172 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 October 1929.
nemen. Een onderdeel waar men eigenlijk bij Gemeente
werken niet aan denkt of dat men niet van veel betee-
kenis acht, is de afdeeling boekhouding. Aan die afdee-
ling zit echter voor den directeur heel veel controle vast
en hij doet die contfóle ook heel veel, ook al hebben
we hier een ambtenaar, die belast is met de controle
op de boekhoudingen bij de gemeente.
Zoo heeft dus de directeur bij het vorige advies, dat
hij gaf, zijn krachten overschat en heeft hij bij zijn jeug
digen ijver meer gedacht te kunnen doen dan thans blijkt
het geval te zijn. Dat mag echter niet ten nadeele komen
van het bedrijf en ook niet van hem zelf.
De heer Tamminga: Ik zou nog een heel korte opmer
king willen maken. Er is hier geklaagd over de mager
heid van het praeadvies; dit was mager en te kort. Ik
onderschrijf dat niet; ik vind het praeadvies duidelijk
en dan is kortheid toch ook altijd aan te bevelen.
Ik zou hier dan ook den wensch willen uitspreken,
dat de gemaakte opmerkingen en geuite klachten over
de kortheid van- dit praeadvies er niet toe zullen leiden,
dat wij nog meer papier thuis krijgen.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
13. Voorstel van Burgemeester en Wethouders in
zake beschikbaarstelling van gelden ten behoeve van
het bestuur van het Nieuwe Stads Weeshuis en tot
wijziging van de gemeentebegrootingdienst 1929.
Dit voorstel luidt als volgt
Overeenkomstig ons daartoestrekkend voorstel, ge
daan bij de Memorie van Antwoord betreffende 'de be
grooting voor het jaar 1929 (zie bijlage no. 26 van 1928.
blz.447), werd volgnummer 565a dier begrooting, be
trekking hebbende op het tekort van het Nieuwe Stads
Weeshuis en aanvankelijk een bedrag van 3000.
vermeldende, door Uwe Vergadering voor „memorie"
uitgetrokken, ten einde ons College de gelegenheid te
geven deze zaak nader te overwegen. Het hierbedoelde
tekort is ontstaan, doordat in den laatsten tijd onder
scheidene ingrijpende herstellingen en verbeteringen in
het Nieuwe Stads Weeshuis noodig waren geworden,
voornamelijk als gevolg van het uitstellen van onder
houdswerken, die eigenlijk reeds in voorafgaande jaren
hadden moeten plaats vinden, doch die toen om redenen
van financieelen aard achterwege zijn gebleven. Het
Bestuur dezer instelling heeft, ten einde de aan een en
ander verbonden uitgaven te kunnen bestrijden, een be
drag van 20.000.— moeten ieenen en stelt zich voor,
deze som in korten tijd af te lossen. Hiertoe is echter
geldelijke steun uit de gemeentekas onmisbaar, aan
gezien de inkomsten van het Nieuwe Stads Weeshuis
uit nagenoeg vaste bedragen bestaan en de uitgaven, die
uit een oogpunt van zuinigheid reeds zooveel mogelijk
zijn beperkt, niet verder kunnen worden ingekrompen.
Waar het uitvoeren van de onderhavige werken (o. a.
het vernieuwen van de centrale verwarming en van pri
vaten, verfwerk, enz.) ook naar onze meening inderdaad
noodzakelijk was te achten, is het verleenen van dien
steun o. i. ten volle gewettigd. De regeling daarvan
ware dan zoo te maken, dat, te beginnen met het jaar
1929, jaarlijks, doch ten hoogste gedurende 8 achter
eenvolgende jaren, een bedrag van 2500.aan het
Nieuwe Stads Weeshuis wordt uitgekeerd, onder be
paling dat die som telkens zal worden gebruikt voor
aflossing van de opgenomen gelden en voorts, dat een
eventueel batig saldo van de rekening van het Weeshuis
telken jare mede voor dat doel zal worden besteed, tot
dat de schuld geheel is gedelgd.
Het Bestuur van het Weeshuis kan zich hiermede
geheel vereenigen.
Onder mededeeling, dat wij bij aanneming van dit
voorstel de begrootingen en rekeningen van genoemde
instelling, voor zoover die nog Uwe goedkeuring behoe
ven, binnenkort tot dat doel aan U zullen overleggen,
geven wij U alsnu in overweging
a. te besluiten om, te beginnen met het jaar 1929,
jaarlijks, doch ten hoogste gedurende 8 achtereenvol
gende jaren, een bedrag van 2500.ter beschikking
te stellen van het Bestuur van het Nieuwe Stads Wees
huis, met bepaling, dat die som telkens zal worden ge
bruikt voor aflossing van de gelden 20.000.door
het Bestuur opgenomen ter bestrijding van de uitgaven,
gedaan voor het verrichten van herstellingen en verbe
teringen, en voorts dat een eventueel batig saldo van de
rekening van het Weeshuis telken jare mede voor dat
doel zal worden besteed, totdat gezegde schuld geheel
zal zijn gedelgd;
b. vast te stellen de hierbij overgelegde begrootings-
wijziging, dienst 1929, no. 4.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Vromen Ik zou hierover een enkel woord
willen zeggen en wel dit. Ik zal voor het voorstel van
Burgemeester en Wethouders stemmen, maar ik wil mijn
ongenoegen er over uitspreken dat het bestuur van het
Weeshuis bij de uitvoering van deze werken, die nood
zakelijk waren, omdat er jaren lang geen onderhoud had
plaats gehad het was dus geen werk, dat plotseling
urgent was geworden niet voor dien tijd het oordeel
van Burgemeester en Wethouders en desnoods de goed
keuring van den Raad heeft gevraagd. Ik wil daar open
lijk mijn ontstemming over betuigen en ik hoop ook dat
Burgemeester en Wethouders aan de corporaties en aan
dit bestuur hebben kenbaar gemaakt, dat zij een der-
gelijken gang van zaken in het vervolg liever niet weer
zullen zien.
De heer Ritmeester (wethouder): Ik geloof dat er bij
I den heer Vromen een vergissing bestaat. Bij Raadsbe
sluit van 18 Juli 1927, no. 262, is goedgekeurd een voor
stel van Voogden van het Nieuwe Stads Weeshuis, dat
voor onderhoud van het gebouw 17.000.zou
worden uitgegeven en daarbij is de geheele begrooting
van kosten overgelegd.
De heer Vromen: Dan moet ik er mijn verwondering
over uitspreken dat, gehoord de discussies in de sectie
vergaderingen voor de laatste begrooting en gezien het
feit, dat er toen een bedrag op de begrooting heeft ge
staan, dat toen echter, juist omdat men ten opzichte van
die zaak in het onzekere verkeerde, daarvan is terug
genomen, thans in den Raadsbrief met geen enkel woord
wordt verwezen naar het Raadsbesluit van dien datum.
Dat vind ik een beetje eigenaardig. Ik kan mij dat be
sluit niet herinneren; ik zat toen nog niet in den Raad,
maar ik meen dat bij de begrooting van dit jaar de zaak
is nagegaan en dat toen bij meerderen, die voor mij reeds
in den Raad waren, de indruk was, dat daaromtrent géén
Raadsbesluit bestond. Tot mijn verwondering vind ik
hiervan nu ook niets in den Raadsbrief en dat is toch
wel wat heel eigenaardig. Meer zal ik er niet van zeggen.
De heer Ritmeester (wethouder)Ik wil nog opmer
ken, dat in de Memorie van Antwoord van Burgemeester
en Wethouders bij de begrooting voor 1929 door Bur
gemeester en Wethouders bij volgno. 565a het volgende
is gezegd:
„Onder opmerking, dat blijkbaar over het hoofd is
gezien, dat de hier ter sprake gebrachte aangelegen
heid behandeld is in de Raadsvergadering van 18 Juli
1927, zij medegedeeld enz.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 October 1929.
173
De heer Vromen: Behandeld, niet besloten. Dat is niet
hetzelfde.
De Voorzitter: Ik wil constateeren, dat in de Memorie
van Antwoord is verwezen naar het Raadsbesluit en dat
in dit voorstel is verwezen naar de Memorie van Ant
woord.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
14. Praeadvies van Burgemeester en Wethouders
op het adres van de N. V. Benninga's Vetsmelterijen,
om tenietdoening van den verkoop van gemeentegrond,
gelegen tusschen de Amelandss!raat en de Tuinen.
Dit praeadvies luidt als volgt
Bij Uw besluit van 1 October j.l. werd om praeadvies
in onze handen gesteld een adres van de N. V. Ben
ninga's Vetsmelterijen, alhier, waarin gevraagd wordt
af te zien van de overeenkomst, tusschen haar en de ge
meente getroffen, in zake den verkoop van gemeente
grond gelegen tusschen de Amelandsstraat en de Tuinen.
Met betrekking tot deze zaak brengen wij U in her
innering, dat de bedoelde overeenkomst is tot stand
gekomen op verlangen van de adressante, ten einde
haar in de gelegenheid te stellen tot uitbreiding van haar
bedrijf ter plaatse te kunnen overgaan. De medewerking,
dezerzijds verleend om tot verkoop van den grond
op welks bezit de gemeente weinig prijs stelde te
geraken, geschiedde, naast deze omstandigheid, ook
uit overweging dat het in ééne hand komen van de
onderwerpelijke perceelen en straatgedeelten, de moge
lijkheid opende om daar ter plaatse een beteren toestand
te verkrijgen. In het adres wordt nu medegedeeld, dat
aankoop van den grond voor de vennootschap onwen-
schelijk is geworden, nu haaf achteraf gebleken is, dat
die terreinen voor het door haar beoogde doe! te klein
zouden zijn en zij derhalve een ander terrein heeft ge
kocht. Inderdaad is dit, van haar standpunt gezien, het
geval, doch het wil ons voorkomen dat de vrijwillige
aankoop, door de vennootschap, van een ander terrein,
voortvloeiende uit een veranderd inzicht in hare be
langen, voor de gemeente niet voldoende aanleiding kan
zijn om de eens met adressante gesloten overeenkomst
te niet te doen, zulks te minder waar wij geen prijs
stellen op de terugontvangst van den grond.
Overigens lijkt ons het overnemen van de gemeentelijke
terreinen, waardoor de vennootschap de beschikking
over één aaneengesloten geheel zal verkrijgen, met het
oog op eventueelen verkoop, als anderszins, voor haar
niet zonder belang. Doch hoe dit zij, voor de gemeente
zijn de motieven, die haar tot verkoop deden besluiten,
nog in voldoende mate aanwezig, zoodat er geen reden is
om op het besluit van 9 Juli j.l. terug te komen. Wel
iswaar kunnen de voorwaarden bij dat besluit gesteld,
nu de N. V. niet tot verbouwing overgaat, uit den aard
der zaak niet alle worden nagekomen, doch dit vormt
o. i. geen overwegend bezwaar. Wij zijn mitsdien van
gevoelen dat op het verzoek niet moet worden ingegaan
en geven U derhalve in overweging te besluiten het ver
zoek van de N. V. Benninga's Vetsmelterijen af te wijzen.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Vromen: Een enkele opmerking. Ik zie in den
Raadsbrief staan
„Doch hoe dit zij, voor de gemeente zijn de motie
ven, die haar tot verkoop deden besluiten, nog in vol
doende mate aanwezig, zoodat er geen reden is om
op het besluit van 9 Juli j.l. terug te komen."
Dat is een argumenteering, waarin ik in hoofdzaak mee
kan gaan, maar dan volgt daarop
„Weliswaar kunnen de voorwaarden bij dat besluit
gesteld, nu de N. V. niet tot verbouwing overgaat,
uit den aard der zaak niet alle worden nagekomen,
doch dit vormt o. i. geen overwegend bezwaar."
Deze zin is niet geheel duidelijk. Als ik het goed begrijp,
is het dus de bedoeling, dat de N. V. niet zal worden
gehouden aan een bepaalde voorwaarde, die haar bij
den verkoop is gesteld, n.l. dat binnen een half jaar met
den verbouw zal moeten worden begonnen. Als dat nu
niet gebeurt, vervalt daarmee toch een van de belang
rijke motieven, waarom Burgemeester en Wethouders
dezen verkoop wenschten. Zij hebben gezegd het is
daar een ongewenschte toestand, het is beter dat alles
in één hand komt en dat daar een min of meer moderne
fabriek wordt gebouwd, en nu vinden Burgemeester en
Wethouders het een verbetering na het verkoopen van
den grond aan iemand, die niet gaat verbouwen, want
Burgemeester en Wethouders zeggen: o. i. is dat geen
bezwaar. Dat is toch een redeneering, waarmee men in
een cirkeltje ronddraait en waar men niet veel verder
mee komt. Gezien het feit, dat de N. V. niet gaat ver
bouwen, is het nu niet van belang, dat de verkoop te
niet wordt gedaan? Zou de gemeente nu niet liever zelf
baas blijven over dat terrein?
Overigens kan ik mij met het voorstel wel vereenigen,
omdat wij dezen grond wel kwijt willen en deze voor
de gemeente van geen belang is, maar wij gaan nu tegen
de N. V. zeggen: wij hebben den grond verkocht op Uw
verzoek en wij handhaven dat besluit, maar de belang
rijkste voorwaarde bij en het belangrijkste argument van
dien verkoop laten wij nu schieten.
De heer Dijkstra: Mijn gedachten gaan ook in die
richting. Ik zou willen volstaan met deze vraag. Als de
firma nu op een ander terrein gaat bouwen ik meen
dat dit het plan was en zij wil hier afzien, omdat zij
naderhand een andere geschikte gelegenheid heeft ge
kocht, dan zou ik de vraag willen stellen: wat beleven
wij hier dan? Blijven die oude krotten daar dan staan?
Want ook de firma heeft er dan geen belang meer bij
om die op te ruimen. Dat acht ik niet in het belang van
de gemeente.
Ik acht de redeneering van Burgemeester en Wethou
ders logisch; als men iets koopt, dan kan men niet zon
der overleg met den verkooper zeggen: we hebben het
niet noodig
De heer Vromen: Het wordt gevraagd
De heer Dijkstra: Wij doen het ook niet op bevel.
Maar wat ik bedoel is, dat ik vrees en die vrees is
misschien niet heelemaal ongegrond dat op deze
wijze de toestand daar nog minder zal worden dan nu.
De Voorzitter: Zoowel de vraag van den heer Dijkstra
als de opmerking van den heer Vromen gaan in dezelfde
lijn. De heer Vromen zegt, dat de voorwaarde is gesteld
dat daar een moderne fabriek of werkplaats zou komen
en de heer Dijkstra zegtals de firma dat niet doet,
blijven die krotten daar. Ja, als de firma dat niet doet
of als een ander laat ik dat er direct bij zeggen
niet gaat verbouwen, blijven die krotten daar, maar
als de gemeente den grond terug neemt blijven ze er
óók. Er is echter kans dat er verbetering komt, als de
grond in één hand is, maar haalt men die uit één hand
weg, dan weet men positief zeker, dat men den toestand
houdt, zooals die is. Daarom zeggen Burgemeester en
Wethouders: wij weten wel dat de firma Benninga daar
waarschijnlijk niet gaat bouwen, maar de grond is thans
meer waard, dan wanneer de een daar een hoekje heeft
en een ander een stukje er naast.
Wat wij hebben verkocht zijn trouwens geen krotten,
maar dat is open grond, waarop krotten hebben gestaan
en die grond paste in het geheel van de N. V. Maar ook
afgescheiden van den geheelen loop van zaken, zooals