120 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Juli 1929. en uit de tank gaat, dan komt men wel op een prijs van 50.en dan zal elk winkelier van Leeuwarden een dergelijke gelegenheid wel voor 50.willen hebben, omdat het gebruik van den grond wel zooveel rente opbrengt. Burgemeester en Wethouders komen dus juist tot een geheel andere conclusie, n.l. dat het bedrag wat te min is. Bovendien is het voor de gemeente niet zoozeer een kwestie het is wel eens goed, dat hier te zeggen om er wat aan te verdienen, maar Burge meester en Wethouders komen óók tot de conclusie, dat het bedrag wat klein is, omdat voor dergelijke dingen de vergoeding zoo hoog mogelijk moet worden gesteld, niet om er aan te verdienen, maar om te bevorderen dat men die tanks zooveel mogelijk in eigen grond plaatst. Het gebeurt toch meermalen dat, als men een kabel of gas- of waterleidingbuis door het trottoir moet leggen, men dan stuit op een tank en nu weet spreker wel dat de gemeente den eigenaar wel kan verplichten die er uit te halen, maar men weet wel hoe dat gaat. We heb ben hier kort geleden nog een geval gehad, dat door iemand, die hier een van de eerste tanks in gemeente grond heeft gelegd en die daarvoor geen recognitie be taalt, nog maar eens een tank daarnaast in gemeente grond zou worden gelegd. Toen aan dien persoon echter werd gezegd, dat dit zoo niet ging, maar dat hij daar voor 50.zou moeten betalen, zei hij: neen, dan doe ik het niet, dan kan ik de tank wel binnen in de garage leggen, dan betaal ik er niets voor. De heer Feddema zal moeten toegeven, dat het voor dergelijke gevallen goed is dat er een behoorlijke vergoeding wordt ge vraagd en het is daarom, dat spreker even de woorden, die de heer Feddema zoopas sprak, wilde recht zetten. De heer Feddema kan den Voorzitter toch niet geheel gelijk geven. Er wordt gezegd dat die menschen daar veel uit verdienen, maar ten slotte behoort dat toch bij hun bedrijf. De Voorzitter: Ja, ten slotte huurt men ook een huis, om er zijn bedrijf in uit te oefenen. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 13. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot vaststelling van de vergoeding ingevolge art. 101, 8e lid, der Lager Onderwijswet 1920 over het tijdvak van 1 September 1923 tot en met 31 December 1925. Dit voorstel luidt als volgt Artikel 101, lid 1, der Lager Onderwijswet 1920 legt aan de gemeentebesturen de verplichting op om over elk dienstjaar aan de besturen der bijzondere scholen de kosten van instandhouding, met uitzondering van de jaarwedden en wedden der onderwijzers te vergoeden, terwijl het 9e lid van genoemd artikel bepaalt, dat de gemeente, die ten behoeve van haar openbare scholen vakonderwijzers heeft aangesteld, bovendien aan de bijzondere schoolbesturen, die vakonderwijzers hebben aangesteld, eenzelfde bedrag per lesuur moet vergoeden, als de gemeente voor haar vakonderwijzers heeft uit gegeven. Het 8e lid van vorengenoemd artikel bepaalt voorts, dat om de drie jaren de vergoeding ex art. 101, le lid, moet worden verminderd tot het bedrag, hetwelk noodig is tot goedmaking van de over dat tijdvak ten behoeve van de bijzondere school werkelijk gemaakte kosten, bedoeld in het 5e lid van vorengenoemd artikel, na aftrek van de volgens de gemeentelijke verordening verschuldigde schoolgelden, welke hier echter voor alle scholen door de gemeente worden geïnd. Met ingang van 1 September 1923 zijn opgericht de scholen Druifstreek no. 72 (1. o.) van de Nederlandsch Hervormde Schoolvereeniging en Raadhuisplein no. 25 (1. o.) en St. Anthonystraat no. 4 (1. o.) van de Leeu warder Schoolvereeniging, zoodat over de jaren 1923 tot en met 1925 ingevolge vorengenoemd artikel 101, 8e lid, een definitieve afrekening voor die scholen moet plaats hebben. Gevolg gevende aan de in artikel 103 der wet opge nomen bepaling, dat na afloop van het tijdvak, bedoeld in het 8e lid van artikel 101, de bescheiden tot staving van de over dat tijdvak gedane uitgaven moeten worden overgelegd, hebben het bestuur van de Nederlandsch Hervormde Schoolvereeniging, zoomede het bestuur der Leeuwarder Schoolvereeniging voor bovengenoemde scholen ingezonden de kwitanties, betrekking hebbende op het gewoon en het vakonderwijs over het tijdvak 1 September 1923 t/'m 31 December 1925. Blijkens de overgelegde bescheiden is in totaal uit gegeven a. voor de school Druifstreek no. 72 een bedrag van 12.515.22 ten behoeve van het gewoon onderwijs en van 2859.28 ten behoeve van het vakonderwijs; b. voor de school Raadhuisplein no. 25 een bedrag van 7424.225 ten behoeve van het gewoon onderwijs en van 1310.01 ten behoeve van het vakonderwijs; c. voor de school St. Anthonystraat no. 4 een bedrag van 6528.11 ten behoeve van het gewoon onderwijs en van 1127.26 ten behoeve van het vakonderwijs. Van de in rekening gebrachte sommen behooren niet voor vergoeding van gemeentewege in aanmerking te komen de bedragen, vermeld in kolom 3 van den hierbij overgelegden staat. Met bovenstaande gegevens is het hiernavolgend overzicht samengesteld, waaruit o. m. valt na te gaan, welke bedragen uitgekeerd zijn, waarop aanspraak kan worden gemaakt en welke bedragen alsnog uitgekeerd of teruggestort moeten worden. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Juli 1929. 121 "Sa-0 «ts fll r- •o '3 - CD 3 CS <D tx <D -a O O F O F Tf O »C5 t— CM S 1 X Dl 8 O o> t- 3 X O X 1 96 X r- Dl III III III III t— Tf 3 r— X O T Dl Tf D1 O H ■o a> bx CJ TZ OJ O x 1 LD t— LD CO CM LD CM CM X I - CM X x o cm I o ld <5 CD 00 3 S 138 I 3 8 lO 00 O Dl Tf C x x cm x m cm rr c Tf r- x cm cm io O i CO co co c co 5 CM I co LO Tf X CM CMIOX I Tf I X CM m X CO Tf in CO Tf ÏO co Tf LO CM CM CM CM CM CM CM CM CM OiOHJ) QGO) CftOïO co Tf m co Tf io CM CM CM CM CM CM co Tf io CM CM CM O) Oï G O O O CiCiO) Bedrag dat krachtens de L.O. wet door de gemeente kan worden vergoed X Tf lO 3 O O LD CM 8684 8 Dl t— 6473 1623 O X r— Dl Bedrag dat niet voor vergoeding van ge meentewege in aanmer king komt O r— O X r— 1 1 1 O) X X CM Tf m 9e lid. 1 1 1 Blijkens overgelegde bescheiden in het drie jarig tijdvak uitgegeven 101, Dl Dl Dl Dl - 101, X Dl O LD CM -*-> i- 12515 7424 6528 Art. 2859 1310 LZW r- co aS LD co CM LD I c 5 M ra St g 2 ra r-a o ra o <u v v. ca 2 >X) R3 u os c. i/3 tx tf 3 CM CM CO O -r CM Tf o CM Tf O o- X X O LD O LD CO Tf O I Tf O x LD Lp I Lp LD SS tOlOX tCM- Tf--^ LD Tf CMXCMCMiOCMTfCDCO XCM tot— CO CO CM lO O LD CM CMlOX T— CO Tf v— CO CO 1— CM co Tf I Tf X CM I X CM mx m x CO Tf to CO Tf lO CM CM CM CM CM M CM CM CM O O O DOlO) Cti Oi CO Tf to CO Tf to CO Tf lO CO Tf lO CM CM Dl CM CM CM Dl Dl CM O O O QlOlOl Q C) CT) Tf Dl Dl c -4-* CM O t- CO t— O CD JZ 2*. 3 CJ CD Q. O CD X CD l— GO *3 SZ <D CO SZ T3 3 3 CS 3 Q CS 5o a CM 3 *o cö cS 3 tc 3 CJ ~0 Sc >- <D O LL> v- CD CD X O O •o QJ O Z^ tx '5 SS ■Hg cS O 3 O CD JZ CJ O JC/) O T3 t£ Sc O <D >s 1) X O o ■c ld z^ CD »- cd CD Z. -O QJ oj O ri Hv> Naar aanleiding van het vorenstaande stellen wij U voor te besluiten A. de vergoeding ex artikel 101, 8e lid, der Lager Onderwijswet 1920, aan onderstaande schoolbesturen voor de daarbij vermelde scholen vast te stellen als volgt I. voor het bestuur der Nederlandsch Hervormde Schoolvereeniging, alhier voor de school Druifstreek no. 72 (1. o.) voor het gewoon onderwijs op 8684.43 en voor het vakonder wijs op 1623.07. II. voor het bestuur der Leeuwarder Schoolvereeni ging, alhier voor de school Raadhuisplein no. 25 (1. o.) voor het gewoon onderwijs op 7206.155 en voor het vakonder wijs op 1310.01 voor de school Sint Anthonystraat no. 4 (1. o.) voor het gewoon onderwijs op 6473.33 en voor het vak onderwijs op 1127.26. B. Burgemeester en Wethouders te machtigen de sub A vermelde bedragen, met inachtneming van de reeds gedane uitkeeringen, met de betrokken schoolbe sturen te verrekenen. 14. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot vaststelling van de bijdrage ingevolge art. 102, 3e lid, der Laoer Onderwijswet 1920 over de jaren 1923 tot en met 1925 aan het Bestuur van het Nieuwe Stads weeshuis voor den vervolgcursus voor jongens en meisjes. Dit voorstel luidt als volgt Krachtens artikel 102, le lid, der Lager Onderwijswet 1920 kent iedere gemeente, waar openbaar vervolg onderwijs wordt gegeven, aan de in art. 97 dier wet bedoelde besturen, alsmede aan de besturen van andere rechtspersoonlijkheid bezittende instellingen en veree- nigingen, die vervolgonderwijs doen geven, een bijdrage toe in de kosten van het bijzonder vervolgonderwijs, mits dat onderwijs voldoet aan de eischen, gesteld in het 2e, 3e en 5e lid van art. 21 der wet. Op grond van vorengenoemd artikel 102 zijn over de jaren 1923, 1924 en 1925 aan het bestuur van het Nieuwe Stadsweeshuis voor den vervolgcursus voor jongens en meisjes, verbonden aan de school Jacobijner Kerkhof no. 1, bijdragen verleend, zoodat thans uitvoe ring moet worden gegeven aan art. 102, 3e lid, hetwelk bepaalt, dat om de drie jaren de bijdrage moet worden verminderd tot het bedrag, hetwelk noodig is tot goed making van de kosten, wegens het vervolgonderwijs over dat tijdvak door het bestuur werkelijk gemaakt. Gevolg gevende aan de in art. 103 der wet opgeno men bepaling, dat na afloop van het driejarig tijdvak de bescheiden tot staving van de daarin gedane uitgaven moeten worden overgelegd, heeft het bestuur van het Nieuwe Stadsweeshuis ingezonden de kwitanties voor het salaris van den onderwijzer, verbonden aan den cursus voor vervolgonderwijs, alsmede de kwitanties van de uitgaven, gedaan ten behoeve van zijn school Jacobijner Kerkhof no. 1 voor het gewoon onderwijs over 1923 t/m 1925, met verzoek 1/5 van laatstge noemde uitgaven ten laste van het vervolgonderwijs te brengen. Bij Üw besluit van 13 Maart 1928, no. 89R/68, heeft o. a. voor de school Jacobijner Kerkhof no. 1 over de jaren 1922 t/m 1924 een definitieve afrekening inge volge art. 101, 8e lid, der Lager Onderwijswet plaats gehad. Bij het inzenden der betrekkelijke kwitanties heeft het bestuur van het Nieuwe Stadsweeshuis ons evenwel niet medegedeeld, dat een deel dezer uitgaven op het vervolgonderwijs over die jaren betrekking had, zoodat dus bij de definitieve afrekening daarmede geen rekening is gehouden. Bij de onderhavige afrekening ingevolge artikel 102, 3e lid, kunnen derhalve de uitgaven voor vervolgonder wijs over 1923 en 1924, met uitzondering van het salaris van den onderwijzer, buiten beschouwing blijven, omdat deze reeds bij de afrekening ingevolge artikel 101, 8e lid, voor het gewoon onderwijs over 1922 t/m 1924 aan het bestuur zijn vergoed. Uit de ingezonden kwitanties blijkt, dat aan salaris

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1929 | | pagina 4