150 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 September 1929.
gelegd worden zooals nu wordt voorgesteld, want dan
moet men aan den waterkant veel te laag gaan. Wij
binden ons met dit profiel van het trottoir dus ook wel
degelijk ten opzichte van de verdere vernieuwing.
Die beide dingen hebben mij er toe geleid, aan den
Raad in overweging te geven, de zaak eenvoudig uit te
stellen. Ik zie niet in, wat haast hierbij is. De Raad zal
bij de begrooting voor 1930 moeten uitmaken, welk deel
van de bestrating dat jaar voor verbetering in aanmer
king komt en ik stel mij voor, dat er andere gedeelten
zijn, die daarvoor eerder in aanmerking komen dan de
Nieuwestad. Het is dus best mogelijk, dat pas in 1931
o: 1932 uitvoering zal worden gegeven aan het besluit
tot verbetering van de Nieuwestad en wat dringt ons
dan om nu reeds een besluit te nemen en ons vast te
leggen? Dat zou dan eenvoudig gebeuren ter wille van
2 menschen, die willen verbouwen en nu voel ik er wel
voor om de burgerij zooveel mogelijk ter wille te zijn,
maar ik zou hier geen besluit willen nemen onder pressie
van personen, die willen verbouwen. Dan moeten zij met
hun verbouwing maar wachten tot het nieuwe niveau
is vastgesteld en als zij al begonnen zijn, dan is dat niet
de schuld van den Raad en rust op hem geen enkele
verantwoordelijkheid. Ik stel daarom voor, deze zaak
aan te houden, tot een besluit is genomen omtrent de
verbetering van de Nieuwestad in haar geheel.
De Voorzitter: Dus U stelt bepaald voor het geheelc
voorstel aan te houden voor onbepaalden tijd Dan
maakt dat voorstel tevens een onderwerp van bespreking
uit.
De heer Oosterhofï: Ja, dat betreft het voorstel sub c;
a en b kunnen om mij wei doorgaan.
De Voorzitter: Dus a en b wenscht U verder af te han
delen en alleen c aan te houden
De heer Oosterhoïf: Ja, tot over verbetering van de
geheele Nieuwestad is besloten.
De Voorzitter: Dan maakt dat voorstel tevens een punt
van bespreking uit en dan zou ik willen voorstellen eerst
over die kwestie te spreken. Indien toch de meerderheid
van den Raad het met het voorstel tot uitstel eens is,
behoeven wij ook niet over hoog of laag te spreken. Ik
breng dus in behandeling de kwestie, of er reden is voor
uitstel en of wij het gewijzigd voorstel van Burgemeester
en Wethouders niet kunnen aannemen.
De heer MullerIk zou naar aanleiding hiervan een
vraag willen doen. De heer Oosterhoff stelt uitstel voor
op grond van het feit, dat wij ons met het aannemen
van dit voorstel zullen binden ten opzichte van de ver
betering van het verdere deei van de Nieuwestad. Waar
de heer Oosterhoff dit zoo pertinent heeft gezegd, zou
den wij daarop niet eerst het antwoord van het college
mogen hooien? Dan krijgen wij een beter overzicht ten
opzichte van die vraag en daarom zou ik den wethouder
van Openbare Werken willen verzoeken eerst te ant
woorden op hetgeen de heer Oosterhoff naar voren heeft
gebracht.
De heer J. de Boer: Ik ben het met de redeneering van
den heer Oosterhoff niet eens en ik kan er op het oogen-
blik ook niet in meegaan, dat een voorstel wordt aan
genomen, om deze zaak opnieuw aan te houden en weer
uit te stellen. Dat lijkt mij daarom ongewenscht, omdat
gebleken is dat behoefte wordt gevoeld door de burgerij
om de panden aan de Nieuwestad te verbouwen. Dan
ziet men den een daar bezig en een volgende maand een
ander en het spreekt vanzelf, dat die menschen er belang
bij hebben te weten, wat in de toekomst het hoogtepeil
van de Nieuwestad zal worden. Als men degene, die
daar woont en die er belang bij heeft zijn zaak te ver
bouwen, in het onzekere laat omtrent het hoogtepeil,
dan krijgt men een zeer ongewenschten toestand.
Het is gebleken dat de zakenpanden tengewoordig
niet heel lang in denzelfden toestand blijven; het komt
voor dat een gebouw eenige jaren geleden is verbouwd
en een geheel nieuw aanzien heeft gekregen en dat men
het na verloop van eenige jaren wéér gaat veranderen.
Het spreekt vanzelf dat de eigenaren van dergelijke pan
den er voortdurend belang bij hebben, te weten hoe het
hoogtepeil wordt voorgeschreven en hoe het is.
Waar nu op het oogenblik weer enkele panden aan
het verbouwen zijn en waar één pand een paar jaar ge
leden verbouwd is en wel volgens het nieuwe niveau
al heeft de Raad daar niets mee te maken daar blijkt
toch het belang dat men nu eindelijk eens weet, wat het
hoogtepeil zal worden.
Dat, wat het voorstel van den heer Oosterhoff betreft.
Wat zijn verdere redeneering aangaat, heeft de heer
Oosterhoff gezegd: als een trottoir wordt aangelegd ter
hoogte, zooals door Burgemeester en Wethouders wordt
voorgesteld volgens plan I, dan zal dat tot gevolg heb
ben, dat het noodzakelijk is ook een heel ander niveau
te nemen voor den rijweg. Dat spreekt vanzelf, maar ik
zou den heer Oosterhoff deze vraag willen stellen: als
men het trottoir gaat leggen volgens het bestaande peil,
waarvan de heer Oosterhoff voorstander blijkt te zijn,
moet er dan niet iets gebeuren? Dat zal ook inderdaad
gevolgen hebben. Waar de Nieuwestad ligt in een be
langrijk schuine helling vanaf de stoepen naar het water,
zal, wanneer men daar een trottoir legt volgens het be
staande peil van 4 a 5 M. breedte, het gevolg worden,
dat het verschil van hoogte tusschen den rijweg en het
trottoir zeer belangrijk wordt, op sommige plaatsen zelfs
meer dan 30 a 40 cM. In dat geval wordt het dan nood
zakelijk, den rijweg te verhoogen en wat voor een toe
stand krijgt men dan? Daar gaat het om. Het gaat er
niet om, dat maar willekeurig het peil wordt verhoogd
of verlaagd, maar het gaat er om den toestand, waarin
de Nieuwestad verkeert, te verbeteren. Men heeft be
paalde punten, die daarbij leiding geven, n.l. de Wir-
dumerdijk en bij de Lombardsteeg. In dezelfde omgeving
staat ook een moumentaal gebouw, waarvan den vori-
gen keer door den Burgemeetser is gezegd, dat dit ge
bouw misschien nog wel eenige eeuwen zal staan. Het
spreekt ook vanzelf, dat er menigeen in den Raad zal
zijn, die daarmee rekening wil houden en als men
nu het trottoir zou maken op de hoogte, zooals die thans
iszou ook de rijweg noodzakelijk moeten worden ver
hoogd en dan komt dat monumentale gebouw in de ver
drukking. Dus als wij zorg dragen voor een verandering
en verbetering van den rijweg, die noodzakelijk moet
plaats hebben, ook om richting te geven aan het verkeer
met auto's en voertuigen en ook het voetverkeer leiding
zal moeten hebben, dan kan het niet anders, of er zal ook
aan den anderen kant, n.l. aan den waterkant, een ver
hoogd deel moeten komen, dat men ook met den naam
van trottoir kan betitelen, maar waarbij het de bedoeling
is het bestaande bestratingsmateriaal te gebruiken en
geen tegels.
Ik ben dus van meening dat, als wij hier in den Raad,
als voorstanders van een tegeltrottoir van 4 a 5 M. aan
de Nieuwestad, besluiten tot aanleg daarvan, daar dan
noodzakelijk uit volgt, dat er ook eenige wijziging moet
komen in het hoogteprofiel en dan ga ik volkomen ac-
coord met het hoogteprofiel, dat door Gemeentewerken
is aangegeven.
De Voorzitter: Voordat de discussies verder gaan, zou
ik even een opmerking willen maken. Ik weet niet of ik
den heer De Boer goed begrepen heb, maar de bedoeling
is niet om nu alleen het trottoir te maken, maar dat zal
worden vastgesteld dat dit bij een eventueele verbetering
van de Nieuwestad zal worden aangelegd, zooals nu
wordt voorgesteld. Ik meende begrepen te hebben dat
de heer De Boer bedoelde, dat men nu het trottoir zal
Versiag van de handelingen van den gemeenteraad
aanleggen, maar dat is de bedoeling nietindien de
geheele Nieuwestad aan de orde komt, zeggen Burge
meester en Wethouders over het hoogtepeil behoeft
niet meer te worden gesproken.
De heer J. de BoerNeen, dit voorstel is alleen in
verband met de verbouwing, die op het oogenblik aan
de orde is, opdat Burgemeester en Wethouders kunnen
zeggen dat is het peil en opdat de menschen niet zelf
het peil zullen bepalen, maar dit door Burgemeester
en Wethouders zal worden aangegeven, nadat de Raad
dienaangaande een besluit genomen heeft.
De heer Van der Veen Ik zal mij bepalen tot het
voorstel-Oosterhoff, dat U zoopas in bespreking hebt
gebracht. Ik wil beginnen met te zeggen, dat ik het wél
eens ben met den heer Oosterhoff dat, als de Raad zou
besluiten tot het voorstel, dat thans door Burgemeester
en Wethouders wordt gedaan omtrent eventueelen trot-
toiraanleg, dan eigenlijk principieel beslist is over de
verandering, die de Nieuwestad zal ondergaan. Maar ik
ben het oneens met de redeneering van den heer Ooster
hoff om een voorstel te doen om op het oogenblik deze
kwestie nog eens uit te stellen. Wij hebben gemerkt
én het vorige jaar én ook in de vorige vergadering, dat
eigenlijk het precedent, dat bestaat aan de Nieuwestad
bij Vroom en Dreesmann en waarbij men alreeds reke
ning Imd gehouden met het verlaagde peil van het
tiottoir, waarvan de wijze van aanleg nu wordt voor
gesteld, door den Raad wordt beschouwd als een last,
om daaromtrent nu nog een besluit te moeten nemen.
Nu komen Sterkenburg en De Vries, die beiden weer
op hetzelfde peil zullen aanhouden en als er straks
meerdere eigenaars van panden aan de Nieuwestad
gaan verbouwen, zal dat elke keer nieuwe moeilijkheden
geven. In ieder geval beschouwt men het zoo, dat de
kwestie met Vroom en Dreesmann voor ons tot moei
lijkheden heeft geleid, maar hoe langer men deze zaak
aanhoudt hoe meer de moeilijkheden zullen worden
vergroot. Ik ben daarom van meening, dat wij niet op
het voorstel tot aanhouding moeten ingaan, maar dat
de Raad zich vandaag moet uitspreken.
De heer Feddema: De heele geschiedenis, die wij hier
op het oogenblik hebben, is alleen het gevolg van het
eigenmachtig optreden bij het verleggen van de Nieuwe
stad bij Vroom en Dreesmann. Dat heeft wat ellendige
gevolgen gehad. Nu wordt op het oogenblik door den
vorigen spreker gezegd dat Sterkenburg ook al weer op
een lager peil gaat aanhouden. Ja, dat peil is hem wel
niet aangegeven, maar toch is hem gezegd: als de zaak
aanstonds zoo doorgaat en de Nieuwestad komt lager,
dan zal dat het peil zijn, nu hebt U zelf het risico.
Sterkenburg heeft zijn vloer al omlaag gebracht, zooals
wij allen weten, hij heeft het gewaagd. Nu wordt ei
gezegd: straks waagt een ander het weer, maar dat is
geen redeneering; als een ander dan omhoog gaat, zal
de toestand zoo worden (spreker maakt een beweging
van hoog en laag met de handen). De gemeente moet
iets doen; we zitten in de kuil en we kunnen er niet uit,
die kuil blijft er, daar ben ik vast van overtuigd en wij
moeten ons daar haast wel aan houden. Men zegt wel,
dat wij geen verantwooording hebben ten opzichte van
Vroom en Dreesmann, maar ik vind toch wel dat wij
een moreele verantwoording hebben. Daarin verschil ik
van meening met den heer Oosterhoff; ik vind wel dat
wij moreele verplichtingen hebben, zoodat wij er straks
wel in zullen moeten bijten en het wel zullen moeten
aanvaarden.
Vroeger is de Nieuwestad door de gemeente omhoog
gebracht en toen moesten de menschen natuurlijk mee
omhoog, nu brengt men de straat weer naar beneden
en moeten de menschen straks ook weer zakken
De heer Fransen (wethouder)Dat is eb en vloed
van Leeuwarden van Dinsdag 10 September 1929. 151
De heer Feddema: Ja, maar was dan maar niet
met de eb begonnen.
Ik ben het met den heer Oosterhoff in zooverre eens,
deze zaak behoort absoluut bij het geheele plan voor
de Nieuwestad. Wij kunnen de trottoirs niet afgescheiden
van de verbeteringen van de Nieuwestad zien en ook
niet van profiel 1 en profiel 11. Want een van beiden
wordt hiermee niet aangenomen, dat moet ik ten minste
denken, omdat over profief I en profiel II niet wordt
gesproken. Als wij echter straks beslissen overeen
komstig profiel II, zal de kuil veel minder groot worden
dan bij profiel I het geval is. Als wij toch een tonronden
weg nemen, moeten wij haast wel lager gaan, maar als
wij een schuinen' weg gaan nemen, behoeft dat niet.
Nu vind ik het jammer, dat Burgemeester en Wet
houders zich niet hebben gehouden aan het voorstel,
dat hier de vorige vergadering lag. Was dat gebeurd,
dan hadden wij dat er misschien nu doorgekregen en
dan hadden wij kunnen zeggen: in de toekomst komt het
met de Nieuwestad zoo. Nu gaat men echter weer een
onderdeel behandelen, eerst hadden wij de kuil en nu
krijgen we weer een onderdeel. Ik vind het dus jammer,
dat Burgemeester en Wethouders niet zijn doorgegaan
met hun vorig voorstel.
De Voorzitter: Dient U dan zelf daartoe een voorstel in.
De heer Vromen: Toen den vorigen keer de zaak aan
de orde was en ten slotte is besloten, met instemming
althans zonder bezwaar van Burgemeester en Wethou
ders, om de zaak aan te houden, is door den Voorzitter,
zoo herinner ik mij heel goed, de discussie niet geheel
zonder sarcasme gesloten ongeveer met deze woorden,
dat de zaak werd aangehouden tot de heeren aesthetisch
beter beslagen ten ijs zouden kunnen komen. Dat is
door den Voorzitter niet zonder sarcasme gezegd. Nu
is het merkwaardige dat deze zaak weder wordt aan
geboden met de adviezen omtrent de vraag, maar dat
men blijkbaar geen reden heeft gevonden om advies in
te winnen over den zeer belangrijken aesthetischen kant
van het vraagstuk. Den vorigen keer is hier door een
van de leden verdedigd het denkbeeld om, voordat hier
over werd besloten, het oordeel van de Schoonheids
commissie in te roepen. Ik zou mij ook kunnen voor
stellen, dat men vooraf het oordeel inwon van onzen
officieelen Leeuwarder stedenbouwkundige en ik zou mij
kunnen voorstellen dat, waar de meeningen in de com
missie voor Openbare Werken zoo verdeeld waren,
Burgemeester en Wethouders met meer positieve ge
gevens hadden willen komen omtrent de juistheid van
het feit, dat door deze wijze van verandering van de
Nieuwestad de aesthetische eischen, die kunnen worden
gesteld voor het Waaggebouw, zullen zijn verzekerd.
In de stukken vind ik daarvan niets en zelfs is mij
gebleken dat een van de leden der commissie voor
Openbare Werken heeft gezegd dat, ook al zou de beste
stedenbouwkundige zich hier tegen verklaren, hij er
toch nog voor zou zijn.
Men draait in dit cirkeltje rond, men zegt uit een
oogpunt van verkeer kan het zoo, maar we moeten ver
lagen, om aan andere, aesthetische, eischen van de
Waag tegemoet te komen, en van andere zijde zegt men:
zijn die aesthetische bezwaren van de Waag wei ge
diend door verlaging en beteekent die verlaging niet
een ongunstige positie voor de Waag, waar deze daar
door op het laagste punt komt Men kijkt toch niet
alleen op de Waag vanuit het dwarsprofiel, maar om
werkelijk gezicht te hebben op de Waag, gaat men juist
staan op de hoogste punten van de mooie rodelbaan,
die we hier gaan maken. Vandaar gezien, zal de Waag
waarschijnlijk verliezen en zal ze kleiner gaan lijken,
omdat ze in den put zit.
Dat is een opvatting, die hier den vorigen keer in
den Raad is verkondigd en die m. i. vatbaar is om daar
over het oordeel van aesthetici en deskundigen te vragen.