208 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 December 1929. Voorshands ben ik het daar niet mee eens, maar ik zou dat toch graag met nadruk hooren van degenen, die hier voor stemmen, omdat men anders een van de grootste onbillijkheden schept. Want schept men niet met het aannemen van dit voorstel een groote onbillijkheid tegenover de particuliere arbeiders Zeer zeker. Men kan wel verschillende loonen tegenover elkaar stellen, maar bij de bespreking b.v. van het loon van een schilder, moet men in aanmerking nemen dat dit in het particuliere bedrijf is 27.per week, terwijl bij de gemeente door deze verhooging het verschil daarmee zoo erg wordt, dat men gerust kan zeggen, dat er 11 verschil in zit. Dat kan de heer Hooiring wel niet aan nemen, maar dan moet hij maar met cijfers komen, ik heb 27.genoemd De heer Fransen (wethouder)Als hij het heele jaar werkt De heer Hofstra: Ja, en ik spreek nog niet eens van de anderen. Als de meerderheid van het college van Burgemeester en Wethouders voorstelt om zoo iemand 36.te geven, waarbij een voorman dan nog het recht krijgt op 3.meer, zoodat het loon 39.wordt, dan heeft zoo'n schilder bij de gemeente zeker een voor sprong van 12.per week. En nu mag men er over denken, zooals men wil, maar dan is het voor mij niet gemakkelijk om tot deze verhooging over te gaan. Daarin kan ik misschien door een antwoord van Burgemeester en Wethouders worden bevredigd, misschien dat ik daardoor tot een anderen gedachtengang kom. De heer Tamminga Ik zou ook graag een enkel woord willen zeggen en ik wil dan beginnen met het te betreuren, dat er eigenlijk nooit over de arbeidsloonen kan worden gesproken in een behoorlijk rustige sfeer. Zoover mijn herinnering reikt, is dat altijd zoo geweest, dat was al zoo toen ik jong was. Ik ben nog niet zoo heel oud, maar ik heb toch een bewuste ervaring van ongeveer 30 jaren achter den rug en zoover die bewuste herinnering van mij teruggaat, was het in den kring, waar gesproken werd over de arbeidsloonen, altijd mis. De heer Vromen heeft zoopas een groote waarheid gezegd en de heer Vromen zegt wel eens meer een waarheid als een koe toen hij zei: de kwestie van het loon is een kwestie van macht. De heer Vromen heeft dat gezegd met een herinnering aan het Georganiseerd Overleg ik kom daar zoo meteen op terug maar het is altijd al zoo geweest; we lezen daarvan al in een heel oud boek, waarin zeer weinig goeds van de rijken wodrt gezegd en waarin wordt gesproken van „macht hebbers, die verdrukten" en van verdrukten, die „geen vertrooster" hadden. Waarin het „wee U" wordt uitge roepen over hen, die het loon der arbeiders hebben ver kort en waarin vermeld staat, dat „het geschrei der werklieden is gekome n tot in de ooren des Heeren Zebaöth". Ik geloof dus, dat het altijd zoo geweest is en dat het mede daaruit moet worden verklaard, dat de arbeids loonen over het algemeen te laag zijn. Het komt mij èn uit sociaal èn uit economisch oog punt gewenscht voor, dat die loonen over de geheele linie worden verhoogd. Ik weet wel, daaraan zitten verschillende moeilijk heden vast, voor het particulier bedrijf is het in den regel uiterst moeilijk om een verhooging tot stand te brengen en vandaar dan ook dat een economische ver betering voor de arbeiders in den regel door harden strijd moet worden verkregen. Maar als men de produc tiemogelijkheid ziet in de tegenwoordige maatschappij, moet men tot de conclusie komen, dat er veel meer wel vaart mogelijk zou zijn; verhooging der koopkracht van breedere lagen in de maatschappij is mijns inziens daar toe noodig. Er is hier gesproken over Amerika, het voorbeeld van Ford is hier genoemd en inderdaad geloof ik dat Amerika het bewijs heeft geleverd, dat de door mij geuite mee ning juist is. Men heeft het daar echter overdreven, want men heeft daar de koopkracht van het tegenwoordige loon, ten laste van het toekomstige, kunstmatig vergroot door het huurkoopsysteem. Dat is gevaarlijk, maar doet aan de algemeene waarheid van de stelling niets af. En als ik dan zie, dat er veel meer kan worden geprodu ceerd, dan er verbruikt wordt en dat zich van dit ver schijnsel ook symptomen in ons land voordoen, dan voel ik, op grond van de logica, voor een verhooging van de arbeidsloonen. Dat is voor mij een van de motieven, waarom ik zal stemmen voor dit voorstel, niet omdat ik daar zoo'n heel groote verwachting van heb, niet omdat ik denk lat dit zoo'n machtigen invloed zal hebben op de andere loonen, maar omdat iets, wat werkelijk in de goede richting gaat, mijn sympathie heeft. Nu nog een enkel woord over het Georganiseerd Overleg. Hoewel ik op het gebied van het Georganiseerd Overleg nog heel weinig ervaring heb, meen ik toch er iets van te moeten zeggen. Mijn eerste ervaring was al van zeer onaangenamen aard; het vorig jaar toch is er in deze vergadering over het Georganiseerd Overleg veel te doen gewedst, toen zijn hier harde noten ge kraakt en ik meen dat hier toen zelfs gesproken is van „georganiseerde chantage" en van „dictatuur van het proletariaat". Ik heb echter dit jaar een stukje geschiedenis van het Georganiseerd Overleg meegemaakt en dat wil ik hier toch even vertellen. Ik kan in dit verband den heer Vro men dankbaar zijn, dat hij het vorig jaar zoo tegen het Georganiseerd Overleg is te keer gegaan, want ik geloof dat het juist het optreden van den heer Vromen is ge weest, waardoor niet een lid van den Vrijheidsbond, doch een Anti-Revolutionair is gekomen als vertegen woordiger van den Raad in het Georganiseerd Overleg. Ik heb daardoor alle vergaderingen, die door het Geor ganiseerd Overleg zijn gehouden en waarvoor ik in aan merking kwam, meegemaakt en ik kan niet anders zeg gen dan dat ik daar niets anders heb ondervonden dan wat mij sympathiek was. Ik heb mij verblijd, dat wij daar in elk geval in een rustige sfeer konden spreken over de verschillende verhoudingen en loonen, dat wij daar met elkaar als werkgevers en als werknemers kalm hebben kunnen praten en zeer vriendschappelijk de ver schillende punten met elkaar konden behandelen. Dat laat over het algemeen nog wel te wenschen over, om dat er nog zeer veel werkgevers zijn, die zorgen voor een te grooten afstand tusschen zich en hun personeel. Dat was hier anders. Men heeft getracht, toen ik werd gekozen in het Ge organiseerd Overleg, mij bang te maken voor dat col lege, men heeft gezegd daar zal je wat beleven en, rekening houdend met wat hier was gebeurd, was er wel eenige reden te vreezen, dat het daar ontzaglijk revolutionair zou toegaan en dat men er maar nauwe lijks veilig zou zijn. Maar het is heel anders uitgekomen en ik wenschte dat hier even mede te deelen als tegen wicht van wat het vorige jaar in deze vergadering over het Georganiseerd Overleg is gesproken. De heer PeletierDat is een zeer belangrijke ver klaring. De heer H. de Boer (wethouder): Er is zoopas ge vraagd wanneer zal dit voorstel worden verdedigd, maar ik meen, dat het college daarmee altijd wacht, tot in eerste instantie de verschillende leden van den Raad aan het woord zijn geweest. Dat is nu het geval, doch er zijn in eerste instantie reeds zooveel argumenten naar voren gebracht, die pleiten voor aanneming van het voorstel, zooals dat door de meerderheid van Burge meester en Wethouders is ingediend, dat er eigenlijk door mij ten opzichte van de verdediging heel weinig meer naar voren is te brengen, of ik zou moeten ver- Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 December 1929. 209 vallen in zeer veel herhalingen, wat U zeer zeker zou vervelen. Ik meen hier evenwel een zekere mentaliteit bij enkele leden op te merken, waartegen ik even wil trachten in te gaan. Hierbij wil ik herinneren aan de vergadering van 20 November 1928, waar was ingekomen een missive van Gedeputeerde Staten met de vraag, of de Raad zich ge bonden achtte aan de toezegging, die door het college van Burgemeester en Wethouders was gedaan aan het Georganiseerd Overleg. Het is bij die gelegenheid geweest dat door den Vrij heidsbond, bij monde van den heer Vromen, het vol gende is gezegd „De Vrijheidsbond heeft in den loop van dit jaar herhaalde malen ondervonden, dat de toestand in den Raad langzamer hand zoo is, dat hier een regeerende meerderheid is, bestaande uit twee fracties, die van de sociaal-democraten en die van de vrijzinnig-democraten, die samen, na ruggespraak met hunne wethouders, hier de zaken bedisselen, en dat iedere poging tot medezeggenschap van anderen in plaats van die tot haar volle recht te doen komen, ten eenen male in de kiem wordt gesmoord." Wat is nu hier het belangrijke feit, dat valt te consta- teeren? Dat er dus op het oogenblik in deze vergadering twee fracties zijn althans volgens de meening van den heer Vromen die, als zij het eens zijn geworden, de meerderheid uitmaken. Nu afgescheiden van de vraag of die twee fracties overleg plegen, wat mij niet bekend is dat natuurlijk de wethouders uit die fracties wel eens een keer met elkaar spreken, spreekt vanzelf zou ik willen vragen: is dat dan een schande? Het wordt hier voorgesteld, alsof dat iets is, dat toch werkelijk ingaat tegen den gewonen gang van zaken, maar dan lijkt mij dit toch altijd nog beter dan wat hier vroeger gebeurde; toen had één fractie hier alles te zeggen en nu zijn het dan in ieder geval twee. Ik ga dat echter voorbij, maar dat hier „iedere poging tot medezeggenschap van anderen ten eenen male in de kiem wordt gesmoord", daarvan is mij niets bekend. Er is bij die gelegenheid door mij een verklaring ge geven, n.l. de volgende ..De heer Vromen en ook de heer Visser willen op het oo- ;enblik weten of de verschillende fracties gebonden zijn. Ik heb alleen te maken met de mijne en op de vraag of de mijne gebonden is, kan ik antwoorden: absoluut niet waarop de heer Vromen antwoordde „Meent U dat ik dat geloof In dezelfde vergadering was het de heer Dijkstra, die op een gegeven oogenblik, naar aanleiding van de dis cussies, zooals die zich ontwikkelden, uitriep „Dat maken wij zelf uit," waarop de heer Vromen antwoordde „Dat weet ik wel, dat U de waarheid zelf uitmaakt waarop de heer Dijkstra zei „Dat is een insinuatie Zoopas hebben wij gehoord, dat alle leden van de sociaal-democratische fractie satellieten zijn van de ar beiders. Ik ben den heer Vromen dankbaar, dat hij het zoo heeft gezegd, omdat het tot nog toe den schijn had, alsof 't alleen tegen mij ging en niet tegen de fractie. Maar nu het zoo is gezegd, ben ik gerustgesteld. Nu wil ik toch op de kwestie wat dieper ingaan; het is goed dat de dingen hier even worden gezegd, zooals ze zijn. Het betreft hier het twijfelen aan onze waarheids liefde, welke twijfel hier weer bij den heer Vromen naar voren komt. Deze zegt n.l. op mijn verzekering, dat mijn fractie niet gebonden is „Meent U, dat ik dat geloof Welnu, het is in mijn fractie geweest, voor een paar maanden terug, toen de voorstellen tot verhooging van de werkliedenloonen aan de orde kwamen, dat ik heb gezegd: Als gij fractie meent, dat gij niet achter mij, als voorzitter van het Georganiseerd Overleg kunt staan, dan zal ik het U heel gemakkelijk maken; als gij fractie werkelijk meent, dat gij niet achter mij, als voorzitter van het Georganiseerd Overleg kunt staan in deze kwestie, dan zal ik weten, wat mij te doen staat. Nu doet het mij genoegen, dat niet alleen verschil lende leden van den anderen kant, maar ook verschil lende leden uit mijn fractie deze voorstellen hebben ver dedigd, zoodat daarmee wel afdoende is gebleken, dat mijn fractie meende wél te kunnen staan achter de voor stellen in zake de werkliedenloonen. Waarom haal ik dit even aan? Om te laten uitkomen, hoe erg het hier is, dat men uitroept: „Meent U, dat ik dat geloof en op een ander oogenblik „Dat weet ik wel, dat U de waarheid zelf uitmaakt". Ik heb even een typeering willen geven, tot welke gevolgen dit kan leiden. Nu kom ik even op het Georganiseerd Overleg zelf. Ik treed niet in de geschiedenis terug; ik meen dat daal den vorigen keer lang en breed over gesproken is en wij zullen elkaar daarin toch wel niet overtuigen. Maar ik geloof dit wel, dat bij het Georganiseerd Overleg steeds een zekere schijn, met name tegen den voorzitter van het Georganiseerd Overleg, kan zijn. Dat erken ik, dat brengt het Georganiseerd Overleg mee. Ik heb meermalen gezegd, dat ik een hartstochtelijk voorstan der ben van het Georganiseerd Overleg en als zoodanig zal ik natuurlijk als voorzitter van het Georganiseerd Overleg de noodige soepelheid moeten kunnen betrach ten, dat brengt het Georganiseerd Overleg zelf mee, maar daarnaast zal die voorzitter moeten zijn een per soonlijkheid, die niet verder zal mogen en kunnen gaan, dan zijn eigen verantwoordelijkheid hem oplegt. Nu gaat het over de kwestie of de voorzitter van het Georgani seerd Overleg zich heeft bewogen binnen de grenzen van zijn verantwoordelijkehid, ja of neen. Daar kunnen wij dagen en dagen over spreken; ik meen dat ik dat wel gedaan heb en een ander meent van niet. Daarover zou dus zijn te spreken, maar ik zeg alleen en ik heb dat ook den vorigen keer gezegd dat ik ten volle kan dragen, wat in dezen is gebeurd. Daarbij moet en ik heb er wel over gedacht of ik dit zoo zou zeggen niet worden vergeten, dat de tegen woordige voorzitter van het Georganiseerd Overleg is een sociaal-democraat. Dat valt nu eenmaal niet weg te redeneeren. En hoewel die natuurlijk er aan zal mee werken en ik meen, dat hij dat in het verleden heeft getoond om ook de salarissen van de hoogere amb tenaren, als daar aanleiding voor is, te verhoogen ik meen dat dit is getoond in het Georganiseerd Overleg en dat ook ik als voorzitter van het Georganiseerd Overleg wel degelijk in dat opzicht de zaak breed ge noeg heb beschouwd men moet toch niet uit het oog verliezen, dat het bloed kruipt, waar het niet gaan kan en dat die sociaal-democraat als sociaal-democraat eerder geneigd is tot een verhooging van de loonen van de arbeidersklas en van de lagere ambtenaren mede te werken, dan tot een verhooging van de loonen der hoo gere ambtenaren De heer Westra: Dat is een diskwalificatie van U zelf! De heer H. de Boer (wethouder): Dat mag gerust als zoodanig worden opgevat, maar ik mag toch wel zeggen hoe ik de dingen beschouw. Ik zeg, dat men natuurlijk ook oog heeft voor de salarisbelangen van de hoogere ambtenaren en dat ik ook meen dat te hebben getoond... De heer Vromen Contre coeurSchande De heer H. de Boer (wethouder) Welke schande hierin steekt, weet ik niet. Ik wensch nu nog even terug te treden in de geschie denis, die aanleiding is geweest tot verhooging van de salarissen der ambtenaren. Men weet, dat er eerst inkwamen enkele adressen van ambtenaren, die men de ambtenaren met hoogere salarissen zou kunnen noemen. Die zaak is gekomen in het Georganiseerd Overleg en is daar breed behandeld en niet alleen dat toen de salarissen van de hoogere

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1929 | | pagina 10