde galileën, den naam van Asterstraat; d. aan de straat loopende Ten Zuiden van en even wijdig aan de Bildtschestraat van de Molenstraat naar de Menaldumerstraat, den naam van Sexbierumerstraat; e. aan de straat, loopende uit de Molenstraat, ter plaatse waar die sub d aanvangt, in Westelijke richting, den naam van Achlumerstraat; 2. bij openbare inschrijving hebben gegund aan M. Bakker en E. Bakker te Groningen, de uit breiding van het openbaar slachthuis alhier voor 44.880.—; ten dienste der Gemeentereiniging aan W. Smeding de levering van 19 stuks koetsierspetten en 49 stuks petten van gewoon model onderscheidenlijk a 4.en 3.25 per stuk, en aan G. Balk de benoodigde dienst- jassen a 9.25 per stuk. Wordt voor kennisgeving aangenomen. 3. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot het verleenen van eervol ontslag aan H. van der Heide als hoofd van gemeenteschool no. 12. 4. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot het verleenen van eervol ontslag aan R. W. Steenhui zen als onderwijzer aan gemeenteschool no. 15. 5. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot het verleenen van eervol ontslag aan mej. H. Bender als onderwijzeres aan gemeenteschool no. 4. Met algemeene (26) stemmen wordt besloten overeen komstig de voorstellen van Burgemeester en Wethouders sub 35. 6. Benoeming van: a. een leeraar in de Oude Talen b. een tijdelijk leeraar in de wis- en natuurkundige aardrijkskunde beide aan het Gymnasium. De aanbevelingen van Curatoren luiden o. leeraar in de Oude Talen B. L. Hijmans; b. tijdelijk leeraar in de wis- en natuurkundige aardrijkskunde Dr. H. F. Huisken, beiden thans reeds als zoodanig werkzaam. De Voorzitter deelt mede dat de benoeming sub a voorloopig van de agenda wordt afgevoerd, omdat het geneeskundig onderzoek niet tijdig is afgeloopen. Aan de orde is de benoeming sub b. De heer Vromen komt ter vergadering. Wordt benoemd Dr. H. F. Huisken, voornoemd, met 26 stemmen, terwij! 1 biljet blanco is ingeleverd. 7. Benoeming van een leeraar in de Duitsche taal en letterkunde aan de Gemeentelijke Hoogere Burger school en daarop aansluitende Hoogere Handelsschool (vacature-J. F. Hoffmann, voortdurende door het niet aannemen der benoeming door P. Westra). De aanbeveling van Burgemeester en Wethouders luidt als volgt H. Beem, leeraar aan de openbare handelsdagschool te Dordrecht. Met algemeene stemmen wordt benoemd H. Beem, voornoemd. 8. Benoeming van een hoofd van gemeenteschool no. 12 (vacature-H. van der Heide). De voordracht van Burgemeester en Wethouders luidt als volgt A. Visser, op wachtgeld gesteld hoofd van de in 1923 opgeheven gemeenteschool no. 10c, thans onderwijzer aan gemeenteschool no. 12, alhier. Wordt benoemd A. Visser, voornoemd, met 26 stem men, terwijl 1 biljet van onwaarde wordt verklaard. 9. Benoeming van een Voogd der Stads Armen- kamer (vacature-W. Wachter). De aanbeveling van Voogden der Stads-Armenkamer luidt als volgt I. G. Grondsma; 2. Mr. J. B. J. Heijmeijer; 3. M. de Jong. De beraadslagingen worden geopend. De heer Vromen: Ik zou gaarne naar aanleiding van dit punt, voordat wij tot benoeming overgaan, een enkele opmerking willen maken. Ik heb gezien dat het college bij de stukken heeft gelegd een correspondentie, die in April is gevoerd tusschen het college en Voogden van de Stads-Armen- kamer. De aanleiding tot deze correspondentie was een vraag of een geuite meening mijnerzijds in het Voor loopig Verslag van de laatste begrooting, waarbij ik de kwestie heb besproken of het niet wenschelijk was een wenschelijkheid, waarvoor ik later, bij de monde linge discussies, nog motieven heb aangevoerd in den arbeid bij de Armenkamer ook vrouwen te betrek ken. Het college is toen zoo welwillend geweest in de Memorie van Antwoord mede te deelen, dat het bereid was „omtrent de hier vermelde aangelegenheid het ge voelen van Voogden der Stads-Armenkamer in te winnen en haar daarna in ons college te overwegen." Ik heb nu gemerkt dat het college het gevoelen van de Voogden der Stads-Armenkamer heeft ingewonnen, maar ik heb uit de stukken niet kunnen merken, dat het college de zaak ook in eigen boezem heeft overwogen. Het zou mij aangenaam zijn te vernemen, of dit ook het geval is geweest en zoo ja, wat daarvan dan het resul taat is geweest. De Voorzitter: Zooals Burgemeester en Wethouders hebben toegezegd, hebben zij de meening van Voogden der Stads-Armenkamer gevraagd, maar Burgemeester en Wethouders meenden dat, waar de meening van Voogden der Stads-Armenkamer zoodanig was, dat zij positief afwijzend tegenover de vraag stonden, vele over wegingen voor Burgemeester en Wethouders niet noodig waren. Ik wil alleen dit zeggen, dat de meerderheid van I Burgemeester en Wethouders geen bezwaar heeft tegen het zitting nemen van vrouwen in het college van Voog den, maar dat Burgemeester en Wethouders op het oogenblik de noodzakelijkheid daarvan nog niet inzien. De heer Vromen: Ik ben in elk geval dankbaar dat wij thans de overwegingen van het college hebben mogen vernemen en waaruit wij dus niet kunnen con-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1929 | | pagina 2