162 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 1 October 1929.
barak al een post op de begrooting is gebracht, maar
dat het zuiver en alleen gaat om de plaats van de barak.
Burgemeester en Wethouders hadden het crediet al van
den Raad
De heer Vromen: èn over de plannen.
De Voorzitter: en over de plannen en den bouw,
zeker. Burgemeester en Wethouders zijn ook van plan
om, als zooiets weer gebeurt, het toch weer zoo te doen,
omdat dit de eenige manier is, om spoed achter de zaak
te zetten. Als zij anders 3 weken moeten wachten in
verband met de Raadsvergadering of 14 dagen, maar
voor één onderwerp kunnen wij toch niet om de 14
dagen bij elkaar komen, de agenda's zijn tegenwoordig
toch al niet zoo groot dan is dit de eenige manier
om niet te wachten. Bovendien, er is alléén nog maar
een aanbesteding gehouden, maar er is nog niets ge
gund, Burgemeester en Wethouders zijn dus nog ab
soluut vrij. Ik geloof dat Burgemeester'en Wethouders
hier den juisten weg hebben bewandeld en ik geloof dat
zij dien ook zullen blijven bewandelen.
De kwestie van de schietbaan de voornaamste
kwestie hier lijkt mij geen argument, om tegen het
voorstel te stemmen. Ik weet niet, hoe het in de practijk
zal gaan, maar ik zou zeggen: laten we dat maar eens
afwachten. Wij spreken op het oogenblik over de ba
rakken en de schietbaan heeft er naar mijn oordeel toch
den langsten tijd gestaan, ook al om andere redenen.
Daarom, laat men niet tegen stemmen, omdat daar mis
schien nog een enkel pafje zal vallen, terwijl de barak
ken daar staan. Het zou ook best kunnen zijn dat de
schietbaan op het afbreken staat als de barakken klaar
zijn en wat verplaatsing van de schietbaan door de ge
meente betreft, ik geloof dat daarvan geen sprake zal
zijn.
De heer IJ- de Vries: Ik pleit in het geheel niet voor
het behoud van de schietbaan; of die er is of niet, laat
mij geheel koud, de menschen, die moeten of willen
leeren schieten, zullen hier of daar wel een andere
plaats vinden. Het gaat bij mij om de barakken en om
de zieken, die daarin moeten zijn. Het is juist eigen
aardig, als men veel zieken hoort ik heb zelf aan huis
niet veel ziekte doorgemaakt een loopende machine,
die telkens dezelfde beweging maakt, is te verdragen,
maar iets, wat nu en dan komt, is niet te verdragen.
Als ik persoonlijk hier in den Raad niet de verzekering
krijg, dat de schietbaan daar zeer binnenkort zal ver
dwijnen, dan zal die schietbaan, die het eigendom is
van de gemeente en die het Rijk van haar huurt, mis
schien nog 5 of 10 jaar worden verhuurd, terwijl er
zieken in de barak liggen en dan zal dat voor mij een
overweging kunnen zijn om te stemmen tegen het voor
stel tot bouw van de barakken op die plaats. Ik ben
niet tegen den bouw van de barakken op zichzelf, daar
ben ik vierkant voor en de schietbaan is voor mij van
geen belang, de barakken gaan voor mij ook veel'hoo-
ger dan de schietbaan. Als ik zekerheid krijg, dat de
schietbaan daar binnenkort verdwijnt of dat zij, ook al
laat men haar dan nog 25 jaar liggen, niet weer zal
v/orden gebruikt, zal ik met vrijmoedigheid hier voor
stemmen, maar als ik die zekerheid niet krijg, kan ik
dat niet. Als de Voorzitter zegt, dat misschien over een
jaar, als de barak klaar is, de schietbaan ook buiten
gebruik zal worden gesteld, dan is dat maar een ver
moeden, maar ik geloof dat niet direct. In verband met
de schietvereenigingen, die wij hier in de stad hebben
en de rijkspolitie geloof ik niet, dat men voorloopig de
schietbaan in Leeuwarden zal kunnen sluiten en een
andere plaats kan aanwijzen om aan de verlangens te
voldoen. Ik zie aankomen, dat het nog wel 5 of 10 jaar
duurt voor de schietbaan wordt gesloten en ik zou dat
niet willen riskeeren om de menschen, die een tijd we
gens ziekteomstandigheden in de barak moeten ver-
keeren.
De heer Fransen (wethouder): lk zou nog even den
heer Vromen willen antwoorden, die nu twee maal heeft
gezegd, dat hij meent dat deze barak te klein is. Ik kan
mededeelen als ik mij goed herinner heeft de heer De
Vries mij dit opgemerkt dat de zaak in de commissie
voor het Stadsziekenhuis is besproken en dat met den
directeur van den Geneeskundigen dienst overleg is
gepleegd ook over de grootte en het aantal bedden
en nu meende ik dat daarbij al met een eventueele
opheffing van de barakken bij het Diaconessenhuis
rekening is gehouden.
De heer Vromen heeft verder opgemerkt, dat er in
elke afdeeling maar 9 bedden beschikbaar zijn, maar
als er meer patiënten komen, zal men dat aantal kunnen
uitbreiden tot 14, zoodat er dan in totaal 42 in plaats
van 27 personen kunnen worden opgenomen. Ik weet
we! dat het er dan juist niet zoo ruim zal zijn, maar de
meeste patiënten komen in de barak voor roodvonk en
dan zijn het meest kinderen; dan zal men dus, waar
nu met de ruimte op groote bedden is gerekend en deze
ruim zijn geplaatst, er gerust een paar bedden bij kunnen
zetten.
Ik geloof dus dal deze opzet werkelijk niet te klein
is en wanneer na verloop van tijd al blijkt, dat de ruimte
niet voldoende is, zal men dan kunnen uitbreiden.
Maar om nu een naar onze meening overdadig groote
barak te bouwen, die misschien de grootste helft van
den tijd voor het grootste gedeelte leeg staat, achten
Burgemeester en Wethouders, ook met het oog op de
kosten, niet gewenscht.
De heer IJ. de Vries: Ik zou naar aanleiding van wat
de heer Muller heeft gezegd, nog deze opmerking willen
maken, dat, waar de medici hier niet op gewezen heb
ben, het mij voorkomt, dat de medici meer de medische
en de technische kwestie onder de oogen hebben gezien
en dat ik den indruk krijg, dat zij bij deze barak aan de
heele schietbaan niet hebben gedacht.
De heer Fransen (wethouder): Dan is U wel mis.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt
met 25 stemmen tegen 1 stem aangenomen.
Tegen stemt de heer IJ. de Vries.
8. Praeadvies van Burgemeester en Wethouders op
een adres van de Vereeniging van sigarenwinkeliers
„Friesland", alhier, in zake den verkoop van tabaks
fabrikaten door middel van automaten.
Dit praeadvies luidt als volgt
Om praeadvies stelde Uwe Vergadering in onze
handen nevensgaand adres van de Vereeniging van
Sigarenwinkeliers „Friesland", alhier, waarin U wordt
verzocht een verbod tot het hebben van automaten voor
den verkoop van tabaksfabrikaten in het leven te roepen,
met name de verordening op de winkelsluiting met een
daartoestrekkende bepaling aan te vullen.
De motiveering van adressante berust, gelijk uit haar
verzoekschrift kan blijken, in hoofdzaak op vrees voor
toeneming van concurrentie en de daaruit voor hare
leden (die, zijn wij wel ingelicht, ingevolge een in hun
vereeniging gemaakte afspraak geen automaat mogen
plaatsen) mogelijk voortvloeiende financieele schade.
Waar op die schade zoowel in het adres als in een later
tot ons College gericht schrijven der vereeniging, in het
bijzonder de nadruk wordt gelegd meenen wij in de
eerste plaats te moeten opmerken, dat de verordening
op de winkelsluiting voortgevloeid is uit den wensch
om met betrekking tot den werktijd van het winkel
personeel beschermend op te treden. Weliswaar verbiedt
de verordening ook den winkelier zelf het werken na
een bepaald uur en doet zij daardoor ook op het terrein
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 1 October 1929. 163
der concurrentie haren invloed eenigermate gelden, doch
dit is als het ware een bijkomstige zij het voor eene
goede werking der verordening noodig gebleken
omstandigheid, niet het uitgangspunt; men zou dan ook
naar ons oordeel aan de verordening eene logisch en
historisch niet bij haar behoorende strekking geven door
de gewenschte verbodsbepaling er in op te nemen. Dan
toch zou men onder den titel van winkelsluiting regelen
gaan stellen, die in wezen zuiver om der wille van de
concurrentiebeteugeling getroffen worden, wat nimmer
de bedoeling van de bestaande verordening is geweest
en het o. i. ook niet mag worden.
Een verbod tot het gebruiken van tabaksautomaten,
hetzij in het algemeen, hetzij alleen na den gewonen
winkelsluitingstijd, behoort dus in die verordening niet
thuis. Zoo heeft dan ook de Regeering den verkoop door
middel van automaten in het ontwerp-Winkelsluitings-
wet uitdrukkelijk aan de werking dier wet onttrokken,
o. a. op grond van de overweging, dat de automaten
geen arbeid in voor rust bestemde tijden vereischen.
Naar de bedoeling van de Regeering zal dus de verkoop
door middel van automaten tijdens het sluitingsuur vrij
zijn toegestaan (zie de Memorie van Antwoord d.d.
18 April 1929, opgenomen in Bijlagen Handelingen
Tweede Kamer 1928/29 no. 76-, blz. 10).
Wenscht men den automatischen verkoop van tabaks
artikelen evenwel te verbieden, dan zou öf bij afzonder
lijke verordening öf door aanvulling van de algemeene
politieverordening moeten .worden uitgevaardigd een
verbod om die artikelen door middel van automaten
aan het publiek te verkoopen, af te leveren of te koop
aan te bieden. Ons College is echter unaniem van mee
ning, dat daartoe niet moet worden overgegaan.
Een dergelijk voorschrift kan n.l. op gronden van
algemeen belang niet worden gemotiveerd, aangezien
noch de openbare orde, noch de gezondheid, noch de
zedelijkheid geschaad worden, wanneer men in plaats
van over d.e toonbank door middel van een automaat
sigaren, sigaretten of andere tabak koopt (eerder is het
tegendeel het geval), noch ook in de aanwezigheid van
zulk een automaat eenig ander gevaar, of in de afwe
zigheid daarvan eenig voordeel, voor de gemeentelijke
samenleving of huishouding kan worden gezien.
Voorts dringt de vraag naar voren, waarom alleen de
automatische verkoop van faöa/rsartikelen zou moeten
worden verboden. Welk is, gezien uit een oogpunt van
algemeen belang, het principieele verschil tusschen een
verkoopsautomaat voor sigaren en een voor benzine,
appels, kauwgummi, films, chocolade, boordenknoopjes
of eau de cologne, waardoor die voor sigaren wél, de
andere echter niet verboden moeten worden Dat ver
schil is er, naar ons gevoelen, niet. Het wil ons voor
komen, dat het verschijnen van deze soort automaten
ligt in de lijn van de zich ontwikkelende techniek, aan
gewend om aan de maatschappelijke behoeften op zoo
economisch, hygiënisch en geriefelijk mogelijke wijze
tegemoet te komen. Dat nu de toepassing van deze
automaten voor sommigen, die daarvan geen gebruik
kunnen of willen maken, wellicht eenige schade kan
medebrengen, ontkennen wij niet, doch dit is een ver
schijnsel, dat zich bij nieuwe uitvindingen meermalen
voordoet. Maar dit alleen mag voor de Overheid geen
reden zijn om iets te verbieden, waartegen uit hoofde
van het algemeen belang geen enkel bezwaar bestaat
en waaraan, in het moderne verkeer, zelfs velerlei voor
deden zijn verbonden. Een der motieven van de Regee
ring om den verkoop door automaten vrij toe te staan
is blijkens de hierboven aangehaalde Memorie van Ant
woord dan ook, dat de automaten economisch en ge
riefelijk werken.
Wanneer de automaten eenerzijds blijken te voldoen
aan den eisch van z.g. efficiency en daarnaast een zekere
rendabiliteit kunnen verzekeren, is het toenemen van het
aantal dezer instrumenten alleszins begrijpelijk. Er is
daarom, naar het ons voorkomt, ruimte voor de vraag,
of het niet veeleer raadzaam ware een doelmatige toe
passing van de automaten binnen normale grenzen na
te streven, dan, hunne algemeene voordeden voorbij
gaande, te trachten met behulp der Overheid het gebruik
er van te keeren. De taak van de Overheid kan zich dan,
zooals trouwens reeds het geval is, beperken tot het
toezicht op hetgeen in de automaten verkocht wordt.
Het onderwerpelijke adres wijst terloops ook op deze
zijde van de zaak, wanneer het in dit verband spreekt
over het rooken door kinderen. Zoo zegt adressante o. a.
„dat de verkoop van tabaksfabrikaten aan kinderen niet
kan worden tegengegaan, wanneer plaatsing dezer auto
maten wordt toegestaan", terwijl de afdeeling Leeu
warden van den Bond van Nederlandsche Onderwijzers
en de Centrale Ouderraad hier ter stede, die met het
adres der sigarenwinkeliers instemming hebben betuigd,
er op meenen te moeten wijzen dat naar hun oordeel
de controle op de desbetreffende verordening door den
automatischen verkoop van tabaksartikelen zal worden
bemoeilijkt. Ware dit werkelijk het geval, dan zou het
inderdaad op den weg van het gemeentebestuur liggen
om tegen de tabaksautomaten op te treden. Wij kunnen
echter het gevoelen van de adressanten op dit punt niet
deelen. Immers, het verstrekken van waren door middel
van automaten is, naar de uitspraak van den Hoogen
Raad der Nederlanden, als verkoopen te beschouwen,
zoodat de exploitant van zulk een toestel blijft vallen
onder de bepaling van artikel 1 der verordening van
28 Mei 1918 (Gemeenteblad no. 31), waarbij de verkoop
van sigaren, sigaretten of tabak aan kinderen beneden
den leeftijd van 15 jaren is verboden. Diezelfde ver
ordening stelt bovendien het jeugdige kind, dat in het
openbaar rookt, strafbaar, ongeacht of het de sigaret in
een winkel gekocht, uit een automaat gehaald of van
iemand ten geschenke gekregen heeft. Hoe er dus door
het aanwezig zijn van automaten op dit gebied een
minder goede toestand dan thans zou ontstaan, is ons
niet duidelijk. Wanneer men ons zou tegenwerpen, dat
den kinderen meer gelegenheid tot het verkrijgen van
tabaksartikelen wordt geboden, dan stellen wij daar
tegenover, dat de naleving van de verordening op het
rooken door kinderen ten opzichte van automaten in de
practijk veel doeltreffender te verzekeren zal blijken dan
thans het geval is, omdat de overtreding, gelegen in
het gebruiken van den openlijk zichtbaren automaat,
veel gemakkelijker valt te constateeren en het bewijs,
voor eene verbordeeling onmisbaar, veel beter kan
v/orden verkregen dan bij verkoop aan kinderen in de
winkels.
In Uwe vergaderingen van 18 Juni en 9 Juli j.l. is
nog gesproken over het belang, dat een verbod van
tabaksautomaten zou hebben voor de toepassing van de
Tabakswet. Wij hebben echter in die wet, die een zuiver
fiscaal karakter heeft en de zorg voor de naleving waar
van is opgedragen aan ambtenaren der belastingen,
geen enkel argument voor de gevraagde gemeentelijke
regeling kunnen vinden.
Op al de hiervoren genoemde gronden, die wij voor
eene juiste beoordeeling van deze aangelegenheid
meenden eenigszins uitvoerig te moeten uiteenzetten,
zijn wij tot de conclusie gekomen, dat op het adres van
de sigarenwinkeliersvereeniging niet behoort te worden
ingegaan.
Wij geven U mitsdien in overweging afwijzend op het
verzoek te beschikken.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Peletier: Ik zou het op hoogen prijs stellen,
indien dit voorstel tot de volgende vergadering kon
worden aangehouden en wel om de volgende reden.
Ik wil gaarne hulde brengen aan dit praeadvies van
Burgemeester en Wethouders, het komt mij voor dat
Burgemeester en Wethouders ditmaal zeer uitvoerig
zijn geweest in hun mededeelingen en dat daardoor