160 Verslag van de handelingen van den gi
maken, dat het mij verheugt, dat wij eindelijk deze voor
stellen op tafel krijgen, waardoor aan den toestand, die
hier ter stede enkele jaren heeft geheerscht, misschien
binnenkort een einde zal worden gemaakt, een toestand
die, met de uitbreiding van de stad, niet meer te sancti-
onneeren is. Wij zullen nu niet alleen een verbetering
van dien toestand krijgen, maar ook een vergrooting van
de inrichting. Ik verheug mij dus wat betreft het voorstel
op zichzelf.
Maar nu is bij mij de vraag gerezen of, waar vroeger
de plaats voor deze barak was bepaald bij school 15
aan den anderen kant van den Stienserweg, het nieuwe
voorstel van Burgemeestre en Wethouders in de tegen
woordige omstandigheden wel een gelukkige keus is.
Het komt mij in verband met een bepaalde omstandig
heid voor, dat dit juist niet het geval is, tenzij misschien
het bezwaar, dat ik op het oogenblik koester, door een
bevredigend antwoord kan worden opgeheven.
De barak wordt op 25 of misschien 50 M. afstand
geebouwd van de schietbaan en nu zal natuurlijk één van
tweeën moeten gebeuren: de schietbaan zal moeten ver
dwijnen, of de barak zal daar niet moeten worden ge
plaatst
De heer B. Molenaar: Natuurlijk
De heer IJ. de Vries: De heer B. Molenaar zegt „na
tuurlijk maar dat is nog niet zoo heel natuurlijk. De
kwestie is, dat misschien in de hoofdstad een schietbaan
zal moeten blijven, omdat de schietbaan in de hoofdstad
moet worden gebruikt
De heer B. Molenaar: om te schieten.
De heer IJ. de Vries voor oefeningen van rijks-
en andere politie. Ja, met die flauwigheden komen enkele
menschen aftijd aan, als hun argumenten niet sterker
zijn, maar ik zeg alleen maar: als daar ernstige zieken
liggen en in het bijzonder zieken, die aan diptheritis
lijden, welke menschen zooveel mogelijk rustig moeten
worden gehouden en bij wie dikwijls zelfs geen familie
bezoek mag worden toegelaten, dan moeten die niet
liggen in een omgeving, waar men zoo nu en dan en
vaak heele middagen aaneen „pief-paf" hoort. De toe
stand is dus werkelijk voor mij van dien aard er
mogen hier dan menschen zijn, die daarom lachen, om
dat zij misschien weinig gevoel hebben voor andere
menschen en voor de zieken, voor wie ik wil opkomen
dat het mij wil voorkomen, dat bij het besluit, dat
de barak daar zal moeten worden gebouwd, er eerst een
oplossing moet zijn, waar dan de schietbaan zal zijn.
Want het komt mij voor dat, zoodra de barak daar is
en in gebruik is genomen, er op de schietbaan geen
schot meer mag worden gelost, niet alleen uit een ge
weer maar nog minder uit een mitrailleur. Die kwestie
is voor mij zeer belangrijk. De vraag of de schietbaan
zal verdwijnen of zal worden verplaatst, is een onder
geschikte zaak; alleen zal de vraag zijn: wat kost ver
plaatsing en is dat wel economsich, als men eenmaal
zoo'n ding heeft? Waarom prefereeren Burgemeester en
Wethouders nu het terrein aan het Kalverdijkje, waar in
het uitbreidingsplan een terrein achter den Stienserweg
bij school 15 als plaats voor de barak is geprojecteerd?
De zaak op zichzelf, het stichten van deze barak, juich
ik dus van harte toe, maar als die daar zal worden ge
plaatst met behoud van de schietbaan, ben ik er vierkant
tegen in het belang van de patiënten, die daar zullen
worden behandeld.
De heer Vromen: Ik zou een enkele opmerking willen
maken en een enkele vraag willen stellen.
In de eerste plaats wil ik ook gaarne verklaren, dat
ik mïj verheug, dat eindelijk deze voorstellen ter tafel
komen en ik wil hulde brengen aan Burgemeester en
Wethouders voor de buitengewone voortvarendheid, die
van Leeuwarden van Dinsdag 1 October 1929.
zij hier ten opzichte van de uitvoering van het werk aan
den dag hebben gelegd waar de aanbesteding reeds
heeft plaats gehad, blijkt dat Burgemeester en Wethou
ders met zeer groote voortvarendheid zijn te werk ge
gaan om met de uitvoering te kunnen beginnen.
De opmerking, die ik wilde maken, is deze. Gezien
deze voorstellen, komt het mij voor, dat de capaciteit
van deze barak te klein is voor een stad als Leeuwarden,
waarbij ik persoonlijk rekening houd met het feit, dat
het niet onmogelijk en, naar ik meen te weten, zelfs zeer
waarschijnlijk is, dat de gelegenheid voor verpleging van
lijders aan besmettelijke ziekten in andere ziekenhuizen
hier ter stede n.l. in het Diaconessenhuis zal
worden opgeheven.
Weliswaar zal in verband met de elasticiteit van dit
j plan, doordat de eene afdeeling voor de andere zal kun
nen worden gebruikt, wel eenige mogelijkheid bestaan
voor het verkrijgen van meerdere ruimte voor de ver
pleging, maar toch lijkt mij die ruimte onvoldoende. Ik
had dan ook liever gezien, dat Burgemeester en Wet
houders met een grooter plan waren gekomen, al is dat
voor mij niet een motief om tegen dit voorstel te stem
men; ik vrees toch, dat men binnen betrekkelijk korten
tijd weer met een voorstel zal moeten komen, omdat de
ruimte belangrijk te klein zal blijken.
Dan zou ik ten slotte deze vraag willen stellen. Kun
nen Burgemeester en Wethouders, gezien de aanbeste
ding, die reeds heeft plaats gehad, ook nu reeds mede-
deelen of met het aangevraagde crediet zal kunnen wor
den volstaan? Uit de aanbesteding zelf heb ik dat niet
kunnen nagaan, omdat ik niet weet den omvang van de
aanbesteding, maar het lijkt mij wel gewenscht dat Bur
gemeester en Wethouders daarvan mededeeling doen,
opdat de Raad zich daarvan rekenschap zal kunnen
geven.
De heer Fransen (wethouder): Zoowel de heer Ij. de
Vries als de heer Vromen heeft er zijn tevredenheid over
betuigd, dat eindelijk dit voorstel ter tafel komt, om een
barak te bouwen achter de boerderij van Tijsma. Ik
meende zelfs uit den mond van den heer IJ. de Vries te
hooren, dat hij daar buitengewoon mee ingenomen was.
Het spijt mij nu, dat de heer De Vries een voorbehoud
maakt en zijn stem afhankelijk stelt van de opruiming
van de schietbaan, wat volgens hem eerst moet gebeu
ren. Als dat werkelijk eerst moet gebeuren, zullen wij
de eerste jaren niet tot den bouw van de barak kunnen
overgaan, want het duurt minstens nog een jaar als
het zoo vlug kan dat de schietbaan zal verdwijnen.
Het is niet juist, dat de plaats voor deze barak en
ziekenhuis op het uitbreidingsplan is aangegeven bij de
Leeuwrikstraat, maar volgens het uitbreidingsplan, dat
in Juni van het vorige jaar hier in besloten vergadering
is behandeld, is deze barak en een eventueel te"bouwen
nieuw gemeentelijk ziekenhuis geprojecteerd op de
plaats als nu wordt voorgesteld en daarheen overge
bracht, n.l. achter de boerderij van Tijsma. Dat deze
barak daarmee te dicht bij de schietbaan komt te staan,
kunnen Burgemeester en Wethouders niet toegeven. Ik
weet niet, hoe erg het is met dat schieten, ik weet niet,
hoeveel er wordt geschoten en of dat zoo erg hinderlijk
is
De heer IJ. de Vries Dat moest U als wethouder
weten
De heer Fransen (wethouder)Dat zegt U, maar ik
verklaar, dat ik het niet weet; ik kan mij niet voorstellen
en het college ook niet dat het hinderlijk zal zijn.
Als het volgend jaar het uitbreidingsplan wordt goed
gekeurd, waarop een weg is geprojecteerd door de
schietbaan heen naar den Groningerstraatweg, even
voorbij den watertoren, dan vervalt daarmee dus de
schietbaan. Dat is een van de eerste onderdeden, die
onder handen zullen worden genomen en dan zullen dus
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 1 October 1929. 161
én de schietbaan èn de boerderij van Tijsma moeten
verdwijnen. Om nu echter dit voorstel afhankelijk te
stellen van het aannemen van die voorstellen, zou ik
werkelijk betreuren. Ik weet niet of een van de andere
leden van het college meent, dat de aanwezighied van
de schietbaan wel bezwaarlijk of hinderlijk zal zijn, maar
ik geloof dat die bezwaren overdreven worden. Bij de
voorbereiding van dit plan hebben nóch het college van
Burgemeester en Wethouders, nóch de Commissie voor
het Stadsziekenhuis, nóch de Geneeskundige Dienst dit
bezwaar gevoeld.
De heer Vromen meent dat de barak te klein zal
worden. Het is mogelijk, als de zaak in exploitatie komt,
dat na verloop van eenigen tijd zal blijken, dat hoe lan
ger hoe meer burgerpatiënten naar deze barak zullen
worden gebracht en dat het dus anders zal worden als
op het oogenblik, nu zij een afschrik hebben van het
tegenwoordige gebouw aan de Voorstreek en liever hun
patiënten in huis verplegen. Dat is mogelijk, maar wat
is er tegen om, als in den loop van den tijd blijkt, dat
deze barak te klein wordt, haar uit te breiden en te ver-
grooten? Waarom nu direct met een overdadig groot
plan te komen, terwijl dit plan toch geheel is vastgesteld
in overleg met den geneeskundigen dienst en de com
missie voor het Stadsziekenhuis Dezen hebben ge
meend dat de barak op de grootte, waarop zij thans is
geprojecteerd, voorloopig goed is en als zij moet wor
den vergroot, omdat de zalen te klein worden, is het een
kleinigheid, om er een stuk bij of op te bouwen. Om nu
echter direct, zooals de heer Vromen wenscht, met een
grooter plan te komen, dat hebben Burgemeester en
Wethouders niet kunnen doen, ook niet, omdat zij niet
meer beschikbaar hebben op de begrooting dan het toe
gestane crediet, behalve dan de 3300.voor een olie-
stookinrichting, waarvan de aanleg gewenscht werd
geacht.
Op de laatste vraag van den heer Vromen, of uit de
aanbesteding ook blijkt dat men met het toegestane
crediet toe kan, kan ik bevestigend antwoorden; ik kan
mededeeelen, dat wij in dat opzicht safe zijn.
Ik heb in den loop dezer dagen gehoord, dat men het
wel wat verder dan wenschelijk achtte, dat deze aan
besteding reeds is gehouden, maar ik acht het juist wél
gewenscht dat nu de aanbesteding is gehouden, omdat
wij nu wetendat wij met het toegestane bedrag uit
kunnen. Als later mocht blijken, dat de begrooting te
laag is geweest, zouden Burgemeester en Wethouders
weer bij den Raad moeten komen om een verhoogd
crediet en dan is het toch beter, dat de Raad thans weet,
dat de zaak wel met het toegestane bedrag in orde kan
komen.
De heer B. Molenaar: Ik zou aan den wethouder een
enkele vraag willen doen, mede in verband met de op
merking van den heer Vromen.
Ik heb in de commissievergadering ook de vraag ge
daan, of deze barak wel aan de behoefte zou kunnen
voldoen en toen meende ik van den wethouder dit ant
woord te hebben ontvangen, dat de te stichten barak de
grootste of op een na de grootste zal worden van die
bij alle ziekenhuizen, welke hij heeft bezocht. De wet
houder heeft geantwoord, dat hij verschillende zieken
huizen heeft bezocht en dat bleek, dat deze alle kleinere
barakken hadden.
De heer Fransen (wethouder)Ik herinner mij wel
dat de heer Molenaar die vraag in de commissie voor
Openbare Werken heeft gedaan, maar ik heb die zieken
huizen niet bezocht, maar de directeur van Gemeente
werken met den geneeskundigen dienst en toen is geble
ken. dat deze barak in verhouding tot de grootte van
Leeuwarden grooter zou worden dan die in andere plaat
sen, wat het aantal patiënten betreft dat opgenomen kan
worden.
De heer Muller: Ik wil een opmerking maken naar
aanleiding van hetgeen de heer IJ. de Vries over de
schietbaan heeft gezegd. Hij heeft gezegd: ik zal hier
niet voor stemmen, indien Burgemeester en Wethouders
niet de mededeeling kunnen doen dat de schietbaan daar
w-eg gaat.
Het komt mij toch voor dat, als het werkelijk zoo be
zwaarlijk was om de barak bij de schietbaan te plaatsen,
daartegen dan toch zeker zou zijn opgekomen door de
medici en den geneeskundigen dienst, waarmee overleg
is gepleegd er. die toch zeker niet onkundig zijn van de
plaats van de barak. M. i. hebben zij meer verstand van
de hinderlijkheid voor de patiënten dan wij als leeken
en waar dat het geval is en de medici niet zijn opge
treden tegen de-plaats van de barak, wil ik verklaren,
dat ik mij ten opzichte daarvan wel gerust voel.
De heer Vromen: Ik zou nog een enkele opmerking
willen maken. De wethouder draait de zaak om en zegt:
voor het bedrag, dat op de begrooting is gezet, kan men
geen grooter barak maken. Maar dat bedrag is daar op
gezet in verband met de voorloopige plannen, die da
teeren van 1927 en als de Raad het nu noodig acht een
grootere barak te bouwen, dan zal de Raad daarvoor
waarschijnlijk ook wel een grooter crediet willen toe
staan. Ik blijf bij mijn opmerking, dat niet alleen na ver
loop van jaren maar zelfs binnen zeer korten tijd deze
barak zal blijken te klein te zijn; iedere afdeeling telt
toch officieel maar 9 bedden, als is het dan mogelijk dat
aantal tijdelijk eenigszins uit te breiden.
Toen ik eenige maanden geleden meende reden te
hebben om aan Burgemeester en Wethouders schrifte
lijke vragen te stellen omtrent het gebrek aan ruimte in
de oude barak en of er geen spoed kon worden gemaakt
met de plannen in dezen, wil ik opmerken, dat het toen
alleen roodvonkpatiënten betrof, van wie er toen een
kleine 20 waren. De wethouder heeft nu zelf reeds opge
merkt, dat het voor tal van personen een groot bezwaar
is, om zich in de oude barak te laten opnemen en dat
dit bezwaar nu zal vervallen. Op den duur zal kunnen
blijken dat meer patiënten zich laten opnemen en dat
zal al zeer spoedig gebeuren, waar de nieuwe wet op
de besmettelijke ziekten en de geheele opvatting daarvan
meebrengt, dat steeds meer medici hoe langer hoe meer,
ook ter bescherming van de maatschappij, aandringen
op meerdere opneming in ziekenhuizen. Mij komt het
dan ook beter voor direct een ruimere barak te bouwen
dan eenige jaren later er een achter te moeten bouwen.
Ik zal mij niet tegen dit voorstel verzetten, maar ik hand
haaf mijn opmerking, dat deze plannen te klein zijn.
Aan het compliment dat ik Burgemeester en Wethou
ders heb gemaakt voor hun voortvarendheid, blijkende
uit het feit, dat de aanbesteding reeds heeft plaats ge
had, zou ik nog iets willen toevoegen. Uit het gespro
kene door den wethouder heb ik begrepen, dat wij hier
niet alleen hebben te doen gehad met een groote voort
varendheid van Burgemeester en Wethouders, maar ook
met een vriendelijkheid tegenover den Raad, om den
Raad gerust te kunnen stellen dat het bedrag voldoende
is. Toch zou ik Burgemeester en Wethouders in over
weging willen geven, daar geen gewoonte van te maken;
het zou toch op den duur tot een eigenaardig figuur
aanleiding kunnen geven, wanneer over plannen, die hier
nog moesten worden voorgesteld omtrent den bouw van
de eene of andere inrichting, al een aanbesteding was
gehouden, maar de Raad onverhoopt van meening mocht
zijn om die plannen niet te accepteeren. Hoezeer ik dus
ook op prijs stel èn de voortvarendheid èn de vriende
lijkheid van Burgemeester en Wethouders, toch zou ik
Burgemeester en Wethouders in overweging willen
geven daar niet een gewoonte van te maken.
De Voorzitter: Ik zou deze opmerking willen maken
in verband met wat de heer Vromen zegt, dat het hier
niet ging om het bedrag vast te stellen, omdat voor deze